ECLI:NL:RBLIM:2022:9294

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
ROE 22/2385 en ROE 22/1993
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing Wet natuurbescherming voor sloop kerkgebouw met verblijfplaats gewone dwergvleermuis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg. Het betreft een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) die is verleend voor de sloop van een kerkgebouw in Kerkrade, waarin een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis is aangetroffen. Eiser, die bezwaar heeft gemaakt tegen de ontheffing, stelt dat er een andere bevredigende oplossing bestaat en dat de ontheffing niet nodig is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat er sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang die de ontheffing rechtvaardigt. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en het beroep is ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van de bescherming van flora en fauna afgewogen tegen de noodzaak van de sloop in het kader van woningbouw en herontwikkeling van de wijk.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/2385 en ROE 22/1993
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R.A. Arntz),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] )

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen, Gemeente Kerkrade

(gemachtigden: [naam gemachtigde 3] en [naam gemachtigde 4] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij ontheffing verleend van verboden op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bewaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer ROE 22/1993) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer ROE 22/2385).
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden mr. M.R.A. Artnz en [naam gemachtigde 5] . Verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook onmiddellijk in de hoofdzaak.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Het gaat in deze zaak om een ontheffing die verweerder aan de derde-partij heeft verleend van de verboden op grond van de Wnb ten behoeve van het slopen van het kerkgebouw, [naam kerk] , en vier aangelegen woningen in Kerkrade. In het kerkgebouw is een zomerverblijfplaats (van meer dan tien dieren) van de gewone dwergvleermuis vastgesteld die met de sloop van de kerk wordt vernield. Eiser is het niet eens met de verleende ontheffing. In dit verband voert hij - kort gezegd - aan dat met de verleende ontheffing geen wettelijk belang is gediend en dat er een andere bevredigende oplossing bestaat.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2. Eiser woont aan de [adres 1] . Het kerkgebouw en de aangelegen woningen zijn gelegen aan [adres 2] en [adres 3] .
3. Op 6 augustus 2021 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag ingediend tot het verlenen van een ontheffing van de Wnb. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aangevraagde ontheffing verleend. De ontheffing is verleend ten behoeve van het slopen van het kerkgebouw in verband met het realiseren van nieuwbouwwoningen.
4. Verweerder heeft de ontheffing - onder voorschriften en beperkingen - verleend op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb voor de periode van 21 januari 2022 tot
1 januari 2024. Daarbij is aan de derde-partij ontheffing verleend van:
- artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb, voor zover het betreft het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en;
- artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb, voor zover het betreft het beschadigen of vernielen van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de verleende ontheffing in stand gelaten.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser heeft de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen om te bewerkstelligen dat de werkzaamheden waarop de ontheffing ziet niet van start gaan.
Toetsingskader
6. Het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek is naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam aangetoond, nu de derde-partij heeft aangekondigd - en ter zitting heeft bevestigd - in december 2022 met de sloopwerkzaamheden te zullen starten. De voorzieningenrechter is voorts na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader beoordeelt de voorzieningenrechter, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, of verweerder de ontheffing in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Andere bevredigende oplossing
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de ontheffing ten onrechte heeft verleend, omdat er een andere bevredigende oplossing bestaat als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wnb. Eiser voert daartoe aan dat er een alternatief plan kan worden gerealiseerd, waarmee herbestemming en behoud van het kerkgebouw mogelijk wordt gemaakt. Eiser heeft daartoe een opzet voor een alternatief plan overgelegd, dat ziet op het realiseren van woningen in het bestaande kerkgebouw. Deze beroepsgrond van eiser slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het oog op het belang van bescherming van flora en fauna geen andere bevredigende oplossing bestaat als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wnb. De voorzieningenrechter motiveert dit oordeel als volgt.
8.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij beantwoording van de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder a, van de Wnb. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [1] volgt dat de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat moet worden afgezet tegen het doel van de ingreep. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de vraag of er andere bevredigende oplossing bestaat voldoende kenbaar afgezet tegen het doel van de ingreep, dat is gelegen in woningbouw voor herontwikkeling van de wijk.
8.3.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat verweerder in het bestreden besluit heeft betrokken dat de handeling waarop de ontheffing ziet, het slopen van de kerk, locatie gebonden is en dat verweerder is gebleken dat ook in geval van het realiseren van woningen in het bestaande kerkgebouw, sprake is van verstoring van de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Verweerder heeft het standpunt ingenomen en ter zitting toegelicht dat ook in geval van het renoveren of ombouwen van de kerk, de verblijfplaats van de soort zal worden vernield of beschadigd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat door het vervangen van daken, isoleren van muren, en het plaatsen van andere beglazing en openingen (zoals deuren, ramen en ventilatie) het klimaat in het gebouw essentieel verandert. Eiser heeft dit standpunt van verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd bestreden. Weliswaar heeft eiser een voorstel voor herbouw overgelegd, waarin behoud van het kerkgebouw centraal staat, maar daaruit blijkt niet welk effect het realiseren van woningen in het bestaande kerkgebouw heeft op de verblijfsplaats van de gewone dwergvleermuis. Hierdoor is niet duidelijk wat het alternatieve plan van eiser precies betekent voor de verstoring van de soort. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat het plan op dit punt ook nog niet voldoende is uitgewerkt. De voorzieningenrechter acht dit alternatieve plan van eiser daarom onvoldoende voor het oordeel dat met het oog op het belang van de bescherming van flora en fauna een andere bevredigende oplossing bestaat als bedoeld in de Wnb. Bovendien is de voorzieningenrechter uit de gedingstukken gebleken dat het alternatieve plan van eiser door de derde-partij in de afweging is betrokken om al dan niet tot sloop over te gaan en dat de derde-partij heeft gemotiveerd waarom het alternatieve plan van eiser niet haalbaar wordt geacht. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen grond voor het oordeel dat de mogelijkheid tot herbouw van het kerkgebouw onvoldoende in de afweging zou zijn betrokken. Gelet hierop, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om partijen meer tijd de geven om deze mogelijkheid nader te onderzoeken door toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, zonder daarbij uitspraak te doen in de hoofdzaak zoals door eiser ter zitting is voorgesteld. Weliswaar is ter zitting gebleken dat het plan van eiser (nog) niet voldoende is uitgewerkt ten aanzien van de effecten voor de gewone dwergvleermuis, maar niet is gebleken dat eiser het alternatieve plan niet (eerder) had kunnen laten uitwerken door ecologisch onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten die herbouw van het kerkgebouw heeft op de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Zoals eiser immers zelf ter zitting heeft aangegeven had dit te maken met financiële aspecten en niet zozeer met het ontbreken van tijd.
8.4.
Verder is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder in zijn afweging heeft betrokken dat er geen redelijk financieel en technisch haalbaar alternatief is, waarbij het kerkgebouw kan worden behouden. Daarbij heeft verweerder onder meer betrokken dat de kerk sinds 2012 niet meer in gebruik is en dat het gebouw in slechte staat is en verloederd is, waardoor het gebouw niet meer voldoet aan de huidig gestelde bouwkundige eisen. Ook heeft verweerder hierbij betrokken dat er in de wijk grote behoefte is aan kwalitatief goede sociale huurwoningen, waarbij het met name gaat om grondgebonden woningen die levensloopbestendig en energiezuinig zijn. Herbestemming van de kerk is in het kader van de herontwikkeling van de wijk [naam wijk] mede daarom voor verweerder geen reële optie gebleken. Hiermee heeft verweerder de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat, naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende kenbaar afgezet tegen het doel van de ingreep, dat is gelegen in woningbouw voor herontwikkeling van de wijk.
Belang van de verleende ontheffing
9. Eiser voert verder aan dat de verleende ontheffing niet nodig is, omdat daarmee geen belang is gemoeid als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onder b, van de Wnb. Het feit dat het kerkgebouw onbeheerd is, zoals verweerder heeft gesteld, en het gebouw aantrekkelijk is voor onder andere kinderen die het gebouw als speelplaats zien, levert volgens eiser geen dergelijk belang op voor het verlenen van de ontheffing, omdat de gemeente ervoor kan kiezen om de kerk af te sluiten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt.
9.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang, die verlening van de ontheffing rechtvaardigt en heeft verweerder dit ook afdoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter motiveert dit oordeel als volgt.
9.2.
Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] , moet het belang dat met de uitvoering van een project is gediend worden afgewogen tegen de mate waarin de (voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen van de) beschermde soorten worden aangetast.
9.3.
De voorzieningenrechter is gebleken dat verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd dat de ontheffing in het belang is van de openbare veiligheid is en er sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, aanhef en onder b, onder 3°, van de Wnb. Verweerder heeft er daarbij onder meer op gewezen dat de slechte staat van het leegstaande kerkgebouw voor onveilige situaties zorgt en dat de sloop van het kerkgebouw urgent is, omdat onder andere kinderen het gebouw als speelplek gebruiken en er ook steeds vaker sprake is van vandalisme. Ook heeft verweerder in zijn afweging betrokken dat de ontheffing is aangevraagd in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu gunstige effecten. Daarbij heeft verweerder de omstandigheid betrokken dat er in de wijk grote behoefte is aan kwalitatief goede sociale grondgebonden huurwoningen, die levensloopbestending en energiezuinig zijn. Deze belangen en het belang dat wordt gediend met het realiseren van nieuwbouw van sociale huurwoningen in het kader van de herontwikkeling, wegen voor verweerder zwaarder dan het ecologische belang. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder niet enkel het feit dat het kerkgebouw onbeheerd is en aantrekkelijk is voor kinderen, zoals eiser stelt, bij zijn afweging heeft betrokken, maar een ruimere belangenafweging heeft gemaakt.
9.4.
De voorgenoemde belangen heeft verweerder voorts voldoende kenbaar afgezet tegen de mate waarin de verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis wordt aangetast. Verweerder heeft immers in zijn afweging betrokken dat in de directe omgeving van het plangebied vooraf tijdelijke kasten worden opgehangen om de periode tussen sloop en realisatie van de nieuwbouw te overbruggen en dat in twee nieuw te realiseren appartementenblokken permanente verblijfplaatsen voor de dwergvleermuis worden gerealiseerd. Ook heeft verweerder in zijn afweging betrokken - en is door eiser niet weersproken - dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis, doordat de verblijfplaats in de minst kwetsbare periode ongeschikt wordt gemaakt en door het realiseren van alternatieve voorzieningen. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang dat met de herontwikkeling van de wijk is gediend voldoende kenbaar afgewogen tegen de mate waarin de verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis wordt aangetast. De enkele stelling van eiser dat de gemeente ervoor kan kiezen om de kerk af te sluiten om onwenselijke situaties te voorkomen, kan daarom niet tot het oordeel leiden met de verleende ontheffing geen gerechtvaardigd belang is gediend.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en verklaart het beroep ongegrond.
10.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 november 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

BIJLAGE

Wet natuurbescherming
Artikel 3.5 (voor zover van belang)
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
Artikel 3.8 (voor zover van belang)
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
(…)
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:335, r.o. 9.2.1 en de uitspraak van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1006 r.o. 5 e.v.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2788.