ECLI:NL:RBLIM:2022:9448

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
03.079504.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met levensgevaar in Roermond, gevangenisstraf opgelegd met bijzondere voorwaarden

Op 21 november 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 maart 2022 brand heeft gesticht in een oud boerderijpand met vier woningen. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de P.I., werd bijgestaan door mr. J.H.M. Handring. Tijdens de zitting op 7 november 2022 zijn de verdachte en zijn raadsvrouw verschenen, en zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een ernstig risico had genomen door brand te stichten, wat levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank volgde de adviezen van de reclassering en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling gericht op verslaving.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen en de vordering van [slachtoffer 2] eveneens. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente vanaf de datum van de brand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.079504.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
gedetineerd in de P.I. [locatie] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H.M. Handring, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Als gemachtigde van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was aanwezig R. Janssen, juridisch medewerker bij TM Advocatuur te Roermond.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
- op 12 maart 2022 brand heeft gesticht in een pand met daarin vier woningen, ten gevolge waarvan (onder meer) levensgevaar te duchten was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het oordeel van de rechtbank [1]
Net als de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Aangezien de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, volstaat de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 november 2022;
  • de aangifte van [slachtoffer 1] ;
- de getuigenverklaring van [getuige] ; [3]
- de bevindingen van de forensische opsporing; [4]
- het rapport van het NFI. [5]
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 12 maart 2022 in de gemeente Roermond opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de Dorpsstraat, zijnde een oud boerderijpand waarin vier woningen zijn gecreëerd, door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, ten gevolge waarvan in dat pand brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de in dat pand aanwezige goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand bevindende personen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De GZ-psychologen [naam 1] en [naam 2] (supervisant) hebben over de geestvermogens van de verdachte op 17 oktober 2022 een pro justitia rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel of ten dele uitsluit.
De verdachte is aldus strafbaar, omdat – ook voor het overige – geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering,
  • het ondergaan van ambulante behandeling bij Antes gericht op verslaving / middelengebruik,
  • het volgen van een training cognitieve vaardigheden (CoVa),
  • een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] ,
  • het verlenen van medewerking aan middelencontrole, en
  • het medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot:
  • primair: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest, aangevuld met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf;
  • subsidiair: een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel beloopt tot uiterlijk 31 december 2022, zodat de verdachte na invrijheidsstelling nog de mogelijkheid heeft naar zijn eigen woning terug te keren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft brand gesticht in een voormalig boerderijpand waarin vier appartementen waren gevestigd. In een van die appartementen, op de 1e verdieping, woonde de ex-vriendin van de verdachte samen met haar zoon. De verdachte heeft op de overloop voor de toegangsdeur van dat appartement motorbenzine uitgeschud en die in brand gestoken, waardoor een steekvlam en opvolgende brand ontstond. Op dat moment waren genoemde exvriendin, haar zoon en hun onderbuurvrouw aanwezig in het pand. Daarmee heeft de verdachte niet alleen een (gezamenlijk) deel van het pand vernield dan wel beschadigd, maar tevens gevaar veroorzaakt voor de appartementen in het gebouw en de daarin aanwezige goederen én levensgevaar veroorzaakt voor de personen die zich ten tijde van de brand in het gebouw bevonden. Brandstichting is een bijzonder ernstig feit dat vanwege het gevaarzettende karakter daarvan gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Naar eigen zeggen wilde de verdachte slechts een punt maken in de problematische relatie met zijn ex-vriendin, maar het mag duidelijk zijn dat een brandstichting alle proporties te buiten gaat. Temeer nu de verdachte bekend was met de situatie ter plekke, te weten dat het pand, waarin meerdere woningen waren, grotendeels bestond uit een houten constructie en de plek van de brandstichting bij de voordeur de enige – reguliere en veilige – vluchtweg versperde voor zijn ex-vriendin en haar zoon. Zij zagen zich genoodzaakt om via een dakraam te vluchten. Daarmee heeft de verdachte een enorm risico genomen. De verdachte mag van geluk spreken dat uiteindelijk niemand gewond is geraakt en de brandweer de brand tijdig heeft kunnen blussen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke strafrechtelijke reactie op deze feiten passend is. Vast staat dat enkel een (in beginsel langdurige) gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten. Mede gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 jaren in beginsel passend en geboden is. Gelet daarop zal de rechtbank al niet toekomen aan de verzoeken van de verdediging om de verdachte vandaag of op relatief korte termijn in vrijheid te stellen.
De rechtbank zal evenwel ook rekening houden met de persoon van de verdachte.
Ten eerste is de verdachte blijkens zijn strafblad d.d. 5 juli 2022 first offender: hij is niet eerder in aanraking gekomen met politie of justitie.
Daarnaast blijkt uit het psychologisch onderzoek dat sprake is van diverse problematiek bij de verdachte. Zo hebben de psychologen onder meer het volgende beschreven: Bij de verdachte is sprake van ADHD die zich uit in concentratieproblemen, impulsiviteit of motorische onrust. Daarbij is de verdachte iemand die enerzijds conflict vermijdend en enigszins afhankelijk is, maar anderzijds behoefte heeft aan zelfstandigheid en autonomie. Dat is lastig te verenigen. Door lang met spanningen rond te lopen, kan frustratie oplopen wat uiteindelijk kan zorgen voor emotionele of impulsieve reacties.
Hoewel de psychologen geen causaal verband zien tussen de problematiek van de verdachte en het ten laste gelegde dat zou moeten leiden tot verminderde toerekenbaarheid, kan de rechtbank die problematiek niet helemaal los zien van, in elk geval de aanloop naar, de brandstichting. Zo kwam die problematiek naar het oordeel van de rechtbank tot uiting in de conflictueuze relatie van de verdachte met zijn ex-vriendin. Die relatie bleek een giftige cocktail van aantrekken en afstoten met telkens terugkerende conflicten, hetgeen zoals de raadsvrouw stelde als een tikkende tijdbom kon worden gezien. Daar komt nog bij dat, hoewel de verdachte dit lijkt te bagatelliseren, de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de verdachte een alcoholprobleem heeft. Kenmerkend acht de rechtbank de vele momenten waarop de verdachte als verklaring geeft dat hij dronken was. Bovendien onderneemt de verdachte, terwijl hij onder invloed is van alcohol, een scooterrit van ongeveer 11 uren van zijn woning in Rotterdam naar de woning van zijn ex-vriendin nabij Roermond om vervolgens daar brand te stichten.
Hoewel aldus geen invloed op de toerekenbaarheid, ziet de rechtbank in de problematiek van de verdachte, de uitwerking daarvan in de relatie, in combinatie met het alcoholprobleem wel een noodzaak tot behandeling teneinde adequate copingvaardigheden te ontwikkelen zodat hij in de toekomst beter kan omgaan met zijn problematiek en zodoende niet meer in soortgelijke situaties zal belanden.
Gelet op het blanco strafblad van de verdachte, zijn problematiek en de noodzaak tot behandeling daarvan teneinde herhaling te voorkomen zal de rechtbank bepalen dat van de gevangenisstraf van 3 jaren een deel van 1 jaar voorwaardelijk zal zijn. Daarbij zal de rechtbank de adviezen van reclassering, zoals beschreven in het rapport van 11 november 2022, opvolgen, met uitzondering van het locatieverbod. Dat betekent dat de verdachte – na het einde van de gevangenisstraf – zich zal moeten melden bij de reclassering, ambulante behandeling zal moeten ondergaan, een cognitieve-vaardighedentraining moeten volgen, medewerking moet verlenen aan controle op het gebruik van alcohol en geen contact mag hebben of zoeken met zijn ex-vriendin.
Aldus zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering,
  • het ondergaan van ambulante behandeling bij Antes gericht op verslaving / middelengebruik,
  • het volgen van een training cognitieve vaardigheden (CoVa),
  • een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] ,
  • het verlenen van medewerking aan middelencontrole, en
  • het medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert vergoeding van 7.728,74 euro materiële schade, 3.000,00 euro immateriële schade en proceskosten tot een bedrag van 1.800,00 euro, met dien verstande dat de post materiële schade is opgebouwd uit:
facturen: 2.068,35 euro
contante aankopen: 2.585,39 euro
aanschaf via Marktplaats: 575,00 euro
nog aan te schaffen goederen: 2.500,00 euro
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de immateriële schade en proceskosten en tot gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade – naar redelijkheid – tot een bedrag van 2.000,00 euro onder niet-ontvankelijkverklaring van het overige.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor zover het betreft de materiële schade en de proceskosten. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadvrouw verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, met dien verstande dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de daadwerkelijke hoogte daarvan.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank constateert dat sprake is van een complexe vordering daar waar het betreft enerzijds het rechtstreeks verband tussen de brand en gevorderde kosten en anderzijds de reeds uitgekeerde vergoeding van 6.500,00 euro door de verzekering, zoals ter terechtzitting is gebleken. Zo heeft de forensische opsporing geconstateerd (pg. 123) dat geen vuurbelasting in de woning zelf is geweest. Dat laat uiteraard onverlet dat er mogelijk roet- dan wel rookschade is ontstaan. Dat kan de rechtbank echter, noch op basis van het dossier, noch op basis van de (onderbouwing van) de vordering, niet vaststellen. Daarentegen omvat de vordering vele uitgaven die enerzijds zien op een volledige herinrichting van een woning, zoals meubilair en elektronica, en anderzijds uitgaven voor dagelijkse huishoudelijke artikelen, ook meer dan normaliter aanwezig is. Wel kan worden vastgesteld dat diverse goederen die opgeslagen waren op de overloop vernield dan wel beschadigd zijn door de brand (pg. 123 i.c.m. pg. 130). Dat lijken (deels) de goederen te zijn die zijn vermeld op de inventarisatielijst van Belfor (productie 5 bij de vordering), zijnde een saneringsbedrijf voor brandschade in en aan woningen. Daarmee ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze lijst wellicht goederen betreft waarvoor de verzekering reeds een bedrag heeft uitgekeerd.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank getracht duidelijkheid te krijgen omtrent de aard en herkomst van de gestelde schadeposten alsmede de uitkering van de verzekering. Dat is niet voldoende gelukt, ook niet tijdens de beraadslaging. Dat maakt dat de rechtbank thans niet in staat is de vordering inhoudelijke adequaat te beoordelen, bij gebrek aan informatie ter toetsing van het rechtstreekse verband. Inwinning van nadere informatie hieromtrent is naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. Dat maakt dat de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering voor zover het betreft de materiële schade.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending – brandstichting in een voornamelijk van houten constructies voorzien pand, waardoor bovendien de enige veilige vluchtweg voor de benadeelde werd versperd en die zo op andere wijze, via een dakraam, moest vluchten voor het leven – mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zodat bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. De rechtbank zal de immateriële schade voor de benadeelde naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van 2.500,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De rechtbank zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Proceskosten
In beginsel worden de kosten voor rechtsbijstand (salaris gemachtigde) die de benadeelde partij heeft moeten maken, op dezelfde wijze begroot als dat gebeurt in civiele zaken wat doorgaans neerkomt op het hanteren van het liquidatietarief overeenkomstig de competentieregels voor vorderingen in een civielrechtelijke procedure (artikelen 93 en 94 Rv). Dit betekent dat voor vorderingen tot en met 25.000,00 euro het liquidatietarief kanton wordt gehanteerd. Uitgaande van een vordering van 10.728,74 euro betekent dat 373,00 euro per punt en bij toekenning van twee punten (indiening vordering en aanwezigheid ter terechtzitting) 746,00 euro.
Anders dan de opgevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding tot afwijking van voornoemd uitgangspunt. Daartoe is de factuur (productie 7) onvoldoende gespecificeerd.
Aldus zal de rechtbank de proceskosten tot heden begroten op 746,00 euro.
7.2
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert vergoeding van 3.000,00 euro immateriële schade en van proceskosten tot een bedrag van 1.866,00 euro.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor zover het betreft de proceskosten. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadvrouw verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, met dien verstande dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de daadwerkelijke hoogte daarvan.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Overeenkomstig de overwegingen en het oordeel inzake de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal de rechtbank de immateriële schade voor de benadeelde naar redelijkheid en billijkheid toewijzen tot een bedrag van 2.500,00 euro. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schade voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De rechtbank zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Proceskosten
Gezien de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , zijnde de moeder van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat indiening van de vordering en de aanwezigheid ter terechtzitting namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] geen significant meerwerk betrof. Daarom zal de rechtbank de proceskosten tot heden begroten op nihil.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet terug gegeven computer en twee telefoons (iPhone en Huawei), nu het strafvorderlijk belang ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering zich daartegen niet langer verzet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.2 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
dat hij zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd
meldt bij de reclasseringNederland, Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam of via telefoonnummer 0888041302 en zich blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat hij zich laat
behandelen door Antesof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor zover en zolang de reclassering nodig vindt;
dat hij – actief – deelneemt aan de
gedragsinterventie CoVa-plusof een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, waarbij hij zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
at hij op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactheeft of zoekt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te Roermond, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
dat hij medewerking verleent aan
controle op het gebruik van alcoholin de vorm van urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest) teneinde het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade
  • wijst afde vordering van de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte in de
kostendoor de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
746,00 euro;
  • legt aan de verdachte de
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partijen [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst afde vordering van de benadeelde partij voor het overige;
- veroordeelt de verdachte in de
kostendoor de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
nihil;
  • legt aan de verdachte de
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
  • een computer (server), goednummer 150463;
  • een telefoon, Apple 12, goednummer 1504064;
  • een telefoon, Huawei Ine-Lx1, goednummer 1504065.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2022 in de gemeente Roermond opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de Dorpsstraat, zijnde een oud boerderijpand waarin vier woningen zijn gecreëerd, door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of de in dat pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, onderzoeknummer LB1R022029 / Ubeda gesloten d.d. 1 juli 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 322.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 maart 2022, pg. 24-27.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 maart 2022, pg. 74.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] Roermond) d.d. 14 april 2022, pg. 122124.
5.Het deskundigenverslag van ing. L.J.C. Peschier, NFI-deskundige chemisch brandonderzoek, d.d. 5 april 2022 (pg. 142-145).