3.3.1Feiten 1 en 2
3.3.1.1 De bewijsmiddelen
Op 28 mei 1944 rond 20.20 uur is boven Meerlo, in de provincie Limburg, een vliegtuig van het 542ste Squadron van de Engelse luchtmacht Royal Air Force, een Supermarine-Spitfire MKXL, neergeschoten en terecht gekomen in een drassig stuk grond (met het kadastrale nummer Meerlo H 484). Het vliegtuig (of de restanten daarvan) lag vermoedelijk op een diepte van enkele meters.
Op 29 november 2018 is door de eigenaar van het grondstuk [naam 3] aangifte gedaan van het opgraven van het vliegtuig met behulp van een graafmachine en het wegnemen van onderdelen en/of uitrustingsstukken van het vliegtuig. Het vliegtuig zit ongeveer 2 meter in de grond en de locatie is niet zichtbaar vanaf de openbare weg. Hij heeft hier niemand toestemming voor de opgraving gegeven. Van zijn buurvrouw hoorde hij dat ze had gezien dat op 1 september 2018 de propeller van het vliegtuig in twee stukken op een pallet stond en dat er een parachute en papieren uit het vliegtuig waren gehaald. Dit zou gedaan zijn door ene [naam 2] .
Nadat een archeoloog deze opgraving onder de aandacht van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed had gebracht, werd met ingang van juli 2019
een strafrechtelijk onderzoek gestart omdat het vermoeden rees dat bij die opgraving bepalingen van onder andere de Erfgoedwet waren overtreden. Nadat een vermoedelijk uit het bewuste vliegtuig afkomstige zuurstoftank op Marktplaats te koop werd aangeboden, werd tot een pseudokoop overgegaan. Hierbij werd door de verkoper [naam 1]
verteld dat hij nog meer onderdelen van het vliegtuig had.
Op 3 maart 2020 heeft medeverdachte [naam 1] bij de politie verklaard:
U zegt dat ik ben aangehouden in verband met een illegale opgraving van een vliegtuig, een Supermarine Spitfire, rond 1 september 2018 op de locatie Keuter te Meerlo, binnen de gemeente Horst aan de Maas. Daar ben ik bij betrokken.
U zegt dat uit de aangifte blijkt dat een vliegtuigwrak van een Spitfire Supermarine uit W02 is opgegraven. Ik weet alleen van een paar spullen die eruit zijn gekomen. Een blok, enkele stukken blok, brokken aluminium, stukken van een motor en een stuk parachute. De meegenomen onderdelen lagen op een aanhanger, maar ook daarvoor moet je bij die gast zijn niet bij mij. De zuurstoftank is het enige wat heb ik heb meegekregen. Die andere onderdelen liggen bij [naam 2] . U vraagt wat mijn rol was. [naam 2] heeft mij gevraagd voor advies. Hij zei daar ligt een vliegtuig kom eens kijken. Er was al een gat en ik voelde dat ik op het blok stond. Ik zei hem dat hij nog een stuk dieper moest. Er stond een aggregaat en een dompelpomp. Ik was razend enthousiast. Ik heb [naam 2] aangeraden een graafmachine erbij te nemen om het eruit te halen. Een maat van mij, [verdachte] , zit in het grondverzet en daar is de graafmachine geregeld. We hebben denk ik drie uurtjes gegraven. U vraagt hoe ik aan de zuurstoftank kwam. Die heb ik gekregen voor de hulp met graven van [naam 2] . Ik ben daar 1 keer of twee keer een halve dag geweest. U vraagt wat de rol van [naam 2] was. We zijn er allemaal bij betrokken maar hij heeft de locatie gezocht en ons erbij gehaald. Locaties staan gewoon op internet. Hij zegt dat hij de locatie zelf had ingemeten. Hij had de informatie van de mensen uit de buurt.
heeft gevraagd of ik iemand kon en ik heb daarna [verdachte] gevraagd om de graafmachine te leveren. Ik heb een schep gebruikt. We hebben de locatie bereikbaar gemaakt door met een mes wat bramen en brandnetels weg te hebben gehaald. Dit was ergens rond 1 september 2018. [naam 2] heeft het gat met de schep gegraven. Hij zal daar 2 a 3 weken bezig zijn geweest. [naam 2] heeft gegraven en later kwam de graver erbij. Het grondwater heeft [naam 2] met de dompelpomp en aggregaat uit gehaald. Na de opgravingen hebben we gaten met een kraan dichtgeduwd.
Ook medeverdachte [naam 2] heeft bij de politie meerdere verklaringen afgelegd. Op 5 maart 2020 heeft hij verklaard:
Toen ik een jaar of 8 was heb ik al verhalen gehoord over de oorlog. Het verhaal ging dat er een vliegtuig op de desbetreffende plek is neergestort en dat de piloot met zijn parachute in de boom heeft gehangen. In 2018 was het een hele droge zomer. Het grondwater was toen veel lager dan andere jaren. Ik heb toen binnen vier weken een gat gegraven met een diameter van 5 meter. Ik heb met de hand 2,5 meter diep gegraven. Ik ben één dag geholpen door twee mensen uit het dorp. De laatste week heb ik iedere dag met twee dompelpompen en aggregaat het grondwater uitgepompt. Dit water werd afgevoerd door een sleuf die ik heb gegraven. Op enig moment had ik zo diep gegraven dat ik op het motorblok kon staan. Het blok was echter te zwaar om uit het gat te trekken. Ik heb toen [naam 1] erbij betrokken. [naam 1] is toen komen kijken en bij het zien van wat er uit het gat kwam, werd hij ook enthousiast. Het regelen van de graafmachine is via een vriend van [naam 1] gegaan. De graafmachine is geregeld voor één dag. We hebben vervolgens alle spullen in één dag uit het gat gehaald. Dit waren veel stukken aluminium, een stuk motor en allemaal kapotte fragmenten, een dinghy pakket, kaarten en papiergeld. Uiteindelijk was het een aanhanger vol. Het spul is bij mij thuis voor op straat schoongemaakt. Daarna is het meteen naar een opslag gegaan, dit betreft een gehuurde container in Grubbenvorst. […] De volgende goederen afkomstig van het vliegtuig heb ik aangetroffen: een mapje met een kaart, papiergeld, papierenkaart, reddingsboot, een houten paddel, twee flarres, deksel van een blik noodvoeding en een parachute. Ik heb al deze goederen nog in mijn bezit. Ik heb drie zuurstofflessen die normaal achter de piloot zitten weggeven. Ik heb één zuurstoffles zelf gehouden. Een heb ik aan [naam 1] gegeven en de andere aan een derde persoon. Een zuiger heeft de kraanmachinist meegenomen, die wilde hij graag hebben.
Op 7 mei 2020 heeft medeverdachte [naam 2] verklaard:
Er is niets verkocht, stel dat er iets verkocht zou worden dan zou het door drieën gedeeld worden. Bij [verdachte] heeft een stuk blok en de parachute gelegen. Die zijn inmiddels terug bij de politie. [verdachte] mocht die tijdelijk in zijn museum leggen. [naam 1] heeft het geld van de verkoop van het aluminium gekregen.
Op 10 maart 2020 heeft de verdachte verklaard:
Ik ben gevraagd of ik mee wilde helpen met graven. Ik ben op zaterdag gaan kijken en zag een groot diep gat. [naam 2] heb ik daar voor het eerst gezien. Hij had al flink gegraven. Het klopt dat ik de graafmachine heb geregeld. U vraagt wat er uit het gat is gekomen. Een aanhangwagen vol schrot, aluminium, de parachute, de kaart, zuurstoffles. Ik heb een zuurstoffles meegekregen van [naam 2] . Ook heb ik een stuk kaart. Ik heb niet zelf gegraven in het gat. De kraan heeft gegraven.
Op 6 mei 2020 verklaarde de verdachte verder:
U houdt mij voor dat er een filmpje is gemaakt op zaterdag 1 september 2018, om 08.18 uur. U toont mij een screenshot uit dat filmpje [
opmerking rechtbank: pagina 192 van het dossier]. Ik was daar de kraanmachinist aanwijzingen aan het geven, zodat niets beschadigd raakte wat er in de grond werd aangetroffen. Het enige wat ik heb gekregen is een zuurstoftankje en een logboek. Ik heb de parachute thuis schoongemaakt, die is later naar [naam 2] toe gegaan. Ik heb ook een stuk blok van het vliegtuig in mijn bezit gehad. Ik had er echter geen plaats meer voor. Ik heb het blok inmiddels teruggeven aan [naam 2] .
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard:
Ik had geen certificaat om te graven. Ik heb het kraantje zelf geregeld. Op mijn verzoek zijn ze naar de plek waar het vliegtuigwrak lag gekomen. Het was de bedoeling om met het kraantje de zware stukken uit het gat te tillen. Ik heb ook stukjes aluminium uit de modder getrokken.
3.3.1.2 Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van (onderdelen van) ‘cultureel erfgoed’.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Erfgoedwet blijkt (Kamerstukken II, 2014-2015, 34109, nr.3) dat het nieuwe begrip ‘cultureel erfgoed’ aanmerkelijk ruimer is dan het oude begrip. De omvang wordt niet alleen bepaald door de bescherming die de overheid er aan toekent, maar ook door de betekenis die in de samenleving aan wordt toegekend.Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit bijzondere geval, juist bij (onderdelen van) een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog, sprake van herinneringswaarde en belevingswaarde. Dit blijkt niet alleen uit de belangstelling bij het grote publiek bij voorwerpen over de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, maar te meer ook uit het feit dat er vanuit het dorp Meerlo veel animo was tijdens de opgraving van het vliegwrak en uit de verklaring van medeverdachte [naam 2] dat hij al van jongs af aan verhalen hoorde over het neergestorte vliegtuig. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook, gelet op de memorie van toelichting en het historische belang van het gevonden vliegtuigwrak, in het onderhavige geval sprake van cultureel erfgoed. Voorts overweegt de rechtbank dat in dit geval de Spitfire gezien moet worden als een gezamenlijkheid van goederen, zodat ook de voorwerpen die technisch gezien niet
tothet vliegtuig behoren maar daar wel
toebehoren, zoals de parachute, de kaart en de dinghy, in dit geval moeten worden gezien als onderdeel van de bewuste Spitfire.
De rechtbank legt de door de verdediging overgelegde brief van de lokale deskundige, [naam 6] , terzijde, omdat de deskundige uitgaat van de kennelijk feitelijk onjuiste opvatting dat het vliegtuig geborgen zou zijn. Uit de aangetroffen onderdelen, zoals het motorblok, blijkt dit niet te zijn gebeurd.
Rolverdeling bij de opgraving
Met betrekking tot het medeplegen (‘tezamen en in vereniging met anderen’) stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen vast dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten. Medeverdachte [naam 2] was de initiator van de opgraving. Hij komt op een gegeven moment op het punt dat hij niet verder kwam met graven en heeft medeverdachte [naam 1] benaderd om te helpen. Medeverdachte [naam 1] heeft toen mee gegraven. Medeverdachte [naam 1] heeft vervolgens de verdachte benaderd om met een graafmachine te komen helpen. De verdachte regelt vervolgens een graafmachine, waarmee de grote stukken vliegtuigonderdelen uit het gat konden worden gehaald. De opgegraven onderdelen en resten van het vliegtuig zijn onder alle drie de verdachten verdeeld. Medeverdachte [naam 2] heeft het grootste deel van de buit behouden. Medeverdachte [naam 1] heeft een zuurstoftank en enkele verbrande delen van het logboek meegenomen naar huis. De verdachte heeft ook enkele spullen meegenomen.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte enkel aanwezig is geweest bij de opgraving, verwerpt de rechtbank. Uit de foto in het dossier (pagina 192) blijkt dat de verdachte, naast het feit dat hij een kraanmachine had geregeld en bij de opgraving aanwezig was, in het gat staat en aanwijzingen geeft aan de kraanmachinist. De graafmachine is bovendien evident noodzakelijk geweest om in ieder geval het motorblok uit de grond te krijgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad. Hoewel de verdachte naar eigen zeggen in de veronderstelling verkeerde dat [naam 2] toestemming had verkregen van de grondeigenaar voor het graven en dat alles in orde was, heeft de verdachte verzuimt na te gaan welke regels er gelden. Vooral nu de verdachte veel kennis heeft van munitie en oorlogsrelikwieën, ook vanwege zijn interesse in de periode van de Tweede Wereldoorlog, mag van hem worden verwacht dat hij bekend is met de regels van het opgraven. Bovendien had de verdachte het certificaat aan [naam 2] kunnen opvragen om de juistheid van de opgraving te verifiëren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarmee willens en wetens het risico genomen om toch te gaan graven, waarmee sprake is van voorwaardelijk opzet.
3.3.1.3 Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte delen of resten van het neergestort Engels militair vliegtuig, merk Supermarine Spitfire Mark XI, heeft gestolen.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de verdachte dit samen met medeverdachten [naam 2] en [naam 1] heeft gedaan. Uit de overwegingen van feit 1 blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Medeverdachte [naam 2] kon op een gegeven moment niet verder met graven, zonder bijstand van medeverdachte [naam 1] . Medeverdachte [naam 1] heeft vervolgens door tussenkomst van de verdachte een graafmachine geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen essentieel voor een nauwe en bewuste samenwerking en daarom is sprake van medeplegen.
Oogmerk wederrechtelijke toe-eigening?
Uit de overweging van feit 1 blijkt dat de opgraving van het vliegtuigwrak illegaal was. Voorts blijkt daaruit dat de verdachte heeft nagelaten de vereiste zorgvuldigheid met betrekking tot de rechtmatigheid van de opgraving in acht te nemen. Hiermee heeft hij willens en wetens het aanmerkelijke risico genomen dat de toe-eigening wederrechtelijk was.
Uit de bepaling van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat het goed dat wordt weggenomen aan iemand anders moet toebehoren, wil sprake zijn van diefstal. Een goed dat aan niemand toebehoort, is niet voor diefstal vatbaar: diefstal van een ‘res nullius’, waaronder begrepen ‘res derelicta’, is dus uitgesloten.
De rechtbank overweegt dat volgens het Burgerlijk Wetboek het land van herkomst in principe eigenaar blijft van de opgegraven materialen, in dit geval de Britse staat. Mocht dit niet het geval zijn, is de eigenaar door natrekking gaan toebehoren aan grondeigenaar [naam 3] . Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval dus geen sprake van ‘res nullius/res derelicta’.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen mede in onderling verband beschouwd acht de rechtbank feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.