Wat vindt de rechtbank?
8. De rechtbank maakt uit het dossier het volgende op. In 2013 (datum einde wachttijd) werd uitgegaan van een depressieve stoornis en een posttraumatische stress stoornis (PTSS). In 2013, 2014 en 2016 is door (verzekerings)artsen van het UWV vastgesteld dat eiseres een ernstige psychische stoornis heeft waardoor sprake is van onvermogen in sociaal en persoonlijk functioneren. Er werd telkens geconcludeerd dat bij eiseres benutbare mogelijkheden ontbraken.
9. In de onderhavige beoordeling wordt het volgende door de (verzekerings)artsen van het UWV overwogen. Arts [naam 7] (rapport van 12 maart 2020) stelt op basis van zijn onderzoek vast dat bij eiseres sprake is van stemmingsklachten, somberheid, anhedonie, passiviteit, prikkelbaarheid, angstklachten, paniekaanvallen en vermijding van drukke situaties. Hij vindt dat eiseres belemmeringen kent op sociaal en persoonlijk functioneren, maar stelt dat geen sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden.
10. [naam 1] geeft in haar rapport van 15 oktober 2020 aan dat niet gesteld kan worden dat eiseres een situatie van geen benutbare mogelijkheden heeft. Ze stelt dat er op basis van de medische problematiek met de intensiteit en frequentie van de behandeling niet gesproken kan worden van ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren op alle niveaus ten gevolge van een ernstig psychische stoornis. Ook voldoet eiseres niet aan de overige criteria uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om te spreken van geen benutbare mogelijkheden. Eiseres heeft wel beperkingen in haar functionele mogelijkheden door psychische klachten en rug- en bekkenklachten en is volgens [naam 1] belastbaar conform de FML van 18 juni 2021.
11. [naam 3] onderschrijft in het rapport van 16 juni 2021 het standpunt van [naam 1] . Zij geeft aan dat eiseres voor haar psychische klachten geen behandeling meer volgt. Weliswaar heeft eiseres een psychisch stoornis, maar deze stoornis is niet dermate ernstig dat daarmee de zelfstandigheid in het geding kan zijn.
12. Eiseres heeft stukken ingediend waaruit de rechtbank opmaakt dat zij opnieuw op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is bevonden. In het besluit van 1 augustus 2022 staat: ‘
Op 1 maart 2021 bent u opnieuw arbeidsongeschikt geworden’ en wordt aan eiseres een WGA-loonaanvullinguitkering toegekend vanaf 27 juli 2022. Het aan dit besluit ten grondslag liggende rapport van arts [naam 6] van 28 juli 2022 bevat de volgende beschrijving: “
Er is sprake van complexe medische problematiek. Cliënte claimt toegenomen klachten vanaf 01-03-2021. Uit de anamnese is er geen duidelijke aanleiding die ten grondslag ligt aan progressie van de klachten. Op basis van de verkregen medische informatie kan geen reële schatting van de belastbaarheid op 01-03-2021 gemaakt worden. Arbitrair zal de belastbaarheid vastgesteld worden op de datum van de huidige beoordeling, d.d. 27-07-2022.” En: “
De claimklachten werden getoetst op plausibiliteit en consistentie en geobjectiveerd door middel van dossierstudie, anamnese, geneeskundig onderzoek en observaties tijdens het spreekuur. Momenteel is er sprake van disfunctioneren op persoonlijk en sociaal vlak, zowel op micro-, meso- als macroniveau. Dit blijkt uit het feit dat de partner de zorg overneemt van de kinderen en alle HDL-taken op zich neemt. Verder onderhoudt client geen sociale contacten aangezien ze niet tegen de drukte kan. In de thuissituatie trekt ze zich regelmatig terug. Tenslotte is het dagverhaal passief waarbij cliënte niet tot nauwelijks in staat is om iets te ondernemen.(…)”
.
13. De rechtbank heeft het UWV verzocht om toe te lichten of het bestreden besluit, gelet op het besluit van 1 augustus 2022 en het rapport van [naam 6] , nog stand kan houden. Daarop heeft het UWV aangegeven dat [naam 6] eiseres niet zelf heeft gezien, maar telefonisch heeft gesproken, in tegenstelling tot [naam 1] en [naam 3] die haar wel gezien hebben (fysiek of via beeldbellen). Daarnaast geeft het UWV aan dat is besloten dat eiseres per 27 juli 2022 weer arbeidsongeschikt is, niet per 1 maart 2021. Het UWV heeft ook een aanvullend rapport van [naam 3] ingebracht, die aangeeft dat [naam 6] eiseres 15 maanden na de datum in geding heeft gesproken.
14. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank kan niet volgen dat eiseres bij de beoordelingen in 2013, 2014 en 2016 in verband met haar psychische klachten op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was, per 5 februari 2021 voor 10,01% arbeidsongeschikt en per 1 maart 2021 dan wel 27 juli 2022 weer volledig arbeidsongeschikt op medische gronden. Relevant hierbij is dat [naam 6] zijn standpunt baseert op het feit dat de partner de zorg draagt voor de kinderen en alle HDL-taken op zich neemt. Ook onderhoudt eiseres geen sociale contacten, omdat ze niet tegen drukte kan en trekt ze zich thuis regelmatig terug. Tenslotte is het dagverhaal passief, waarbij eiseres niet tot nauwelijks in staat is iets te ondernemen. In vergelijking met het dagverhaal zoals beschreven in de rapporten van [naam 7] en [naam 1] komt de rechtbank tot de conclusie dat de situatie rondom 5 februari 2021 vergelijkbaar is met de situatie zoals beschreven door [naam 6] . Daarnaast betrekt de rechtbank bij dit oordeel de omstandigheid dat (verzekerings)artsen van het UWV vanaf 2013 zijn uitgegaan van een ernstige psychische stoornis bij eiseres, waarbij depressieve stoornis en PTSS is genoemd. In de brief van klinisch psycholoog [naam 8] van GGZ Zuyderland van 25 mei 2021 staat onder meer vermeld dat eiseres op 9 juli 2020 door de huisarts is verwezen, dat zij vanaf 31 augustus 2020 voor intake is gezien en dat een veelheid aan psychosociale stressoren in combinatie met de posttraumatische stressklachten en depressieve stoornis een complex geheel van instandhoudende factoren voor de klachten van eiseres zijn. Deze brief en de daarin beschreven medische situatie van eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank betekenis voor de datum in geding, 5 februari 2021. De rechtbank vindt dat geen van de (verzekerings)artsen inzichtelijk heeft gemaakt waarom er vóór 5 februari 2021 en ná 27 juli 2022 wel sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, maar in de periode daartussen niet. Uit alle beschikbare medische gegevens in het dossier kan ook niet worden opgemaakt dat eiseres in deze periode niet langer meer kampte met depressieve en posttraumatische stressklachten. Verder volgt uit de brief van psycholoog [naam 8] niet dat eiseres op het moment van schrijven niet meer onder behandeling was. Dat [naam 1] en [naam 3] eiseres hebben gezien, maakt dit niet anders. Anders dan het UWV stelt hecht de rechtbank bovendien ook waarde aan de opmerking in het besluit van 1 augustus 2022, dat eiseres op 1 maart 2021 opnieuw arbeidsongeschikt is geworden. Weliswaar heeft [naam 6] de gezondheidstoestand van eiseres beoordeeld op de arbitrair gekozen datum 27 juli 2022, maar hij zegt ook dat hij geen reële schatting kan maken van de belastbaarheid op 1 maart 2021. Daarmee heeft hij de door eiseres gestelde aard, omvang en ernst van haar psychische klachten op 1 maart 2021 ook niet ontkend. Relevant hierbij is ook zijn overweging: “
Uit de anamnese is er geen duidelijke aanleiding die ten grondslag ligt aan de progressie van de klachten”. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook hij niet kan vaststellen dat er ná 5 februari 2021 iets wezenlijks is veranderd in de klachten van eiseres. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er in de periode tussen 5 februari 2021 en 1 maart 2021 dan wel 27 juli 2022 een wezenlijke verandering van de psychische toestand van eiseres is geweest. Voor de rechtbank heeft het UWV dan ook onvoldoende weersproken dat eiseres op 5 februari 2021 niet ook volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende gemotiveerd en is het in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
16. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding.
17. Om het gebrek te herstellen is nadere motivering van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) nodig, met betrekking tot (het verschil in) de belastbaarheid van eiseres per 5 februari 2021 in relatie tot 1 maart 2021 dan wel 27 juli 2022. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) zal in dat verband kenbaar en deugdelijk moeten motiveren waarom in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor in punt 14 heeft overwogen geoordeeld moet worden dat per 5 februari 2021 (tot 1 maart 2021 dan wel 27 juli 2022) een substantiële verbetering of verandering in de psychische gezondheidssituatie van eiseres is opgetreden.
18. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
19. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van de partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat met instemming van partijen een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten in het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.