3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1. en het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte van het onder 1. en het onder 2. ten laste gelegde vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is nodig dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van die verdovende middelen, althans tenminste van de aanmerkelijke kans van de aanwezigheid daarvan.
De verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. Zij woonde daar alleen, zij het dat haar partner genaamd [medeverdachte] , er wel zeer regelmatig verbleef. Vast is komen te staan dat de verdovende middelen aan [medeverdachte] toebehoorden.
De bedoelde verdovende middelen zijn aangetroffen in de keuken op de koelkast, in een pan zonder deksel. De verdovende middelen zaten in een Nike heuptasje en in een papieren Gucci zak, alsmede in plastic tassen. De pan waarin de drugs zijn aangetroffen was niet in gebruik bij de verdachte. In de kelder, op een plateau onder de keldertrap, werden verschillende gripzakjes aangetroffen waarin zich middelen voorkomende in lijst II van de Opiumwet bleken te bevinden.
Gelet op de plaatsen waar deze verdovende middelen zijn aangetroffen en de omstandigheden waaronder – op een rommelige plek uit het zicht – kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de verdachte kennis heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. Uit het dossier is verder niet gebleken hoe lang de verdovende middelen er al lagen. Verder zijn er geen concrete aanwijzingen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de woning verdovende middelen werden bewaard.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van, en daarmee opzet had op het aanwezig hebben van de in de woning aangetroffen verdovende middelen, moet de verdachte van het onder 1. en van het onder 2. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het onder 3. en onder 4. ten laste gelegde
Op 11 april 2021 is de woning van de verdachte, gelegen aan de [adres 2] te Hoensbroek doorzocht, waarbij op de slaapkamer, direct achter de deur een laptoptas is aangetroffen. In de laptoptas zaten twee vuurwapens en een zogeheten aanzetkolf.De vuurwapens waren van het merk Glock (handvuurwapen goednummer: [nummer 1] ) en van het Tsjechische merk CZ (handvuurwapen goednummer: [nummer 2] ).
De vuurwapens zijn in beslag genomen en onderzocht. Uit onderzoek volgt dat:
- het vuurwapen van het merk Glock, type 17gen4, kaliber 9x19 een automatisch vuurwapen is in de vorm van een pistool, in het kaliber 9X19 millimeter. Het betreft een wapen van categorie II sub 2 van de Wet wapens en munitie;
- het vuurwapen van het merk CZ, type P-09, kaliber 9x19 een semi-automatisch pistool is in het kaliber 9x19 millimeter. Het betreft een vuurwapen van categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
- [medeverdachte] heeft bij zijn verhoor door de politie verklaard dat hij die wapens van iemand had gekregen om ze te bewaren.
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat zijn broer ( [medeverdachte] ) hem in de woning gelegen aan de [adres 2] te Hoensbroek wapens heeft laten zien. Getuige zag een grote tas liggen en vroeg aan zijn broer wat er in de tas zat. Getuige maakte de tas open en haalde de wapens eruit. Zijn vriendin, getuige [naam getuige 1] was er ook bij en zij heeft de wapens ook gezien en vast gehouden.
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij twee keer in de woning van de verdachte aan de [adres 2] te Hoensbroek is geweest. Dat was volgens haar november/december 2020, rond de periode van de kerst. [medeverdachte] heeft toen twee vuurwapens laten zien. Getuige heeft dat wapen toen ook aangeraakt.
Nadere bewijsoverweging
Op basis van de verklaring van [naam getuige 1] gaat de rechtbank ervan uit dat de wapens al langere tijd in de woning gelegen aan de [adres 2] te Hoensbroek lagen. De verdachte huurt deze woning en verbleef daar ook. Daarnaast staat voor de rechtbank ook vast dat de wapens aan buitenstaanders werden getoond. De wapens zijn aangetroffen in een laptoptas op de slaapkamer, een plek waar de verdachte ook vaker kwam.
Het is vaste jurisprudentie dat de bewoner van een woning geacht mag worden weet te hebben van (en dus opzet te hebben op) al hetgeen zich in de woning bevindt, tenzij er feiten en omstandigheden aan te wijzen zijn die dit anders zouden moeten maken. Die feiten en omstandigheden zijn hier niet aannemelijk geworden.
Wanneer dan bedacht wordt dat de vuurwapens al geruime tijd in de woning aanwezig moeten zijn geweest en dat niet gebleken is dat de verdachte [medeverdachte] daarop aangesproken heeft, houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte niet alleen stilzwijgend de aanwezigheid van de vuurwapens heeft aanvaard, maar dat zij door het zich niet willen distantiëren daarvan ook besloten heeft dat de vuurwapens in haar woning mochten blijven en dat zij daarmee dus beschikt heeft over deze vuurwapens.
Medeplegen
Nu de verdachte en [medeverdachte] tezamen wetenschap hadden van de wapens in de woning en hierover een gezamenlijke machtsuitoefening hadden, is sprake van medeplegen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat op 11 april 2021 in de woning gelegen aan de [adres 2] , zijnde de woning van de verdachte, € 5.398,60 lag. Aan de verdachte is het (medeplegen van) witwassen van dit bedrag ten laste gelegd.
Uit het onderzoek van de politie is niet gebleken waar dit geld vandaan kwam. Gelet op hetgeen de verdachte verweten wordt, namelijk witwassen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
De verdachte heeft een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Deze verklaring houdt in dat dit bedrag spaargeld betreft, dat zij over een periode van jaren heeft gespaard van haar leefgeld dat zij ontving van haar bewindvoerder en van geld dat zij ontving met bijvoorbeeld verjaardagen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zij vaak bij haar moeder of vriendinnen ging eten, waardoor zij veel van haar leefgeld kon sparen. Voorts is uit het dossier gebleken dat de verdachte wimper-extensions zette bij mensen. Medeverdachte [medeverdachte] , partner van verdachte, heeft verklaard dat een deel van het aangetroffen geld afkomstig was uit gelden ontvangen voor deze werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte geeft omtrent het aangetroffen geldbedrag op grond van het bovenstaande kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring.
Het Openbaar Ministerie had bij deze stand van zaken nader onderzoek naar de gestelde alternatieve herkomst van het geld kunnen en ook moeten verrichten, namelijk om daarmee de verklaring omtrent de herkomst van het geld te ontzenuwen. Nu dit onderzoek achterwege is gebleven, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het bedrag een legale herkomst heeft.
Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat met betrekking tot het bedrag van € 5.398,60 een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.