ECLI:NL:RBLIM:2022:9593

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
C/03/310520 / KG ZA 22-400
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van medische stukken en verbod tot openbaarmaking in kort geding

In deze zaak vordert de eiseres, een vrouw, dat haar ex-echtgenoot, die in Duitsland woont, wordt veroordeeld tot afgifte van haar medische stukken en dat hij wordt verboden deze stukken openbaar te maken. De eiseres en gedaagde zijn voormalig gehuwden, en het huwelijk is ontbonden op 12 maart 2021. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren die in Duitsland naar school gaan. De eiseres heeft eerder een verzoek ingediend om vervangende toestemming voor het wijzigen van de school van de kinderen van Duitsland naar Nederland. Tijdens het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming heeft de gedaagde aangegeven in het bezit te zijn van een rapportage over het psychisch welbevinden van de eiseres. De advocaat van de eiseres heeft de gedaagde gesommeerd om het medisch dossier terug te geven, maar de gedaagde heeft hier niet op gereageerd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de schade als gevolg van het dreigende handelen van de gedaagde zich kan voordoen in Nederland, waar de eiseres woont. Ook is vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de rapportage van de GGZ-instelling aan de eiseres af te geven, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd de gedaagde verboden om de rapportage op enigerlei wijze openbaar te maken. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn begroot op € 1.473,18.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/310520 / KG ZA 22-400
Vonnis in kort geding van 1 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. Y.K. Kunze te Kerkrade,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden bij Beschluss van het Amtsgericht Geilenkirchen (Duitsland) van 12 maart 2021.
2.2.
Uit het huwelijk zijn op 13 maart 2012 twee kinderen geboren. Deze kinderen gaan in Duitsland naar school.
2.3.
[eiseres] heeft op 22 oktober 2021 een verzoek ingediend bij deze rechtbank om vervangende toestemming te verkrijgen voor het wijzigen van de school van de kinderen (van Duitsland naar Nederland). Bij tussenbeschikking van 4 juli 2022 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, verzocht te onderzoeken of het verzoek van [eiseres] in het belang van de kinderen is.
2.4.
Tijdens het onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming vervolgens heeft verricht, heeft [gedaagde] laten weten dat hij beschikt over een verslag/rapportage over het psychisch welbevinden van [eiseres] .
2.5.
Bij brief van 7 juni 2022 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd tot teruggave van het medisch dossier van [eiseres] .
2.6.
[gedaagde] heeft niet inhoudelijk op dit verzoek gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat -:
[gedaagde] te veroordelen tot afgifte van de rapportage van de GGZ-instelling ‘ [naam GGZ-instelling] ’ op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, tot een maximum van € 10.000,00,
[gedaagde] te veroordelen het onder zich houden van persoonlijke stukken op welke wijze dan ook te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] de rapportage/stukken niet heeft afgegeven tot een maximum van € 10.000,00,
[gedaagde] te verbieden de rapportage op enigerlei wijze te openbaren (o.a. internet, procedures), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] de rapportage niet heeft afgegeven tot een maximum van € 10.000,00.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht Nederlandse rechter

4.1.
[gedaagde] heeft zijn hoofdverblijf in Duitsland en [eiseres] in Nederland. Deze zaak heeft dus een internationaal karakter. De regels van het internationaal bevoegdheidsrecht zijn van openbare orde. Dit betekent dat de voorzieningenrechter, ook als partijen dit niet ter discussie stellen, moet beoordelen of de Nederlands rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] . In deze zaak dient dat te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012. In artikel 7 lid 2 van die verordening staat dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat kan worden opgeroepen ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU doelt de term ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ zowel op de plaats van de veroorzakende gebeurtenis als op de plaats waar de schade is ingetreden (zie onder meer HvJ EU 25-10-2011, ECLI:EU:C:2011:685, r.o. 41).
4.3.
[eiseres] betoogt dat [gedaagde] het rapport onrechtmatig onder zich houdt en dat zij in Nederland schade zal ondervinden als [gedaagde] dit rapport openbaart. De voorzieningenrechter is op basis van dit betoog van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De schade van het dreigende handelen van [gedaagde] dat volgens [eiseres] onrechtmatig zal zijn, kan zich immers voordoen in Nederland, alwaar [eiseres] haar hoofdverblijf heeft.
Nederlands recht toepasselijk
4.4.
De schade als gevolg van het dreigende handelen van [gedaagde] , dat door [eiseres] als onrechtmatig wordt bestempeld, dreigt zich voor te doen in Nederland. Hieruit volgt dat op grond van art. 4 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 in deze zaak het Nederlands recht van toepassing is.
zaak aangebracht voor de voorzieningenrechter
4.5.
In
allespoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven. Dat staat in art. 254 lid 1 Rv. Daarnaast biedt lid 5 van dit artikel de mogelijkheid om zaken waarbij de kantonrechter in de bodemzaak bevoegd zal zijn, voor de kantonrechter aan te brengen.
4.6.
[eiseres] heeft deze zaak aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter en dat heeft zij gelet op art. 254 lid 1 Rv zo kunnen doen. De voorzieningenrechter gaat daarom voorbij aan de in randnummers 3.11 en 3.12 ingenomen stelling van [eiseres] dat de kantonrechter bevoegd is. Geheel ten overvloede is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering van [eiseres] geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigt. Op basis van hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht, zal in een eventuele bodemzaak de kantonrechter niet bevoegd zijn. In dit kort geding zou de kantonrechter dus niet bevoegd geweest zijn.
de vorderingen van [eiseres]
4.7.
Tussen partijen is niet in geding dat [gedaagde] in het bezit is van een rapportage van de GGZ-instelling ‘ [naam GGZ-instelling] ’. Vaststaat dat die rapportage gaat over een medische behandeling die [eiseres] bij deze instelling ongeveer twintig jaar geleden heeft ondergaan. De rapportage behoort (onbetwist) aan [eiseres] toe en [gedaagde] houdt die rapportage dus onrechtmatig onder zich. Zijn argument dat hij de rapportage eventueel wil gebruiken in de procedure omtrent de (wijziging van de) omgangsregeling met zijn kinderen, doet aan die onrechtmatigheid niets af. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde afgifte aangezien aan deze onrechtmatige situatie een einde dient te komen. Bovendien staat vast staat [gedaagde] van plan is tegen de wil van [eiseres] de rapportage te openbaren en ook al pogingen heeft ondernomen de inhoud van de rapportage met de minderjarige kinderen te bespreken. Op grond van deze overwegingen zal onderdeel 1. van de vordering worden toegewezen. De termijn waarbinnen [gedaagde] het stuk aan [eiseres] dient af te geven, zal (ambtshalve) worden bepaald op drie dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze zoals [eiseres] die heeft gevorderd.
4.8.
Onderdeel 2. van de vordering heeft kennelijk betrekking op eventuele kopieën van de bewuste rapportage die [gedaagde] heeft, althans zal hebben. De voorzieningenrechter leidt dit af uit randnummer 3.21 van de dagvaarding. Ter zitting heeft [gedaagde] zelf overigens betoogd dat de in onderdeel 1 gevorderde veroordeling tot het afgeven van de rapportage geen zin heeft aangezien niet valt te controleren of hij in het bezit is van kopieën van de rapportage. Hij sluit daarmee dus niet uit dat hij kopieën van de rapportage heeft en/of zal hebben. Ook het bezit van die kopieën door [gedaagde] moet als onrechtmatig worden bestempeld jegens [eiseres] . De voorzieningenrechter zal onderdeel 2. van de vordering toewijzen in die zin dat [gedaagde] zal worden bevolen het onder zich houden van kopieën van de rapportage te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] deze stukken niet binnen drie dagen na betekening van dit vonnis heeft afgegeven aan [eiseres] .
4.9.
Ten aanzien van onderdeel 3. van de vordering heeft [gedaagde] erkend dat hij in de procedure omtrent de omgangsregeling de rapportage in wil brengen als de rechter hem dat in die procedure toestaat. Hij betwist dat hij van plan is de stukken openbaar te maken op het internet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] handelt wanneer hij de stukken met medische gegevens van [eiseres] op welke wijze dan ook openbaar maakt. Op zichzelf genomen betwist hij niet dat hij van plan is de inhoud van die stukken openbaar te maken. Ook dat is onrechtmatig jegens [eiseres] . Ook dit deel van de vordering is dus toewijsbaar. De gevorderde dwangsom kan echter niet op de wijze zoals gevorderd worden toegewezen. [eiseres] vordert de dwangsom namelijk voor iedere dag ‘
dat [gedaagde] de rapportage niet heeft afgegeven’. Daartoe wordt hij al veroordeeld naar aanleiding van onderdeel 1 van de vordering van [eiseres] en het afgeven van de stukken heeft onvoldoende verband met het publicatieverbod. Echter zal de kantonrechter de dwangsom wel opleggen voor iedere dag dat [gedaagde] het verbod overtreedt.
4.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 143,18
- griffierecht 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.473,18

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] de rapportage van de GGZ-instelling ‘ [naam GGZ-instelling] ’ af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00,
5.2.
beveelt [gedaagde] het onder zich houden van kopieën van de rapportage van de GGZ-instelling ‘ [naam GGZ-instelling] ’ te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] deze stukken niet binnen drie dagen na betekening van dit vonnis heeft afgegeven aan [eiseres] ,
5.3.
verbiedt [gedaagde] de rapportage van de GGZ-instelling ‘ [naam GGZ-instelling] ’ op enigerlei wijze te openbaren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] dit verbod na betekening van dit vonnis overtreedt, tot een maximum van € 10.000,-,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.473,18,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken op
1 december 2022.
Type: RW