Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt het projectplan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Het beroep richt zich tegen de buffers 21 en 22. Het beroep heeft geen betrekking op buffer 18 Hulterweg.
Toetsingskader projectplan
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
8. In artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet is bepaald dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
9. In artikel 5.4, tweede lid, van de Waterwet is bepaald dat het plan ten minste bevat een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren.
10. Het besluit tot vaststelling van het projectplan is gebaseerd op artikel 5.4 van de Waterwet. Het projectplan is vormvrij. In de Waterwet wordt aan een projectplan wel een aantal inhoudelijke eisen gesteld, zoals de eis dat het projectplan een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van eventuele nadelige gevolgen van het werk (Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 40). Behalve ambtshalve door de rechtbank te beoordelen aspecten, beoordeelt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het projectplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
11. Volgens rechtspraakvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is het niet zo dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van het projectplan. Evenmin is vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen. Voldoende is dat in het projectplan is omschreven welke nadelige gevolgen kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen.
12. Een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet kan alleen worden vastgesteld ten behoeve van een in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet opgenomen doelstelling van het waterbeheer. Als met het oog op die doelstelling een projectplan wordt vastgesteld, kunnen de belangen van de grondeigenaar, waaronder zijn financiële belangen, weliswaar een rol spelen bij het door het dagelijks bestuur te nemen besluit, maar dat neemt niet weg dat een projectplan alleen kan worden vastgesteld als daarmee wordt beoogd een waterbelang als genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet te behartigen.
13. Eiser voert aan dat het voor het vergroten van buffer 21 niet noodzakelijk is dat gebruik wordt gemaakt van perceel [kadasternummer 1] . De geplande vergroting van de capaciteit van buffer 21 is volgens eiser namelijk ook mogelijk door vergroting en eventuele uitdieping binnen de bestaande perceelsgrenzen. Voor de opvang van de bij noodweer vrijkomende regenmassa kan een sloot met uitloopvoorziening over de volle lengte van genoemd perceel worden aangelegd. Dit zou een enorme besparing van belastinggelden opleveren, onnodig ingrijpen in het landschap voorkomen, de investering van de vrij recentelijk vernieuwde uitloopvoorziening van de bestaande buffer op het perceel van de huidige buffer 21 (het driehoekige perceel [kadasternummer 2] dat voorheen bestond uit [kadasternummer 3] en [kadasternummer 4] , hierna: [kadasternummer 2] ) niet teniet doen en hierdoor kan de bestaande oprit naar perceel [kadasternummer 1] gehandhaafd blijven. Het is volgens eiser zeer wel mogelijk om de bestaande toegangsweg naar het perceel [kadasternummer 2] , waarop geen kettingbeding rust, te handhaven en te gebruiken voor het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de regenwaterbuffer. Deze weg wordt reeds jaren gebruikt ten behoeve van het noodzakelijke onderhoud van de buffer, zodat geen sprake kan zijn van een steiltegraad die de toegang tot de buffer voor het onderhoudsmateriaal onmogelijk maakt. Voorts is het hoogteverschil tussen de Douvenderweg en de bovenkant van het talud waarover de onderhoudsweg loopt slechts 1 meter en wordt naar de mening van eiser een juridisch conflict en eventuele precedentwerking voorkomen in de door hem voorgestelde oplossing.
Eiser voert verder aan dat hij door verweerder is misleid omdat hem uit de door hem gevoerde gesprekken met verweerder niet is gebleken dat de bestaande buffercapaciteit van 700 m³ zou worden teruggebracht naar 500 m³. Uitgaande van het ontwerpprojectplan is de bergingscapaciteit van buffer 21 volgens eiser 1950 m³ (1250 m³ westzijde en 700 m³ oostzijde) en dus niet 1750 m³, dit betekent 500 m³ meer dan de 1450 m³ die gepland zijn. Daardoor moet de nieuw aan te leggen buffer volgens eiser op perceel [kadasternummer 1] niet 30 m maar 50 m ingekort worden. In het omkaderd gedeelte rechtsboven van de verbeelding van het projectplan is na de zienswijzenronde sprake van dezelfde tekst, te weten “bestaande buffer uitbreiden met extra berging van 750 m³”, terwijl na wijzigingen als gevolg van de zienswijzen in de oostelijke buffer 500 m³ en de westelijke buffer 950 m³ als inhoud is aangegeven. In alinea 2.1.2 is sprake van 1450 m³ extra berging in dit stroomgebied. Dit is niet juist en moet volgens eiser 750 m³ zijn.
Tot slot doet eiser een beroep op een kettingbeding dat eiser ten laste van het perceel [kadasternummer 1] heeft bedongen (hierna: het kettingbeding). Volgens eiser volgt hieruit dat op het perceel in de toekomst geen wandelpad, fietspad of weg mag worden gelegd.
14.Verweerder heeft voor de vergroting/aanpassing van de regenwaterbuffers gekozen omdat daardoor de waterhuishouding verbetert en de kans op water- en modderoverlast in de kern Oirsbeek vermindert. Hierdoor blijft overlast op wegen, in of bij bebouwing, aan overige infrastructuur en dergelijke beperkt dan wel blijft deze achterwege, waardoor opruim- en herstelwerkzaamheden na hevige regenbuien sterk beperkt zullen worden. De hiermee gemoeide kosten worden derhalve bespaard. De secundaire functie van de regenwaterbuffers is het op kleinere schaal ontwikkelen van natuur. Tevens wordt de ecologische kwaliteit van het watersysteem positief beïnvloed, doordat het slib met resten van bestrijdingsmiddelen in de buffer neerslaat en verwijderd zal worden bij opschoning door de beherende instanties. In het zienswijzenrapport dat naar aanleiding van de zienswijze van -onder andere- eiser tegen het ontwerpprojectplan is opgesteld, is aangegeven dat de vorm van de buffer, waaronder oppervlakte en diepte, voortkomt uit de landschappelijke inpassing en vereisten vanuit het beheer en onderhoud. Daarvoor is het wenselijk om de buffer niet dieper te maken, omdat door “de puntzak” die dan zou ontstaan, het beheer en onderhoud sterk zouden worden bemoeilijkt. Het onderhoudspad blijft rondom de nieuwe kleinere buffer op perceel [kadasternummer 1] liggen om adequaat beheer en onderhoud aan de buffer te kunnen uitvoeren. Daarnaast is het volgens verweerder technisch gezien niet mogelijk om het toegangspad in z’n geheel op het perceel [kadasternummer 1] te situeren, omdat het hoogteverschil dan te groot wordt. Het pad komt dan te steil op de helling te liggen, wat voor het materieel de toegang moeilijk dan wel onmogelijk maakt. De percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] zijn niet openbaar toegankelijk. Het toegangspad op perceel [kadasternummer 1] is afgesloten en heeft uitsluitend ten doel het perceel te kunnen betreden en daar beheer en onderhoud aan de regenbuffer te verrichten. Het onderhoudspad rondom de buffer zal slechts enkele keren per jaar worden gebruikt. Verweerder heeft zich in het verweerschrift nog op het standpunt gesteld dat uitbreiding van deze buffer naar perceel [kadasternummer 1] noodzakelijk is, omdat niet al het water van het afstroomgebied kan worden opgevangen en ingevangen in het buffercompartiment en het water vanwege de oriëntatie van de glooiing van de omgeving naar het perceel [kadasternummer 1] stroomt.
15. De rechtbank overweegt als volgt.
15.1.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hiervoor weergegeven passages uit het projectplan, het zienwijzenrapport en verweerschrift voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat en waarom het nodig is dat de buffer wordt vergroot en dat dit niet door uitdieping kan. Verweerder heeft daartoe terecht gesteld dat het vergroten van de buffer binnen de bestaande perceelsgrenzen inhoudt dat er onvoldoende ruimte zal zijn voor de machines die voor het beheer en onderhoud nodig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit onvoldoende weersproken nu hij enkel heeft gesteld, zonder enige onderbouwing, dat voor de vergroting en zo nodig verdieping van de waterbuffer op perceel [kadasternummer 1] slechts 967 m² van de perceel oppervlakte van 1920 m² benodigd is en dat daardoor nog genoeg oppervlakte overblijft voor het talud. Deze enkele stelling is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het projectplan niet heeft mogen vaststellen. Daarnaast is niet betwist dat hoge taluds en diepe buffers het beheer en onderhoud extra moeilijk en kostbaar maken. Tevens is onweersproken dat verweerder ter bescherming van eisers perceel aan de linkerzijde een instroomgeul realiseert. Naar het oordeel van de rechtbank komt verweerder daarmee voldoende aan eisers belangen tegemoet, terwijl voorts niet is gebleken dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Eisers betoog slaagt daarom niet.
15.2.Ook het betoog dat eiser door verweerder is misleid over de buffercapaciteit en dat de door verweerder aangehouden buffercapaciteit niet juist zou zijn, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder zich in het zienswijzenrapport terecht op het standpunt heeft gesteld dat de totale bergingscapaciteit van buffer 21, zoals berekend, van 1.450 m³ niet overeenkomt met de nagemeten capaciteit van 1.950 m³ (1.250 m³ westzijde en 500 m³ oostzijde) van buffer 21. De capaciteit van de oostelijke buffer is, door verlaging van de tussenliggende dam en de verkoop van het noordelijke hoekje gewijzigd van 700 m³ naar 500 m³, wat in de westelijke buffer wordt gecompenseerd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder in het projectplan de capaciteit van de buffer 21 gewijzigd naar de opgave van 1.450 m³ (950 m³ en 500 m³) door aan de westzijde de buffer circa 20 meter in te korten. Dit heeft tot gevolg dat de buffer op een grotere afstand van eisers perceel komt te liggen. Dat, zoals door eiser gezegd, de nieuwe (oostelijke) buffer 50 meter ingekort zou moeten worden volgt de rechtbank niet, omdat de capaciteit van deze buffer al is gewijzigd van 700 m³ naar 500 m³. Het betoog slaagt niet.
15.3.Voor wat betreft eisers beroep op het kettingbeding overweegt de rechtbank dat dit evenmin slaagt. Daartoe is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het toegangspad niet onder de noemer wandelpad, fietspad of weg valt. Het toegangspad is afgesloten en heeft uitsluitend ten doel het perceel te kunnen betreden voor het kunnen beheren en om onderhoud te plegen aan de buffer. Dat geldt ook voor het onderhoudspad rondom de buffer dat slechts enkele malen per jaar zal worden gebruikt en geen significante verandering ten opzichte van de oude situatie betekent. Tevens zijn de percelen [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] niet openbaar toegankelijk, waardoor van een conflict over het kettingbeding geen sprake zal zijn.
16. Ten aanzien van buffer 22 heeft eiser aangevoerd dat hij het er niet mee eens is dat verweerder geen oprit wil maken naar zijn percelen [kadasternummer 5] en [kadasternummer 6] (hierna respectievelijk: [kadasternummer 5] en [kadasternummer 6] ) alsmede dat verweerder geen recht van overpad wil vestigen op perceel [kadasternummer 7] (hierna: [kadasternummer 7] ), waarop buffer 22 is gelegen. Het door verweerder toegestane persoonlijke gebruik van perceel [kadasternummer 5] is volgens eiser onvoldoende, omdat het noodzakelijk is dat ook derden gebruik kunnen maken van dit perceel in verband met uit te voeren werkzaamheden op eisers percelen. Ook een nieuwe eigenaar van eisers percelen moet via het perceel van het waterschap de mogelijkheid hebben om de percelen [kadasternummer 5] en [kadasternummer 6] te bereiken. Tevens is eiser van mening dat door de uitbreiding van buffer 22 het moeilijk, zo niet onmogelijk, zal worden om zijn percelen via perceel [kadasternummer 5] te bereiken. Daardoor is het noodzakelijk een nieuwe toegang tot zijn percelen te creëren via de draaicirkel aan het einde van de Vaart, waar ook de toegang tot buffer 22 is gesitueerd. Tijdens een gesprek met vertegenwoordigers van verweerder op 9 september 2020 is volgens eiser ook groen licht gegeven voor het maken van een andere toegang, zoals eiser die graag wenst.
17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers percelen in de toekomst vrijwel op dezelfde manier bereikbaar blijven. Eiser kan voor persoonlijk gebruik perceel [kadasternummer 5] gebruiken om zijn percelen te bereiken via het nieuw te realiseren onderhoudspad aan de oostzijde. Verweerder zal eiser hiertoe sleutels van de toegangspoort verstrekken. De bereikbaarheid van eisers percelen verandert daarmee niet, alleen de routerichting naar zijn percelen verandert. Daarom ziet verweerder zich niet genoodzaakt om mee te werken aan eisers wensen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in voldoende mate rekening gehouden met eisers belangen door hem de toegang te verlenen tot het perceel [kadasternummer 5] om zo zijn eigen percelen te kunnen bereiken op een manier die vergelijkbaar is met de manier waarop dit thans het geval is. Dat dit niet helemaal conform de wensen van eiser is, betekent niet dat eiser in een slechtere positie komt door het bestreden besluit - hetgeen overigens niet is betwist door eiser. Dat het persoonlijk recht van toegang waarop verweerder heeft gewezen enkel eiser in persoon betreft, staat niet vast en ligt niet voor de hand. Niet gebleken is dat eiser de sleutel niet aan derden/werknemers kan of mag geven, zodat zij hun werk kunnen uitvoeren; verweerder heeft ter zitting bovendien verklaard dat aan eiser is uitgelegd dat zijn loonwerker gebruik kan maken van deze toegang. Ter zitting en uit de bijlage bij de brief van verweerder van 6 september 2022 is verder gebleken dat eiser akkoord is met de aanpassingen bij de buffer, dat deze bekeken zijn en deze voor hem helemaal in orde en werkbaar zijn bevonden. Bovendien staat vast dat eiser inmiddels de sleutel van de toegangspoort heeft gekregen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat het noodzakelijk is op dit perceel een erfdienstbaarheid te vestigen (en dat het projectplan zonder erfdienstbaarheid niet vastgesteld had mogen worden), omdat dit nu ook niet het geval is en niet valt in te zien dat het projectplan dit noodzakelijk zou maken – nog daargelaten dat het aan de civiele rechter is om te oordelen over een erfdienstbaarheid en niet de bestuursrechter. Ook valt niet in te zien dat verweerder gehouden is voor eiser een nieuwe toegang in de vorm van een oprit te realiseren, omdat eiser gebruik kan maken van de toegangsweg/het onderhoudspad van het perceel [kadasternummer 5] . Voorts is door verweerder gesteld dat de door eiser aangedragen mogelijkheid om aan het einde van de Vaart een oprit/toegang te maken naar zijn percelen, op weerstand stuit bij de vierentwintig huishoudens die op die wijze geconfronteerd zouden worden met agrarisch verkeer van eiser. Dat verweerder hiervoor toestemming zou hebben gegeven - het groene licht van 9 september 2020 waar eiser het over heeft - is niet gebleken. Eisers stelling dat ook een nieuwe eigenaar van zijn percelen via het perceel van het waterschap de mogelijkheid moet hebben om deze percelen te bereiken ligt niet ter beoordeling voor, omdat dit niet eisers belang betreft. De beroepsgrond slaagt niet.