16.1.De voorzieningenrechter overweegt dat voor de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet niet is vereist dat verzoekster kennis moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en/of dat zij betrokken moeten zijn geweest bij de verkoop ervan. De stelling van verzoekster dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de Crystal Meth in de serre en dat deze door een bekende van een van de kinderen aldaar is verstopt, is voor de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang dan ook niet relevant.Vast staat dat de Crystal Meth in de woning van verzoekster is aangetroffen. Verzoekster heeft haar stelling dat de Crystal Meth door een ander in de serre is verstopt overigens niet onderbouwd, zodat er van mag worden uitgegaan dat de aangetroffen Crystal Meth aan een of meerdere bewoners van de woning toebehoorde.
17. Op grond van de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs, in totaal 29,9 gram (heroïne 0,6 gram en 29,3 gram Crystal Meth), en de hoeveelheid softdrugs, in totaal 213 gram, heeft de burgemeester mogen aannemen dat de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is, en hij dus bevoegd is de woning te sluiten. Volgens verzoekster zijn geen attributen, zoals een weegschaal, verpakkingsmateriaal of een grote hoeveelheid geld gevonden die te relateren zijn aan drugshandel. De voorzieningenrechter stelt vast dat een contant geldbedrag ter hoogte van € 900,-, verdeeld in kleine coupures, in de woning is aangetroffen. De aangetroffen hoeveelheid hard- en softdrugs in combinatie met het geldbedrag verdeeld in kleinere coupures zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel aanwijzingen dat sprake is geweest van handel. De burgemeester was dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Was sluiting van de woning noodzakelijk?
18. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak). 19. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022is uiteengezet, is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. De Afdeling heeft in haar uitspraak van
6 juli 2022, voortbordurend op de overzichtsuitspraak, een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
20. Volgens verzoekster is er geen noodzaak voor sluiting omdat er geen loop naar de woning is, geen klachten van de verhuurder of omwonenden zijn over handel in drugs, geen attributen zijn gevonden die te relateren zijn aan drugs, geen sprake is van recidive en verzoekster en haar kinderen geen relevante antecedenten inzake handel in verdovende middelen hebben.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een aantal omstandigheden er op wijzen dat er mogelijk handel heeft plaats gevonden vanuit de woning. De voorzieningenrechter heeft daartoe in de eerste plaats doen wegen dat vaststaat dat in de woning 29,9 gram harddrugs en 213 gram softdrugs is aangetroffen, wat een aanzienlijke overschrijding van de gebruikershoeveelheid is. Verder is een contant geldbedrag ter hoogte van € 900,- verdeeld in kleinere coupures in de woning is aangetroffen. Voorts blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat een van de zonen ook antecedenten heeft die wijzen op handel.
22. De voorzieningenrechter is echter ook van oordeel dat de burgemeester een nadere onderbouwing zal dienen te geven of de drugs feitelijk werden verhandeld vanuit de woning en of sprake was van drugsgerelateerde overlast vanuit de woning.