ECLI:NL:RBLIM:2022:9539

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
ROE 22 / 1538 en ROE 22 / 2505
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor herplantplicht na rooien van houtwal

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 1 december 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een last onder dwangsom. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Verkoijen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, dat hem een last onder dwangsom had opgelegd vanwege het rooien van een houtwal op zijn perceel. De last onder dwangsom hield in dat verzoeker een herplantplicht had voor het rooien van bomen en struiken op een strook van 70 meter van de houtwal, die in totaal 120 meter lang was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rooiactiviteiten op twee verschillende momenten onder verschillende planologische regimes hebben plaatsgevonden. Verzoeker voerde aan dat hij de werkzaamheden al in 2017 was gestart en dat deze tijdelijk waren stilgelegd vanwege het broedseizoen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van een voortzetting van reeds in uitvoering zijnde werkzaamheden, en dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd. Het beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 22/1538 en 22/2505

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2022

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam] , uit [plaatsnaam 1] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. R. Verkoijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen(L), verweerder,
(gemachtigde: mr. S.N.J. Kerkhoff).

Procesverloop

1. Met het besluit van 2 november 2021 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd vanwege het rooien van een houtwal op het perceel, kadastraal bekend als gemeente [plaatsnaam 2] , sectie [*] , nummer [*] .
2. Met het bestreden besluit van 5 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de last onder dwangsom gedeeltelijk gegrond verklaard, een heroverweging gemaakt en voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder via een telefonische verbinding.

Feiten

4. Verzoeker pacht een perceel dat is gelegen in de buurt van de adressen [straatnaam] [nr.*] en [nr.**] in [plaatsnaam 3] (hierna: het perceel). Op dit perceel bevond zich een houtwal van ca. 120 meter lengte (hierna: de houtwal).
5. Op 31 oktober 2018 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat de volledige houtwal is gerooid. Verzoeker heeft de toezichthouder toentertijd laten weten dat hij de rooiwerkzaamheden door een derde heeft laten uitvoeren.
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 26 november 2018 bericht voornemens te zijn om handhavend op te treden door een herplantplicht op te leggen, omdat verzoeker niet beschikte over een omgevingsvergunning voor de rooiwerkzaamheden. Verweerder heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om vrijwillig tot herplant over te gaan.
6. Begin 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat verzoeker het herplanten van bomen en struiken nog niet heeft uitgevoerd. Verweerder had niet langer de overtuiging dat verzoeker (alsnog) vrijwillig de bomen en struiken zou herplanten en verder was onduidelijk of verzoeker het onderhavige perceel nog pachtte. Daarom heeft verweerder toen besloten om niet aan verzoeker maar aan de eigenaar van het perceel een last onder dwangsom op te leggen. Naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie dat de eigenaar geen overtreder is, heeft verweerder deze last aan de eigenaar herroepen. Daarmee is het handhavingstraject tegen de eigenaar van het perceel beëindigd.
7. Verweerder heeft vervolgens ten aanzien van verzoeker het handhavingstraject voortgezet en op 2 november 2021 aan hem een last onder dwangsom opgelegd. In het bestreden besluit heeft verweerder, gelet op het advies van de bezwaarschriftencommissie, de last onder dwangsom gewijzigd, in die zin dat verzoeker wordt gelast om over een aaneengesloten strook van 70 meter binnen het gebied met een lengte van 120 meter waar de kapwerkzaamheden hebben plaatsgevonden 6 stuks bomen en 58 stuks struiken te planten. Verder heeft verweerder, gelet op de eerdere verlenging van de begunstigingstermijn, in het bestreden besluit deze termijn bepaald op 1 december 2022.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8.
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het opleggen van een last onder dwangsom Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker tegen de opgelegde last onder dwangsom. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
De omvang van het geding
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het rooien van de houtwal op twee momenten onder twee verschillende planologische regimes heeft plaatsgevonden.
De eerste 50 meter is gerooid in de periode tussen oktober/november 2017 tot 15 maart 2018 ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2013, 1e herziening op onderdelen”, dat op 19 april 2016 is vastgesteld. Niet in geschil is dat volgens dit bestemmingsplan geen omgevingsvergunning was vereist voor het rooien van de houtwal.
Op 26 april 2018 is het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied 2018” in werking getreden.
Het resterende deel, dat een lengte van ongeveer 70 meter beslaat, is gerooid in de periode van 16 september 2018 tot medio/eind oktober 2018.
10. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de gewijzigde opgelegde last in het bestreden besluit geen betrekking heeft op de eerste 50 meter. In deze procedure draait het dus enkel om de vraag of ten aanzien van het rooien van de houtwal over een lengte van 70 meter sprake is van een overtreding van de voorschriften uit het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2018”.
Is sprake van een overtreding?
11. Verzoeker voert aan dat geen sprake is van een overtreding van de planvoorschriften. Hiertoe stelt verzoeker dat in het geldende bestemmingsplan weliswaar is bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning houtgewas te vellen of te rooien, maar op dit verbod wordt voor bepaalde werkzaamheden een uitzondering gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkzaamheden die reeds in uitvoering waren op het moment dat het bestemmingsplan “Buitengebied 2018” in werking trad. Volgens verzoeker is hiervan sprake. Daartoe voert hij aan dat hij in 2017 met het rooien van de houtwal is gestart en de werkzaamheden tijdelijk heeft stilgelegd van 15 maart 2018 tot en met 15 september 2018 enkel en alleen vanwege het broedseizoen -waarin het vellen en rooien niet is toegestaan. Na het broedseizoen is het rooien voor wat betreft de resterende 70 meter hervat en in oktober 2018 was de houtwal (van ca. 120 meter) geheel gekapt. Volgens verzoeker is dus sprake van het voortzetten van werkzaamheden die al in uitvoering waren nu de werkzaamheden zien op het rooien van één en dezelfde houtwal.
12. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog en is van oordeel dat sprake is van een overtreding. Daartoe is het volgende overwogen.
12.1.
Op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 2018” rust op de gronden waar de houtwal zich bevindt de enkelbestemming ‘Agrarisch’. In artikel 3.1.1 van de planregels is opgenomen welk gebruik op de gronden met deze bestemming is toegestaan. In dat artikel is onder o bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor behoud en herstel van elementen met landschappelijke waarde zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 7 opgenomen ‘Kaart Landschappelijke waarden’, waarbij het bepaalde in artikel 47.2 van toepassing is. Op deze kaart is de houtwal (daarin aangeduid als ‘houtsingel’) opgenomen als landschapselement ‘e186’.
12.2.
In artikel 47.2.1, onder d, van de planregels is bepaald dat het verboden is op of in de gronden zoals die zijn aangegeven op de in de bijlage 7 bij deze regels opgenomen Kaart Landschappelijke waarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van verweerder houtgewas te vellen en/of rooien. Op dit verbod worden voor bepaalde werkzaamheden zoals vermeld in artikel 47.2.2 een uitzondering gemaakt. Een van de uitzonderingen betreft werkzaamheden die reeds in uitvoering of vergund waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan (onder c).
12.3.
Tussen partijen bestaat een verschil over de interpretatie van de planregels. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] moet een planregel omwille van de rechtszekerheid letterlijk worden uitgelegd, nu de rechtszekerheid vereist dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, kan worden uitgegaan. Gelet op de letterlijke uitleg van de planregels moet er dus worden nagegaan of de werkzaamheden bestaande uit het vellen en/of rooien van
houtgewasreeds in uitvoering waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Het begrip ‘houtgewas’ is in het bestemmingsplan niet nader gedefinieerd. Ook wordt in het bestemmingsplan voor de betekenis van dit begrip niet naar enig voorschrift verwezen. Gelet hierop moet voor de uitleg van dit begrip aansluiting worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. In Van Dale wordt het begrip ‘houtgewas’ gedefinieerd als "het groeiende hout, bomen en heesters Dit begrip is geen synoniem voor de begrippen ‘houtwal’ [2] of ‘houtsingel’ [3] die in het bestemmingsplan wel zijn gedefinieerd.
12.4.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat zowel het deel van de houtwal dat onder het oude bestemmingplan is gerooid, als het deel dat onder het nieuwe bestemmingsplan is gerooid en delen daarvan als “houtgewas” in de zin van artikel 47.2.1. onder d van de planregels moeten worden aangemerkt. Immers, uit het algemeen spraakgebruik volgt dat verschillende bomen in de houtwal/houtsingel als houtgewas kunnen worden aangemerkt. Er kunnen dus ook meerdere houtgewassen in een beschermd landschapselement aanwezig zijn en het is mogelijk om meerdere houtgewassen in een landschapselement te rooien. In het licht daarvan heeft verweerder zich verder terecht op het standpunt gesteld dat delen van de houtwal/houtsingel zelf ook als houtgewas in de zin van artikel 47.2.1 onder d van de planregels moet worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van twee afzonderlijke handelingen waartussen zowel in tijd als in plaats “een knip” kan worden gemaakt: rooiwerkzaamheden die vóór de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan hebben plaatsgevonden (de eerste 50 meter) en rooiwerkzaamheden die daarna hebben plaatsgevonden (de resterende 70 meter). De op zich plausibele verklaring van verzoeker voor het tijdsverloop tussen de eerste en de tweede rooiperiode, maakt niet dat ondanks dat tijdsverloop en ondanks het voorgaande sprake is van een continue uitvoeringsproces, van een onlosmakelijk geheel en van werkzaamheden die reeds in uitvoering waren. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van werkzaamheden die reeds in uitvoering waren.
12.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder punten 12.1. tot en met 12.4. is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de uitzondering van artikel 47.2.2, onder b, van de planregels niet van toepassing is. Dit betekent dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo. Nu verder tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker als overtreder kan worden aangemerkt, is verweerder bevoegd tot handhavend optreden.
13. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker nog betoogd dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Volgens verzoeker heeft verweerder pas in zijn verweerschrift het standpunt over de interpretatie van de planregels ingenomen en daardoor heeft de bezwaarschriftencommissie hierover geen advies kunnen geven.
13.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog niet tot een ander oordeel leidt. Verweerder heeft immers al op 10 augustus 2022 het verweerschrift ingediend en verzoeker heeft daarna ruim voldoende tijd gehad om hierop te kunnen reageren. Ook ter zitting heeft verzoeker zijn visie hierop kunnen geven. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van strijd met de goede procesorde.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht aan verzoeker een last onder dwangsom heeft opgelegd.
15. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 1 december 2022.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 december 2022.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2307, 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:583 en 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2402.
2.In artikel 1.73 van de planregels is bepaald dat een houtsingel een cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement is bestaande uit inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.
3.In artikel 1.74 van de planregels is bepaald dat een houtwal een cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement is bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelsscheiding.