ECLI:NL:RBLIM:2022:9437

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/03/310874 / HA ZA 22-480
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tussenkomst in onteigeningsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst in een onteigeningsprocedure. De publiekrechtelijke rechtspersoon De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, heeft een vordering tot vervroegde onteigening ingediend voor een perceel grond. De eiser in het incident, die stelt gebruiker te zijn van het perceel, heeft verzocht om in de hoofdzaak te mogen tussenkomen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de Onteigeningswet, waarbij artikel 3 lid 2 en lid 3 van belang zijn. De rechtbank oordeelt dat de eiser in het incident geen recht heeft om tussen te komen, omdat de Onteigeningswet geen mogelijkheid biedt voor gebruikers om in een onteigeningsprocedure tussen te komen. De rechtbank wijst het verzoek tot tussenkomst af en veroordeelt de eiser in de kosten van het incident, begroot op € 563,– aan advocaatkosten. De zaak zal op 14 december 2022 weer op de rol komen voor het nemen van een conclusie van antwoord door de gedaagde in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/310874 / HA ZA 22-480
Vonnis in incident van 30 november 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. B.S. ten Kate,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident tot tussenkomst],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. Th.J.H.M. [gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident tot tussenkomst] en mr. E.H.E.J. Wijnen.
en
[eiser in het incident tot tussenkomst],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. Th.J.H.M. [gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident tot tussenkomst] en mr. E.H.E.J. Wijnen.
Partijen zullen hierna de Staat, [gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident tot tussenkomst] en [eiser in het incident tot tussenkomst] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst
  • de incidentele conclusie van antwoord van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser in het incident tot tussenkomst] vordert dat hem wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. De Staat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.
In de hoofdzaak heeft de Staat de vervroegde onteigening gevorderd van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer] voor zover groot 1.584 m2, en – voorzover het aanbod van de Staat niet wordt aanvaard – de eerder bij beschikking (geregistreerd onder rekestnummer C/03/306765/HA RK 22-178) benoemde deskundigen op te dragen de schadeloosstelling te begroten en de rechtbank gevraagd het bedrag van (het voorschot op) de schadeloosstelling te bepalen.
2.3.
[gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident tot tussenkomst] is eigenaresse van dat perceel. [eiser in het incident tot tussenkomst] stelt dat hij voornoemd perceel in gebruik heeft ten behoeve van zijn agrarisch bedrijf omvattende varkenshouderij en akkerbouw en dat hij als
gebruikervan het te onteigenen perceel recht en belang heeft om in de hoofdzaak tussen te komen.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de onderhavige zaak zijn vooreerst van toepassing de bepalingen van de Onteigeningswet (verder: Ow). In artikel 2 Ow is bepaald dat de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) op het geding tot onteigening toepasselijk zijn, voor zoveel daarvan bij de Ow niet is afgeweken.
2.5.
In artikel 3 lid 2 Ow is bepaald dat een ieder, die beweert eigenaar te zijn, of rechthebbende op een recht als in artikel 4, eerste lid, omschreven, en niet is gedagvaard, aan de rechter kan verzoeken in het geding van onteigening te mogen tussenkomen, zolang de eindconclusies door partijen niet genomen zijn. Hetzelfde recht hebben derde belanghebbenden, waaronder zijn te verstaan beperkt gerechtigden, huurders, onderhuurders, pachters, onderpachters, bezitters, eigenaren in geval van mandeligheid volgens artikel 60, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, schuldeisers als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en zij die op het te onteigenen goed of op een recht waaraan dat is onderworpen, beslag hebben gelegd.
2.6.
Artikel 3 lid 3 Ow heeft de strekking vertraging van de onteigeningsprocedure te voorkomen en daarom is tussenkomst in deze procedure alleen toelaatbaar voor de in dit artikel vermelde derdebelanghebbenden, waarbij die hoedanigheid onweersproken vaststaat.
2.7.
Het verzoek te mogen tussenkomen dient te worden beoordeeld op de daartoe door verzoeker ( [eiser in het incident tot tussenkomst] ) gestelde gronden. [eiser in het incident tot tussenkomst] stelt gebruiker te zijn en stelt in die hoedanigheid recht en belang te hebben om tussen te komen. De Onteigeningswet biedt echter niet de mogelijkheid tussen te komen in het geval sprake is van de hoedanigheid van “gebruiker”. Deze komt immers niet voor in de opsomming in artikel 3 lid 2 Ow in verbinding met artikel 4 lid 1 Ow. Weliswaar komt de term “gebruik” voor in artikel 4 lid 1 Ow (waar artikel 3 lid 2 Ow naar verwijst), maar dat heeft betrekking op het goederenrechtelijk recht van gebruik als bedoeld in artikel 3:226 BW en daaronder kan niet worden begrepen een verbintenisrechtelijk recht van gebruik. [eiser in het incident tot tussenkomst] komt dan ook geen recht toe om tussen te mogen komen. Het verzoek tot tussenkomst zal dan ook worden afgewezen. De omstandigheid dat de Staat in de dagvaarding heeft gesteld dat sprake is van pacht maakt dat niet anders, omdat het verzoek te mogen tussenkomen dient te worden beoordeeld op grond van de door verzoeker gestelde feiten en rechten.
2.8.
Gelet op bovenstaande zal de rechtbank het verzoek tot tussenkomst afwijzen.
2.9.
[eiser in het incident tot tussenkomst] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 563,– aan advocaatkosten.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het verzoek tot tussenkomst af;
3.2.
veroordeelt [eiser in het incident tot tussenkomst] in de kosten van het incident, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 563,--;
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 december 2022voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident tot tussenkomst] .
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: SS