ECLI:NL:RBLIM:2022:9468

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
03/659313-18 en 03/659245-15 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak mensenhandel en (poging tot) diefstal, veroordeling voor bedreiging en gedeeltelijke toekenning schadevergoeding

Op 29 november 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992, bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder mensenhandel, bedreiging, diefstal en poging tot diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van mensenhandel en diefstal, maar heeft hem wel veroordeeld voor de bedreiging van het slachtoffer, [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer heeft bedreigd in de periode van 28 juli 2018 tot en met 31 juli 2018. De bedreiging vond plaats in een bos, waar de verdachte en medeverdachte handschoenen droegen en een honkbalknuppel toonden aan het slachtoffer. De rechtbank achtte de bedreiging wettig en overtuigend bewezen, maar kon niet vaststellen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel of diefstal. De verdachte ontkende de beschuldigingen van mensenhandel en stelde dat hij niet op de hoogte was van de onvrijwilligheid van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 87 dagen op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 1.500,- aan de benadeelde partij, [slachtoffer], als schadevergoeding voor de geleden immateriële schade. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 240 uren opgelegd in plaats van de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659313-18 en 03/659245-15 (vtvv)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
29 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: mensenhandel (dan wel dat de verdachte daaraan medeplichtig is geweest)
Feit 2: bedreiging;
Feit 3: diefstal;
Feit 4: poging tot diefstal.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] heeft uitgebuit in de periode van 1 maart 2018 tot en met 27 november 2018. Beiden profiteerden financieel van het sekswerk dat het slachtoffer verrichtte, terwijl zij dat niet uit vrije wil deed en daartoe gedwongen werd door [medeverdachte 1] . De rol van de verdachte bij de uitbuiting was weliswaar aanzienlijk kleiner dan die van [medeverdachte 1] , maar de verdachte moet toch als medepleger van mensenhandel worden beschouwd (feit 1 primair).
De verdachten hebben [slachtoffer] in het kader van de uitbuiting eind juli 2018 ernstig bedreigd, wat een afzonderlijk strafbaar feit oplevert (feit 2). Zij hebben begin mei 2018 geld van [slachtoffer] gestolen door zonder haar toestemming met haar pinpas en pincode geld op te nemen (feit 3). De verdachten hebben geprobeerd meer geld te pinnen, maar dat mislukte als gevolg van het bereiken van de limiet op de rekening, zodat het bij een (strafbare) poging is gebleven (feit 4).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte alleen veroordeeld kan worden voor het medeplegen van de bedreiging van [slachtoffer] (feit 2). De verdachte heeft dat bekend en de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank op dit punt.
Niet bewezen kan worden dat deze bedreiging verband hield met mensenhandelpraktijken. Van dat verwijt moet de verdachte worden vrijgesproken. Er zijn namelijk genoeg aanwijzingen dat [slachtoffer] geheel vrijwillig werkte en vrijwillig verdiensten afstond, met name aan [medeverdachte 1] . Aan de juistheid van haar belastende verklaringen moet getwijfeld worden. Mocht de rechtbank toch tot de conclusie komen dat er sprake was van mensenhandel, dan is de rol van de verdachte daarbij van onvoldoende gewicht geweest om hem als medepleger aan te merken. De bijdrage die de verdachte leverde in de vorm van het vervoeren van [slachtoffer] naar klanten kan alleen tot een veroordeling leiden voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid als kan worden vastgesteld dat de verdachte dat deed met opzet op de uitbuiting van [slachtoffer] . Voor dat element ontbreekt het bewijs.
Ten aanzien van het pinnen met de bankpas van [slachtoffer] verkeerde de verdachte in de veronderstelling dat [slachtoffer] hierin had toegestemd. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte geweten heeft dat [slachtoffer] daar juist niet mee heeft ingestemd zodat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte geldbedragen pinde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Van feit 3 en feit 4 moet hij daarom ook worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte alleen veroordeeld kan worden voor de bedreiging, zoals ten laste is gelegd onder feit 2. Dit feit heeft de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegd. Van de overige verwijten zal zij de verdachte vrijspreken. De rechtbank zal eerst de bewijsmiddelen kort noemen ten aanzien van feit 2 en daarna kort motiveren waarom zij onvoldoende bewijs ziet voor de overige verwijten.
Feit 2
De verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend en namens hem is geen vrijspraak bepleit. Daarom kan de rechtbank volstaan met een summiere opgave van de bewijsmiddelen, overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 15 november 2022;
  • de aangifte van [slachtoffer] .
De vrijspraak van (medeplegen van of medeplichtigheid aan) mensenhandel
De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting van [slachtoffer] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat zij prostitutiewerk deed en heeft haar om die reden ook vervoerd met zijn auto, in het bijzijn van [medeverdachte 1] , met wie de verdachte bevriend was. Voor dat -incidentele- vervoer ontving hij een vergoeding voor benzinekosten. De verdachte heeft verder verklaard dat [slachtoffer] een relatie had met [medeverdachte 1] en dat die relatie gaandeweg verslechterde. Ook heeft hij blauwe plekken gezien bij [slachtoffer] , maar de verdachte heeft daaruit niet opgemaakt dat [slachtoffer] onvrijwillig als prostituee werkte en onvrijwillig haar verdiensten met [medeverdachte 1] , en deels met hem, deelde.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er voldoende bewijs is dat de verdachte wist dat [slachtoffer] in de prostitutie werkte als gevolg van de toepassing van diverse dwangmiddelen, zoals vermeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, en dat zij onder diezelfde dwang verdiensten afstond. Er moet voldoende bewijs zijn dat de verdachte zelf of samen met een ander die dwangmiddelen toepaste of dat hij enige handeling ondernomen heeft waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van sekswerk, dan wel dat hij opzettelijk voordeel genoot uit de seksuele uitbuiting.
In de tenlastelegging staat beschreven welke gedragingen in deze zaak zouden zijn verricht die aangemerkt kunnen worden als dwangmiddel in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Deze gedragingen omvatten onder meer fysiek geweld en vormen van psychische druk en worden alle toegedicht aan medeverdachte [medeverdachte 1] .
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat van de 13 in de tenlastelegging beschreven gedragingen er slechts één mede aan de verdachte kan worden toegeschreven. Dat betreft de hiervoor beschreven bedreiging die zich in de periode van 28 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 heeft afgespeeld. Alle overige gedragingen worden door de tenlastelegging aan [medeverdachte 1] toegeschreven en voor de meeste van die gedragingen bevat het dossier ook voldoende bewijs. De rechtbank kan daarom wel vaststellen dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, maar voor de verdachte ligt dit anders.
Om de verdachte als medepleger van dit feit te kunnen aanmerken, moet hij bewust en nauw met [medeverdachte 1] hebben samengewerkt. Hij moet dan op de hoogte zijn geweest van de gedragingen van [medeverdachte 1] en van het uitbuitende karakter daarvan en daaraan, bij voortduring, een substantiële bijdrage hebben geleverd met het oog op de uitbuiting van [slachtoffer] .
Waaruit heeft die bijdrage bestaan? Wist de verdachte dat [slachtoffer] onder dwang werkte?
Opvallend is dat [slachtoffer] wel aangifte van mensenhandel tegen de verdachte heeft gedaan, maar dat zij per saldo slechts enkele specifieke handelingen aan hem toedicht. Haar verklaring richt zich hoofdzakelijk tegen [medeverdachte 1] . Zij heeft verklaard dat de verdachte haar vervoerd heeft van en naar klanten en dat zij daarvoor een vergoeding betaalde van 20 of 30 euro en ze heeft de bedreiging als bedoeld in feit 2 beschreven. Van enige bijdrage van de verdachte aan door [medeverdachte 1] toegepast fysiek geweld of door hem uitgeoefende zware psychische druk in het kader van haar uitbuiting spreekt zij niet in haar verklaringen. [slachtoffer] verklaarde wel dat de verdachte wist dat zij zich van [medeverdachte 1] moest prostitueren, maar dat kan niet louter op basis van haar verklaring als vaststaand worden aangenomen, nu de verdachte dit betwist en de rechtbank geen andere harde aanwijzingen daarvoor ziet in het dossier. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] vervoerd heeft met het oog op haar uitbuiting door [medeverdachte 1] , noch dat hij op andere wijze heeft bijgedragen aan enige beperking van haar keuzevrijheid in dat verband.
De bedreiging van [slachtoffer] die de rechtbank heeft vastgesteld leverde wel een vorm van vrijheidsbeperking op, maar of de verdachte die bedreiging heeft gepleegd om [medeverdachte 1] te helpen bij de uitbuiting van [slachtoffer] , kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen. De rechtbank zal de verdachte daarom zowel van het onder feit 1 primair, als van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
De vrijspraak van de feiten 3 en 4
De verdachte heeft verklaard dat hij een aantal keren heeft gepind met een pinpas die hij van [medeverdachte 1] had gekregen met de opdracht om voor [medeverdachte 1] en [slachtoffer] samen geld op te nemen. De verdachte stelt dat hij niet wist dat [slachtoffer] onwetend was van deze opdracht en geen toestemming had gegeven. Omdat zij en [medeverdachte 1] een relatie hadden ging de verdachte ervanuit dat de opdracht van [medeverdachte 1] impliceerde dat ook zij instemde.
De rechtbank kan op basis van het bewijs van de transacties en de verklaring van de verdachte vaststellen dat de verdachte de pinpas en pincode van [slachtoffer] gebruikt heeft en daarmee ’s avonds op 2 mei 2018 geld gepind heeft en ‘s nachts op 3 mei 2018 geprobeerd heeft nog een bedrag op te nemen, wat niet lukte omdat de limiet voor geldopnamen was bereikt. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de verdachte geweten moet hebben dat [slachtoffer] niet had ingestemd met de geldopnamen en dat hij derhalve het oogmerk had zich haar geld wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank kan geen feiten en omstandigheden aan het dossier ontlenen die maken dat de verklaring van de verdachte op dit punt ongeloofwaardig moet worden geacht. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat de verdachte bij een pintransactie die op beeld is vastgelegd, geen enkele moeite heeft gedaan zijn gedrag te verhullen. Hij staat duidelijk herkenbaar op beelden, wat pleit voor zijn verklaring dat hij onwetend was van de wederrechtelijkheid. Bij die stand van zaken moet hij dan ook van deze verwijten worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 2
in de periode van 28 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 te Elsloo, in de gemeente Stein,
tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met die [slachtoffer] naar een bos(perceel) te rijden, uit de auto te stappen, een paar handschoenen aan te trekken en een honkbalknuppel vast te houden en te tonen aan die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit 2
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 16 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf moeten bijzondere voorwaarden worden verbonden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden, waarbinnen een stafzaak in eerste aanleg in beginsel zou moeten zijn afgerond met een einduitspraak. In de zaak van de verdachte zijn er geen factoren aan te wijzen die deze vertraging kunnen rechtvaardigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij tot een ander bewijsoordeel is gekomen dan de officier van justitie voor ogen heeft gestaan. Dat betekent dat de rechtbank ook tot een aanzienlijk lagere strafoplegging komt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft terecht kunnen vrezen dat zij door de verdachten gedood zou worden, gelet op de omstandigheid dat zij naar een afgelegen plek gebracht was en de verdachten handschoenen aantrokken en een honkbalknuppel toonden. Dat maakt dat de rechtbank bij het bepalen van de straf niet uitgaat van de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting die gehanteerd worden bij de meest voorkomende vormen van bedreiging. Het onderhavige feit vindt de rechtbank van een andere aard, waarvoor de bij de oriëntatiepunten vermelde straf niet gepast is. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet volstaan kan worden met een andere of lichtere sanctie dan een vrijheidsbeneming van de verdachte.
Wél houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook moet aan de verdachte een korting worden gegeven op de op te leggen straf vanwege de aanzienlijke schending van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg in beginsel zou moeten zijn afgerond met een einduitspraak.
Als startpunt voor die redelijke termijn hanteert de rechtbank de datum waarop de verdachte werd aangehouden en verhoord, 17 december 2018. Nu deze uitspraak 3 jaren en 10 maanden later wordt gedaan, is de redelijke termijn met bijna 2 jaren overschreden, zonder dat er factoren aan te wijzen zijn die die overschrijding op een of andere manier kunnen rechtvaardigen. Van de zijde van de verdediging is geen enkel verzoek gedaan dat tot vertraging in de procedure heeft geleid. De rechtbank zal daarom een korting op de straf toepassen. Zonder deze overschrijding zou de rechtbank een gevangenisstraf van 100 dagen hebben opgelegd. Nu zal zij, alles afwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Dat betekent dat zij aan de verdachte een gevangenisstraf van 87 dagen op zal leggen. De rechtbank ziet geen ruimte om nog een voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert van de verdachte een schadevergoeding van € 57.978,48 ter zake van alle feiten, waarvan € 20.000,- ter zake van geleden immateriële schade (smartengeld)
.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het verwijt van mensenhandel en van het stelen van geld van de benadeelde partij. Dat betekent dat de benadeelde partij ten aanzien van vrijwel alle schadeposten niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat deze vordering gelet op de daarbij gegeven onderbouwing hoofdzakelijk op die verwijten is gebaseerd.
Uitzondering daarop is de immateriële schade die als rechtstreeks gevolg kan worden aangemerkt van het bewezenverklaarde onder feit 2, de bedreiging door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarvoor is de verdachte civielrechtelijk hoofdelijk aansprakelijk en de benadeelde partij heeft genoegzaam onderbouwd dat dit incident haar psychisch letsel mede heeft veroorzaakt.
De rechtbank beschouwt een bedrag van € 1.500,- een gepast bedrag aan smartengeld voor het leed dat door deze ernstige bedreiging bij de benadeelde partij mede is veroorzaakt door toedoen van de verdachte. De verdachte zal (hoofdelijk) worden veroordeeld tot het betalen van dit bedrag aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot dit bedrag opleggen, opdat de Staat dit bedrag ten behoeve van het slachtoffer kan incasseren bij de verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering d.d. 8 januari 2019 ingediend, strekkend tot de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling. Dit betreft een voorwaardelijke gevangenisstraf, opgelegd door de rechtbank Limburg bij vonnis van 9 oktober 2015 ter zake van een gewapende overval. Een deel van die voorwaardelijke straf, groot 4 maanden, is al tenuitvoergelegd bij beslissing van de rechtbank van 13 juni 2017. Ook is toen de proeftijd verlengd. Deze proeftijd liep derhalve door tot 23 oktober 2018.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het restant van 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van een taakstraf van 240 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, omdat, wanneer de rechtbank het tenlastegelegde bewezen acht, het om andersoortige zaken gaat dan de zaak waarvoor de voorwaardelijke straf was opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de proeftijd een strafbaar feit heeft gepleegd en zo de algemene voorwaarde van het vonnis heeft overtreden, inhoudende dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen (enkel) strafbaar feit zal plegen. Dat levert voldoende grond op om de vordering toe te wijzen.
Soms kan het verschil in de aard van het strafbare feit dat heeft geleid tot de voorwaardelijke veroordeling en de aard van het feit van de nieuwe zaak waarin de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegd straf wordt gevorderd, aanleiding zijn af te zien van toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Zo’n geval doet zich hier niet voor, nu de eerdere veroordeling ook mede een delict betrof dat een inbreuk heeft gemaakt op de vrijheid van het slachtoffer/de slachtoffers. Bedreiging staat in het Wetboek van Strafrecht immers onder de titel Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Er is dus geen sprake van delicten die zo van elkaar verschillen dat toewijzen van de vordering niet gerechtvaardigd zou zijn.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden alsnog ten uitvoer wordt gelegd, maar daarbij bepalen dat de verdachte in plaats van die gevangenisstraf een taakstraf moet verrichten van 240 uren, nu de rechtbank het gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straf die zij voor het bewezenverklaarde feit heeft opgelegd het niet gepast acht de verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde onder feit 2 tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van
  • verklaart de benadeelde partij voor het meergevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
De vordering tot tenuitvoerlegging
  • gelast, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bij vonnis van de rechtbank Limburg van 9 oktober 2015, gewezen onder parketnummer 03/659245-15,
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. R.C. A. M. Philippart en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2022.
Buiten staat
Mrs. Dijkshoorn-Sleebe en Beije zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging. De rechtbank heeft enkele evidente schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Weert en/of de gemeente Valkenswaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
een ander te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- ( telkens) heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- ( telkens) heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub4°) en/of
- ( telkens) heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of zijn medeverdachte(n) te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten, [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft/is verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (onder andere)
- een (seksuele) relatie aangegaan met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] verzocht zich te prostitueren en/of
- een seksadvertentie voor die [slachtoffer] op Kinky.nl en/of een andere sekssite geplaatst en/of
- klanten voor die [slachtoffer] geregeld en/of afspraken met de klanten voor die [slachtoffer] gemaakt en/of
- het verdiende geld dat werd betaald voor seksuele diensten in ontvangst genomen en/of die [slachtoffer] het geld dat werd betaald voor de seksuele diensten niet zelf laten houden en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] afgepakt waardoor deze geen contact met de buitenwereld (de politie) kon opnemen en/of
- de rechterpink van die [slachtoffer] gebroken (toen zij de telefoon niet wilde afgeven) en/of
- die [slachtoffer] aan de haren getrokken en/of geslagen en/of gestompt, in elk geval fysiek geweld gebruikt tegen die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] meegenomen en/of vervoerd naar een bos(perceel) en/of zijn/hun handschoenen aangetrokken en/of een honkbalknuppel getoond aan die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) naar haar ouders zou(den) stappen en zou(den) vertellen dat ze in de prostitutie werkt en/of verbaal geweld gebruikt tegen die [slachtoffer] en/of
- door eigendommen (waaronder een paspoort en/of telefoon en/of IPAD) van die [slachtoffer] af te pakken en/of te vernielen en/of
- die [slachtoffer] helemaal in zijn macht gehad en/of afhankelijk van hem verdachte en/of medeverdachte(n) gemaakt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[verdachte] op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Weert en/of de gemeente Valkenswaard, in elk geval in Nederland, een ander te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- ( telkens) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- ( telkens) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- ( telkens) heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten, [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft/is die [verdachte] (onder andere)
- een (seksuele) relatie aangegaan met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] verzocht zich te prostitueren en/of
- een seksadvertentie voor die [slachtoffer] op Kinky.nl en/of een andere sekssite heeft geplaatst en/of
- klanten voor die [slachtoffer] geregeld en/of afspraken met de klanten voor die [slachtoffer] heeft gemaakt
- het verdiende geld dat werd betaald voor seksuele diensten in ontvangst genomen en/of die [slachtoffer] het geld dat werd betaald voor de seksuele diensten niet zelf te laten houden en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] afgepakt waardoor deze geen contact met de buitenwereld (de politie) kon opnemen en/of
- de rechterpink van die [slachtoffer] gebroken (toen zij de telefoon niet wilde afgeven) en/of
- die [slachtoffer] aan de haren getrokken en/of geslagen en/of gestompt, in elk geval fysiek geweld gebruikt tegen die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] meegenomen en/of vervoerd naar een bos(perceel) en/of zijn handschoenen aangetrokken en/of een honkbalknuppel getoond aan die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij naar haar ouders zou stappen en zou vertellen dat ze in de prostitutie werkt en/of verbaal geweld gebruikt tegen die [slachtoffer] en/of
- door eigendommen (waaronder een paspoort en/of telefoon en/of IPAD) van die [slachtoffer] af te pakken en/of te vernielen en/of
- die [slachtoffer] helemaal in zijn macht gehad en/of afhankelijk van hem gemaakt
tot het plegen van welke misdrijven verdachte meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 27 november 2018 in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [slachtoffer] in zijn auto te vervoeren en/of die [slachtoffer] te brengen en/of te halen naar/van de klanten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 in de gemeente Weert en/of te Elsloo in de gemeente Stein, althans in Limburg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met die [slachtoffer] naar een bos(perceel) te rijden en/of uit de auto te stappen en/of een paar handschoenen aan te trekken en/of aan te doen en/of een honkbalknuppel vast te houden en/of ter hand te nemen en/of te tonen aan die [slachtoffer] ;
3.
hij, meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 2 mei 2018 tot en met 3 mei 2018 in de gemeente Weert en/of de gemeente Leudal, in elk geval in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (totaalbedrag van 2550 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onbevoegd gebruikte pinpas;
4.
hij op of omstreeks 3 mei 2018 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om 2000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) een onbevoegd gebruikte pinpas in een geldautomaat gestopt en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LBRCC18007-140, gesloten d.d. 6 februari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1164.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangever, p. 528, laatste alinea en p. 529, eerste alinea.