In deze zaak, die op 22 november 2022 door de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de gezamenlijke erfgenamen van een overleden huurder tegen de huidige huurders van een bedrijfsruimte. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.J.M. Goumans, vorderen ontruiming van de bedrijfsruimte wegens een aanzienlijke huurachterstand. De huurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hebben een betalingsachterstand van in totaal € 23.421,47 opgebouwd, die zij ondanks herhaalde sommaties niet hebben voldaan. De huurprijs is sinds 2017 vastgesteld op € 3.040,00 per maand, en na indexering per 1 november 2022 op € 3.353,00.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand meer dan drie maanden bedraagt, wat volgens vaste rechtspraak voldoende is voor toewijzing van een vordering tot ontruiming. De kantonrechter heeft de belangen van de verhuurder zwaarder laten wegen dan die van de huurders, ondanks het verweer van [gedaagde sub 1] dat de huurprijs te hoog zou zijn en dat zij door de coronamaatregelen in financiële problemen is geraakt. De rechter oordeelt dat de huurders niet zijn ontslagen van hun betalingsverplichtingen en dat het voorstel van [gedaagde sub 1] om zes maanden de tijd te krijgen om een nieuwe huurder te vinden niet reëel is.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eisers toegewezen, waarbij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zijn veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van de achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke kosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de huurders onmiddellijk moeten voldoen aan de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.