ECLI:NL:RBLIM:2022:9438

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/03/292905 / HA ZA 21-291
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil omtrent ontslag bestuurders Stichting Bospop

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil over het ontslag van bestuursleden van de Stichting Bospop. De eisers, bestaande uit drie bestuursleden, hebben de stichting als eiseres ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de stichting niet-ontvankelijk is. De zaak draait om de vraag of het bestuursbesluit van 13 maart 2021, waarbij de eisers als bestuursleden zijn ontslagen, rechtsgeldig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een bestuursbesluit is genomen, maar dat dit besluit vernietigbaar is. Dit is gebaseerd op de context van de besluitvorming, waarbij de eisers van mening zijn dat het ontslag hen is aangedaan om hun visie te smoren en om een statutenwijziging door te voeren zonder hun instemming. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontslagbesluit in strijd is met de geest van de statuten, maar niet letterlijk met de statuten zelf. Hierdoor is het besluit niet nietig, maar wel vernietigbaar verklaard. De rechtbank heeft de stichting veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers en heeft de overige vorderingen van de eisers tegen andere gedaagden afgewezen. Het vonnis is op 30 november 2022 uitgesproken door rechter H.H. Dethmers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/292905 / HA ZA 21-291
Vonnis van 30 november 2022
In de zaak van
1. de stichting
STICHTING BOSPOP,
gevestigd te Weert,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.G.M. Stassen te Enschede,
tegen
1. de stichting
STICHTING BOSPOP,
gevestigd te Weert,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. A.J.T.M. Hendriks en R.M.E. Geraats te Weert.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De informatie uit dit vonnis is afkomstig van:
1. De dagvaarding
2. De conclusie van antwoord
3. De conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis
4. De conclusie van dupliek
5. De schriftelijke aantekeningen van de griffier en de pleitaantekeningen van partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 18 oktober 2022.
1.2.
Verwijzing naar bijlagen vindt plaats door vermelding van het nummer van het processtuk gevolgd door het nummer van de bijlage.

2.Het geschil

2.1.
Vanaf 1980 vindt in Weert het Bospop festival plaats. Initiatiefnemer daarvan was met name de heer [gedaagde sub 2] . Vanwege de groei van dit festival werd dit in 1986 ondergebracht in een stichting, waarvan de statuten (bijlage 1,1) voor het laatst gewijzigd zijn in 2005.
2.2.
Vanaf 1994 werd samenwerking aangegaan met Mojo Concerts BV. Deze onderneming heeft wereldwijd contracten met artiesten en popgroepen en vult samen met de stichting de programmering van het festival in. Mojo deelt mee in de winst en staat garant voor eventuele verliezen.
2.3.
Vanuit het verleden draaide Bospop vrijwel uitsluitend op vrijwilligers. Die vrijwilligers waren ondergebracht in een tiental projectgroepen (bedrijfsbureau, backstage, veiligheid, power, tentstage enz.) aan het hoofd waarvan (in zeven gevallen) een bestuurslid van de stichting stond en in 3 gevallen iemand anders (waaronder de heer [naam 1] ).
2.4.
Het bestuur van de stichting bestond uit 7 leden. [gedaagde sub 2] was voorzitter, maar vervulde (ten tijde van dit geschil) ook de functie van secretaris. Er was geen rooster van aftreden, waardoor, buiten mevrouw [gedaagde sub 5] , die in 2020 tot het bestuur toetrad als penningmeester, de heer [eiser sub 4] als ‘jongste’ bestuurslid circa negen jaar geleden was toegetreden. De heer [eiser sub 2] bijvoorbeeld was al 35 jaar bestuurslid.
2.5.
Doordat het festival groot werd (30.000 tot 40.000 bezoekers en een eigen vermogen van meer dan een miljoen) ontstond noodzaak en behoefte aan professionalisering. Projectgroepen zouden een eigen budget moeten krijgen en daarmee meer eigen bevoegdheden. Omdat op dat moment het project management team nagenoeg samenviel met het bestuur, ontstond binnen het bestuur het idee om een Raad van Toezicht of Raad van Commissarissen in te stellen. Ook Mojo drong aan op de instelling daarvan. Deze behoefte werd versterkt doordat [gedaagde sub 2] met instemming van Mojo zijn werkzaamheden voor de stichting als festivaldirecteur in een betaald dienstverband zou gaan uitoefenen én omdat in juli 2021 de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen zou worden ingevoerd.
2.6.
Dit leidde ertoe dat in oktober 2020 om advies wordt gevraagd aan Mojo en aan de heer [naam 1] over dit onderwerp. Mojo herhaalt haar advies tot instelling van een raad van toezicht, de heer [naam 1] introduceert het one-tier model als alternatief voor het two-tier model. In het one-tier model is het toezicht binnen het bestuur zelf geregeld door de benoeming van een onafhankelijke voorzitter die mede toezicht gaat houden op de uitvoerende bestuurder(s). In het schema van [naam 1] gaat het om een algemeen, operationeel en financieel directeur (bijlage 1,42).
2.7.
In de oproeping tot vergadering van 30 januari 2021 wordt [naam 1] uitgenodigd en is opgenomen: “Na de presentatie zal [naam 1] gevraagd worden de vergadering te verlaten en zal het bestuur hopelijk tot besluitvorming komen op dit gebied” (bijlage 1,43). [eiser sub 2] stuurt daarop een mail dat hij het voorbarig vindt om [naam 1] iets te laten uitwerken en dat het bestuur eerst een keuze moet maken voor of een 3-4 koppig bestuur of voor het aanhouden van het huidige bestuur met een Raad van Toezicht (bijlage 1,34). Nadat hem telefonisch (bijlage 1,41) en per mail (bijlage 1,39) is verzekerd dat er nog geen keuze is gemaakt en alle opties open liggen, vindt er op de bestuursvergadering van 30 januari 2021, na de presentatie door [naam 1] , een stemming plaats waarbij 4 leden (de gedaagden) voor een one-tier model kiezen, één lid ( [eiser sub 2] ) voor het two-tier model en twee leden ( [eiser sub 4] en [eiser sub 3] ) zich onthouden van stemming (notulen bijlage 1,48). Daarna uiten [eiser sub 4] en [eiser sub 2] op 31 januari en 3 februari 2021 (bijlagen 1,44 en 1,46) hun onvrede en dringen ze alsnog aan op uitwerking van het two-tier model. Op de agenda voor een bestuursvergadering van 27 februari 2021 (bijlage 1,49) staat het ondertekenen van het besluit tot aanpassing van de nieuwe bestuursstructuur geagendeerd en wordt tevens voorgesteld om [naam 1] tot nieuwe voorzitter te benoemen. Hoewel van die vergadering geen notulen zijn ingebracht, hebben [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] kennelijk niet aan ondertekening van het betreffende bestuursbesluit meegewerkt.
2.8.
Op 22 februari 2021 formuleren [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] een uitvoerig bezwaarschrift tegen de voorgenomen hervorming van het bestuursmodel en de daarmee samenhangende vervolgacties (bijlage 1,51). Na de bestuursvergadering van 27 februari 2021 volgt dan de uitnodiging voor een bestuursvergadering van 13 maart 2021 met als enige agendapunt het ontslag van [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] als bestuursleden (bijlage 1,52). Per abuis raken deze drie personen op de hoogte van een notitie over het voorgenomen verloop van die vergadering van [gedaagde sub 2] aan de drie andere bestuursleden ( [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] ) (bijlage 1,55), waarin ervan wordt uitgegaan dat het besluit bij meerderheid genomen zal worden. Nadat [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] schriftelijk bezwaar maken tegen het voornemen tot ontslag (bijlage 1,56), uitstel vragen en aangeven zich te willen laten bijstaan op de betreffende vergadering (bijlage 1,57), deelt [gedaagde sub 2] mee dat de vergadering zal doorgaan en het niet toegestaan wordt dat andere personen dan bestuursleden de vergadering zullen bijwonen (bijlage 1,58).
2.9.
Op 13 maart 2021 melden [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] zich op de vergadering samen met mevrouw [partner] (de partner van [eiser sub 4] ) en mr. Vles. Omdat de ‘buitenstaanders’ de vergadering niet willen verlaten, trekken de overige bestuursleden naar een andere ruimte alwaar zij de vergadering, buiten aanwezigheid van [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] (en hun adviseurs) voortzetten en kennelijk besluiten tot ontslag van genoemd drietal (notulen zijn niet ingebracht). [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] besluiten kennelijk dan ook in een soort eigen vergadering tot ontslag van de andere vier bestuursleden (notulen bijlage 1,61).
2.10.
In deze procedure voeren eisers aan dat de vergadering na vertrek van de voorzitter en de drie andere bestuursleden, niet is voortgezet en er dus geen besluit is genomen tot ontslag. Voor zover dat wel is genomen, achten zij dit nietig (art. 2:14 BW) of vernietigbaar (art. 2:15 BW). Daarnaast vorderen zij in essentie dat verklaard wordt voor recht dat de benoeming van [naam 1] tot voorzitter nietig is dan wel te bepalen dat [gedaagde sub 2] ontslagen wordt als bestuurder wegens handelen in strijd met art. 2:298 BW alsmede te bepalen dat op en een volgende bestuursvergadering de heer [naam 2] , oud-notaris te Weert, als interim-voorzitter zal worden aangewezen.
2.11.
Gedaagden voeren verweer. Daarop zal bij de beoordeling worden ingegaan.

3.Beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.
Ter beoordeling van de ontvankelijkheid hebben gedaagden opgemerkt dat de Stichting Bospop niet zowel eiseres als gedaagde kan zijn. De reden dat de Stichting als eisende partij is opgevoerd, steunt kennelijk op de rechtsgeldigheid van de besluiten die [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] na vertrek van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] , hebben genomen (notulen bijlage 1,61). De rechtbank is van oordeel dat die besluiten provocerend en niet serieus te nemen zijn. Van rechtsgeldigheid ervan kan niet worden uitgegaan omdat er aan de wettelijke vereisten voor oproeping niet is voldaan. Dit heeft tot gevolg dat de Stichting Bospop als eisende partij niet-ontvankelijk verklaard zal worden en tevens dat de onder II.a gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
3.2.
Gedaagden hebben tevens aangevoerd dat de vorderingen jegens [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] niet-ontvankelijk zijn nu geen van de vorderingen zich tegen hen richt. Eisers hebben aangevoerd dat deze personen in hoedanigheid van bestuurders zijn gedagvaard. De rechtbank stelt vast dat geen van de vorderingen zich richt tegen genoemde drie bestuurders, zodat er geen aanleiding was om hen te dagvaarden. Daarmee zullen eisers in hun vorderingen jegens [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] niet-ontvankelijk verklaard worden. Nu voor deze gedaagden duidelijk moet zijn geweest dat zij zich nergens tegen hoefden te verdedigen, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het uitspreken van een afzonderlijke proceskostenveroordeling.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering en de toelichting daarop duidelijk blijkt dat [gedaagde sub 2] in hoedanigheid van bestuurder is gedagvaard.
Is er een bestuursbesluit van 13 maart 2021?
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat op 13 maart 2021 wel degelijk een bestuursbesluit is genomen. De stelling dat door de verplaatsing van de vergadering naar een andere zaal de vergadering beëindigd werd, houdt geen stand. Het waren immers de adviseurs van eisers die weigerden om de zaal te verlaten, waarop de overige bestuursleden ervoor kozen om dan zelf de vergadering zodanig te verplaatsen dat deze zonder de adviseurs kon worden voortgezet. Dit oordeel heeft tot gevolg dat de onder 1 primair geformuleerde vordering tot verklaring voor recht dat op 13 maart 2021 geen bestuursbesluit is genomen, wordt afgewezen.
Is het bestuursbesluit van 13 maart 2021 nietig?
3.5.
Een bestuursbesluit is nietig als het in strijd met de wet of de statuten genomen is (art. 2:14 BW). Door eisers is aangevoerd dat het ontslagbesluit van drie bestuurders in strijd is met art. 4.b van de Statuten (bijlage 1,1) omdat daarin uitgegaan wordt van ontslag van één bestuurder. Gedaagden wijzen erop dat uit jurisprudentie wel degelijk blijkt dat ook meer bestuurders in één keer ontslagen kunnen worden, zolang maar de vóór stemmende bestuurders in de meerderheid zijn. De rechtbank acht dit een redelijke uitleg van de verwarring die daarover bij uitleg van de statuten kan ontstaan. Nu 4 van de 7 bestuurders vóór het ontslag van de andere 3 stemden, moet aangenomen worden dat dit statutair mogelijk was. Nu geen andere strijd met wet of statuten is aangevoerd, zal de onder 1 subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat het bestuursbesluit nietig was, worden afgewezen.
Is het bestuursbesluit van 13 maart 2021 vernietigbaar?
3.6.
Een bestuursbesluit is (voor zover in deze procedure van belang) vernietigbaar als de totstandkoming ervan in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen en/of als diegenen die erbij zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar niet hebben gedragen naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid vorderen (art. 2:15 in samenhang met 2:8 BW). De rechtbank is op grond van de volgende overwegingen van oordeel dat het bestuursbesluit van 13 maart 2021 vernietigbaar is.
3.7.
Voor de beoordeling van de vernietigbaarheid van een bestuursbesluit moet het betreffende besluit in de context worden geplaatst waarin het is genomen. Die context was dat de stichting op een belangrijk punt in haar bestaan stond van professionalisering. Sluimerend vanaf begin 2020 was duidelijk dat de bestuursstructuur verandering of aanvulling behoefde. De noodzaak daarvan nam toe nadat [gedaagde sub 2] als festival directeur in vaste dienst van de stichting zou komen. De urgentie werd vervolgens nog eens vergroot doordat de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen de aansprakelijkheid van bestuurders van stichtingen gelijk trok / vergrootte tot die van de besloten en naamloze vennootschappen.
3.8.
Voor het veranderen van de bestuursstructuur waren er twee opties in beeld. De eerste was dat boven het huidige bestuur een driehoofdige Raad van Toezicht zou worden aangesteld, het zogenaamde two-tier toezicht model. De tweede was dat het huidige bestuur zou aftreden, althans zou worden teruggebracht tot drie personen, waar, naast een financieel bestuurder, [gedaagde sub 2] als operationeel bestuurslid deel van zou uitmaken en waarbij een niet bij de uitvoering betrokken voorzitter als toezichthouder van [gedaagde sub 2] zou optreden (het zogenaamde one-tier toezicht model).
3.9.
Duidelijk was dat voor deze structuurverandering een wijziging van de statuten nodig was. Om tot een dergelijke wijziging te komen, bepalen de statuten (in art. 11, bijlage 1,1) dat dit alleen met algemene stemmen kan in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig zijn. Voor zover de stemming tijdens de bestuursvergadering van 31 januari 2021 als een peiling hierover kan worden beschouwd (bijlage 1,48), staat vast dat er één tegenstem en twee onthoudingen waren. Op dezelfde dag spreekt [eiser sub 4] , die zich op de vergadering nog van stemming onthield, zich alsnog uit vóór het two-tier model (bijlage 1,44). Als [eiser sub 2] , [eiser sub 4] en [eiser sub 3] dan voor de bestuursvergadering van 27 februari 2021 geconfronteerd worden met het voorstel om [naam 1] (die op verzoek van [gedaagde sub 2] het one-tier model heeft geïntroduceerd) tot onafhankelijk voorzitter te benoemen (bijlage 1,49), formuleren [eiser sub 2] , [eiser sub 4] en [eiser sub 3] op 24 februari 2021 een formeel bezwaarschrift waarin ze enerzijds tegen de procedure ageren en anderzijds hun voorkeur voor een two-tier model uiteenzetten. Ook wijzen zij er in hun notitie op dat een statutenwijziging vereist is en dat deze een besluit met algemene stemmen vereist.
3.10.
De hierop volgende oproep tot een bestuursvergadering voor 13 maart 2021 met als enige agendapunt het ontslag van [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] als bestuursleden (bijlage 1,52), kan niet anders beschouwd worden dan als een poging om deze bestuursleden de mond te snoeren en de weg vrij te maken voor een statutenwijziging waarin hun stem niet hoefde mee te tellen. Van het vaste voornemen tot hun ontslag getuigt ook het door [gedaagde sub 2] op voorhand gemaakte en aan de overige bestuursleden verzonden draaiboek (bijlage 1,55), waarin al wordt vooruitgelopen op een unanieme stemming (van de overige 4 bestuursleden) tot ontslag van de 3 andersdenkende bestuursleden.
3.11.
Hiermee kan gezegd worden dat het genomen ontslagbesluit in strijd was met de geest van de statuten doordat het ontslag uitsluitend werd ingegeven door de wens om de visie van drie van de vier bestuursleden te smoren en de weg naar de door de overige 4 bestuursleden gewenste statutenwijziging door te zetten. Omdat dit niet letterlijk in strijd is met de statuten, is de rechtbank van oordeel dat het niet met nietigheid bedreigd wordt, maar wel met de mogelijkheid tot vernietiging. Nu onder I meer subsidiair die vernietiging wordt gevorderd, is deze toewijsbaar.
De positie van [naam 1] en de benoeming van een interim-voorzitter
3.12.
De rechtbank realiseert zich dat er door de vernietiging van het ontslagbesluit een complexe en verwarrende situatie ontstaat, waarin juridisch de vraag is wat de status is van alle sedertdien genomen bestuursbesluiten. Meer inhoudelijk is de boodschap dat het besluitvormingsproces omtrent een nieuwe bestuurs- en toezichtstructuur moet worden overgedaan en wel op zo’n manier dat alle bestuursleden ermee kunnen instemmen. In hoeverre dat onder leiding van [naam 1] of een ‘echte’ onafhankelijke voorzitter moet gebeuren, is nu aan de stichting om te onderzoeken. Wellicht kan Mojo daar een bemiddelende rol in spelen. De strekking van deze overweging is dat de rechtbank onvoldoende belang aanwezig acht om te verklaren voor recht dat het besluit tot benoeming van [naam 1] tot voorzitter nietig is en om te bepalen dat oud notaris [naam 2] tot interim-voorzitter zou moeten worden aangesteld. Daarmee zullen de vorderingen sub II,b en II,d worden afgewezen.
De positie van [gedaagde sub 2]
3.13.
Aan de vordering (II,c) tot ontslag van [gedaagde sub 2] ligt ten grondslag dat hij zijn positie als voorzitter heeft misbruikt om te beletten dat effectief toezicht op hem uitgeoefend zou worden. Tevens wordt gesuggereerd dat [gedaagde sub 2] financieel wanbeheer heeft gevoerd.
3.14.
De rechtbank stelt aanstonds vast dat er in het dossier geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde sub 2] financieel wanbeheer heeft gevoerd. Daarom kan verdere bespreking daarvan achterwege blijven.
3.15.
Voor wat betreft de andere grond het volgende. Art. 2:298 BW bepaalt (onder andere) dat een bestuurder kan worden ontslagen wegens gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. Een gewichtige reden is onder andere als er gehandeld is in strijd met wet of statuten. Daaraan is door de Hoge Raad pas voldaan als ten tijde van het handelen zelf redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid daarvan mogelijk was.
3.16.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van [gedaagde sub 2] niet kan worden vastgesteld dat hij zich op moment van het ontslagbesluit bewust was daarmee in strijd met de statuten te handelen zoals hierboven is aangegeven. Die strijdigheid, zoals hierboven aangegeven, volgde namelijk niet rechtstreeks uit de statuten, maar was meer indirect. Hoewel in dit vonnis is vastgesteld dat het ontslag niet anders geduid kan worden dan als een actie om een statutenwijziging mogelijk te maken, staat niet vast dat [gedaagde sub 2] zich dat op moment van het nemen van dat besluit bewust was. Zelf heeft hij aangevoerd dat het ontslagbesluit werd ingegeven door de vertrouwensbreuk die hij in de klachtbrief van 22 maart 2021 (bijlage 1,51) las. Hoewel de inhoud ervan zakelijk overkomt, is vanuit de centrale positie van [gedaagde sub 2] en het volgzame bestuur dat hij gewend was, niet onbegrijpelijk dat hij die klachtbrief als een soort motie van wantrouwen tegen hemzelf opvatte.
3.17.
Tenslotte de vraag of het voortduren van het bestuurderschap in verband met gewijzigde omstandigheden in redelijkheid niet kan worden geduld. Naast het feit dat partijen dit criterium niet met zoveel woorden hebben besproken, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft opgemerkt over de taak die na de vernietiging van het ontslagbesluit op het bestuur rust om opnieuw en unaniem tot een nieuwe bestuurs- en toezichtstructuur te komen. Hoewel het minder voor de hand ligt dat dit proces door [gedaagde sub 2] (als grootste belanghebbende) wordt voorgezeten, kan zijn inbreng als bestuurslid wel degelijk zinvol zijn. Daarbij wordt meegewogen dat ontslag van een bestuurder een ultieme maatregel is én [gedaagde sub 2] als founder en drijvende kracht achter Bospop een stem in het voortbestaan van Bospop verdient.
Proceskosten
3.18.
De Stichting zal als overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van eisers worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op € 112,55 aan explootkosten, € 667,00 aan griffierecht en 2.252,00 advocaatkosten (4 x € 563,00), zijnde totaal € 3.031,55. De proceskosten tussen [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] jegens [gedaagde sub 2] worden gecompenseerd vanwege de samenhang van die vordering met die jegens de stichting.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de stichting Bospop als eisende partij niet-ontvankelijk,
4.2.
verklaart de overige eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] ,
4.3.
vernietigt het besluit van 13 maart 2021 waarbij [eiser sub 2] en [eiser sub 3] en [eiser sub 4] als bestuurders van de stichting Bospop zijn ontslagen,
4.4.
veroordeelt de stichting tot betaling aan [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] van (eenmalig) € 3.031,55 aan proceskosten
4.5.
compenseert de proceskosten tussen [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] als eisers en [gedaagde sub 2] als gedaagde aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en op 30 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
Type: HD