Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
eiseres,
advocaat mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden;
gedaagde,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera.
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding met 9 producties,
- de conclusie van antwoord met 11 producties,
- de akte overlegging producties 10 t/m 13 van [eiseres] ,
- productie 12 van [gedaagde] ,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 13 december 2021.
2.De feiten
3.Het geschil
“Gezien de financiële situatie van [naam broer] ”(randnr. 4 dgv) is er, aldus [eiseres] , voor gekozen om niet direct tot facturatie over te gaan. De facturen zouden later worden opgemaakt en verstuurd. Op 20 september 2019 raakten [naam broer] en [gedaagde] gebrouilleerd. Op 7 april 2020 heeft [eiseres] een factuur ad in totaal € 90.602,20 inclusief BTW opgemaakt voor de verrichte (en onbetaald gebleven) werkzaamheden, uitgevoerd in de periode december 2018 tot en met september 2019, en [gedaagde] verzocht om tot betaling hiervan over te gaan. Betaling is echter uitgebleven, met uitzondering van een drietal betalingen van telkens
(de rechtbank leest verbeterd: [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de hoofdsom ad € 87.602,20 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de factuur tot de dag van algehele betaling);
(de rechtbank leest verbeterd: [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis);
(de rechtbank leest verbeterd: [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure).
4.De beoordeling
“vergissing”(eerste alinea, proces-verbaal van de mondelinge behandeling) – zodat die vordering geen beoordeling meer behoeft.
“een dringende reden van moraal en fatsoen”(randnr. 6, CvA), omdat deze door het faillissement van (in elk geval) één van zijn ondernemingen financiële problemen had. [gedaagde] heeft [naam broer] daarom in de gelegenheid gesteld om voor een vaste vergoeding van € 1.000,00 per maand werkzaamheden voor haar te verrichten, zodat [naam broer] aldus inkomen kon genereren. [naam broer] was, aldus [gedaagde] , min of meer vrij in het bepalen van de wijze waarop hij zijn werkzaamheden zou verrichten en in het kiezen van de momenten waarop hij dat zou doen. Daarnaast betaalde [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 500,00 voor de aanschaf van materialen die [naam broer] nodig had voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Deze bedragen werden op verzoek van [naam broer] contant aan hem betaald, zulks in verband met het faillissement.
heeft werkzaamheden verricht voor mevrouw [gedaagde] in het kader van beheer en aankoop van onroerende zaken.”
“nooit iets te maken[heeft]
gehad met zijn bedrijven”(proces-verbaal van mondelinge behandeling van 13 december 2021, pag. 3, derde alinea).
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2,0 punten x tarief € 1.114,00)