ECLI:NL:RBLIM:2022:9187

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
C/03/294196 / HA ZA 21-360
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout advocaat en tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres], vertegenwoordigd door advocaat mr. M.F.E. Sprenkels, en [gedaagde], vertegenwoordigd door advocaat mr. S. de Block. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tegen [gedaagde] wegens een vermeende beroepsfout en tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] en haar zoon een vennootschap onder firma hebben geëxploiteerd, die op 30 april 2014 is ontbonden. [eiseres] heeft [gedaagde] in 2013 opdracht gegeven om haar bij te staan in de ontvlechting van de vennootschap. Na onenigheid over de uitvoering van de werkzaamheden en openstaande facturen heeft [gedaagde] een geschil aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Advocatuur, die de vordering van [gedaagde] op 8 juni 2016 heeft afgewezen. [eiseres] vorderde in deze procedure onder andere de verklaring voor recht dat de overeenkomst terecht is ontbonden en terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat op basis van de door [eiseres] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/294196 / HA ZA 21-360
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M.F.E. Sprenkels,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. de Block.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 47,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 juni 2022,
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en haar zoon, [naam zoon] (hierna: [naam zoon] ) exploiteerden geruime tijd een vennootschap onder firma, genaamd [naam vof] (hierna: de v.o.f.).
2.2.
[eiseres] heeft eind juli 2013 aan [gedaagde] , in de persoon van
[naam advocaat 1] , een opdracht verstrekt tot het uitvoeren van werkzaamheden (productie 1 conclusie van antwoord). De opdracht hield in dat [gedaagde] haar zou bijstaan in de kwestie betreffende de ontvlechting van de v.o.f., die noodzakelijk bleek omdat onverenigbare verschillen van inzicht waren ontstaan tussen haar en [naam zoon] als vennoten.
2.3.
In het kader van die ontvlechting heeft op 15 juli 2013 tussen partijen een bespreking plaatsgevonden. Van deze bespreking is door een huisvriend van de (overleden man van) [eiseres] een verslag gemaakt dat naar [naam advocaat 1] is gezonden (productie 4 dagvaarding).
2.4.
In dat verslag, met als aanhef ‘Bespreekpunten inzake gesprek op 15 juli 2013 met hier en daar een korte reactie van partijen’, staat onder meer,:
Ontbinding vennootschap onder firma ingaande 1 juli 2013. (..)
Financiering nieuw te starten ondernemingen. (..)
Overeenstemming is er over het feit dat samenwerken in hetzelfde pand niet meer gaat. (..)
(..)
Partijen erkennen dat de huidige situatie onwerkbaar is geworden, (..)
2.5.
De v.o.f. is op 30 april 2014 ontbonden.
2.6.
[eiseres] exploiteert sinds medio 2014 de eenmanszaak [handelsnaam] (productie 1 dagvaarding).
2.7.
In de loop van de tweede helft van 2014 heeft [naam advocaat 2] de zaak van [naam advocaat 1] overgenomen.
2.8.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is op enig moment onenigheid ontstaan over de wijze van de uitvoering van de werkzaamheden en de betaling van de openstaande facturen van [gedaagde] , waarvan [eiseres] in totaal omstreeks € 17.000,- onbetaald had gelaten.
2.9.
[gedaagde] heeft daarop een geschil aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de geschillencommissie) en heeft deze verzocht om [eiseres] te veroordelen tot betaling van de openstaande facturen.
2.10.
De geschillencommissie heeft op 8 juni 2016 bij arbitraal vonnis de vordering van [gedaagde] afgewezen. De geschillencommissie heeft daartoe overwogen dat, gelet op de aanpak van de zaak door [naam advocaat 1] of de advocaat, en de resultaten die dit heeft opgeleverd, maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen incasso en betaling van het restant ad € 17.680,97 dat het kantoor vordert (productie 9 dagvaarding).
2.11.
De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] op 29 juli 2016 naar aanleiding hiervan onder meer bericht dat uit het vonnis volgt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de uitvoering van de haar verstrekte opdracht (productie 11 dagvaarding). De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] voorts bericht dat deze tekortkoming de (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt en dat [gedaagde] bij wijze van ongedaanmakingsverplichting gehouden is om € 54.283,87 terug te betalen.
2.12.
De door [gedaagde] gevorderde vernietiging van het arbitrale vonnis is bij arrest van 20 februari 2018 door het gerechtshof Den Haag afgewezen (productie 10 dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, voor zoveel mogelijk bij voorraad,:
I. primair, te verklaren voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst door
[eiseres] terecht buitengerechtelijk ontbonden is;
subsidiair, de tussen partijen gesloten overeenkomst alsnog, primair geheel, subsidiair gedeeltelijk, te ontbinden wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming;
en gedaagde te veroordelen:
II. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen het door [eiseres]
onverschuldigd betaalde bedrag ad € 54.283,87, althans een zodanig bedrag als de
rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data waarop de facturen door [eiseres] voldaan zijn, subsidiair vanaf 29 juli 2016, tot aan de dag der algehele voldoening,
III. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen wegens
buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.317,83, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. in de kosten van deze procedure, te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting,
met uitdrukkelijke bepaling dat gedaagde de wettelijke rente over de proceskosten
verschuldigd zal zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten dezen te wijzen vonnis zal hebben voldaan;
V. in de nakosten genoemd in artikel 237 lid 4 Rv ad € 131,- indien gedaagde aan de
veroordeling voldoet zonder dat het vonnis aan haar behoeft te worden betekend en € 199,- indien het vonnis aan haar betekend moet worden.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat de tekortkomingen (ingevolge art. 6:265 BW) een (algehele dan wel gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsverwerking?

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat sprake is van rechtsverwerking. De rechtbank laat de beoordeling hiervan in het midden, nu de rechtbank aan de hand van het inhoudelijke debat tussen partijen tot de slotsom komt dat de vorderingen van [eiseres] niet toewijsbaar zijn. Daartoe het volgende.
Tekortkoming?
4.2.
Volgens [eiseres] volgt, zoals gezegd, uit het arbitraal vonnis dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht. De geschillencommissie overweegt:
(…) dat haar niet is gebleken dat [naam advocaat 1] of de advocaat( [naam advocaat 2] , toevoeging de rb.)
voldoende structuur in de zin van schriftelijk en gedocumenteerd advies hebben gegeven over aanpak en voortgang van de zaak. Gelet op de geschetste problematiek en de spanningen en emotie die het geschil bij de cliënte( [eiseres] , toevoeging de rb.)
heeft opgeroepen, alsmede de complexiteit van de zaak, was dat naar het oordeel van de commissie wel nodig geweest.
Nu de commissie gebleken is dat in 9 maanden tijd het kantoor voor de behandeling van deze zaak in totaal € 71.964,84 heeft gedeclareerd aan cliënte en aan haar gelieerde vennootschappen, komt het de commissie voor dat, gelet op de aanpak van de zaak door [naam advocaat 1] en de advocaat,
en de resultaten die dat heeft opgeleverd, maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen incasso en betaling van het restant ad
€ 17.680,97, dat het kantoor vordert.
Bij de beoordeling van de gestelde toerekenbare tekortkoming dienen vier aspecten voor ogen te worden gehouden. Ten eerste zag het vonnis van de geschillencommissie slechts op de incasso van de (restant)facturen door [gedaagde] , derhalve niet op het grootste deel van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden die waren gedeclareerd en door [eiseres] betaald. Ten tweede en in het spoor van het voorgaande is uit het verhandelde ter zitting (en ook overigens) gebleken dat de verwijten die [eiseres] [gedaagde] maakt louter zien op de door [naam advocaat 2] verrichte werkzaamheden en niet op de werkzaamheden van [naam advocaat 1] , wiens verrichtingen wel nog door de geschillencommissie bij haar beoordeling waren betrokken. Voorts en ten derde heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat er, omdat het in die procedure slechts over de (restant)facturen ging, geen gelegenheid was om alle correspondentie tussen [gedaagde] en [eiseres] over te leggen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat, ware dit wel gebeurd, de geschillencommissie een completer dossier had gehad voor haar beoordeling, daargelaten de vraag of dat voor de commissie tot een ander oordeel had geleid. Tot slot en ten vierde is van belang dat de tuchtrechter en de civiele rechter ieder een wezenlijk ander toetsingskader hanteren. Dat een geldende norm voor een beroepsgroep is overtreden, betekent niet zonder meer dat die beroepsbeoefenaar ook civielrechtelijk aansprakelijk is. Het komt aan op de waardering door de civiele rechter van de beslissing van de tuchtrechter en de overige feiten en omstandigheden die de civiele rechter in dat geval relevant acht. Die waardering leidt in het onderhavige geval tot de navolgende overwegingen en conclusies.
4.3.
Volgens [eiseres] is geen sprake van een (door [naam advocaat 2] gemaakte) beroepsfout, maar neemt dit niet weg dat, aldus [eiseres] , [gedaagde] toerekenbaar tekort is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
4.4.
De rechtbank kan [eiseres] hierin niet volgen. De maatstaf die wordt gehanteerd bij beoordeling van de vraag of een beroepsbeoefenaar, zoals een advocaat, is tekortgeschoten in de nakoming van een met de opdrachtgever gesloten overeenkomst is immers of deze heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot. In feite dient in dat kader dus te worden beoordeeld of de betreffende advocaat een beroepsfout heeft gemaakt. Hetgeen [gedaagde] door [eiseres] feitelijk wordt verweten betreft effectief ook de wijze waarop de beroepsuitoefening plaats heeft gevonden. De stelling van [eiseres] is op dit punt dan ook innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk.
4.5.
Indien de stelling van [eiseres] dat geen sprake is van een beroepsfout zou worden gevolgd, zou dit meebrengen dat - strikt genomen - geen succesvol beroep kan worden gedaan op een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . De rechtbank ziet echter aanleiding om de verwijten die [eiseres] [gedaagde] feitelijk maakt hierna puntsgewijs te beoordelen in het licht van de vraag of [gedaagde] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
4.6.
[eiseres] verwijt [gedaagde] dat [naam advocaat 2] haar – in strijd met de waarheid – heeft voorgehouden dat er een regeling was bereikt, terwijl dit niet het geval was en dat hij hiermee heeft “geschermd”. [gedaagde] betwist dit. Nu [eiseres] geen concrete feiten hieraan ten grondslag heeft gelegd en in de correspondentie tussen partijen geen aanknopingspunten voor deze stelling van [eiseres] zijn te vinden, mist dit verwijt feitelijke grondslag en gaat de rechtbank hieraan voorbij.
4.7.
[eiseres] verwijt [gedaagde] voorts dat zij de tussen [eiseres] en [naam zoon] gemaakte afspraken niet (door het entameren van een [bodem]procedure) juridisch heeft afgedwongen. [eiseres] doelt in dat verband, onder meer, op afspraken die volgens haar zijn gemaakt over de verdeling van klanten en panden, door [naam zoon] aan te leveren boekhoudkundige stukken, onterechte onttrekkingen door [naam zoon] , afspraken over de naamsvermelding, het logo en dergelijke. [eiseres] verwijst in dit verband naar de door haar als productie 4 dagvaarding ingebrachte e-mail. In die e-mail staan volgens haar bespreekpunten die met [naam zoon] waren doorgenomen en akkoord waren bevonden. Steeds telefonisch of mondeling.
4.8.
Dat er nooit een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen wordt door [eiseres] onder randnummer 6 van de dagvaarding erkend. Productie 4 betreft een stuk dat gelet op de aanhef en de formulering lijkt te zijn bedoeld om verdere onderhandelingen te faciliteren. Door [eiseres] wordt ook erkend dat het om bespreekpunten ging. Een feitelijke grondslag voor de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] met productie 4, dan wel anderszins, handvatten had om de nakoming van de afspraken af te dwingen en dit verwijtbaar heeft nagelaten, en aldus onzorgvuldig/ondermaats heeft gehandeld, ontbreekt dus. Het enkele niet bereiken van het door de cliënt gewenste resultaat is in ieder geval onvoldoende om te oordelen dat sprake is van tekortschieten. In dat kader is ook van belang dat door [gedaagde] gemotiveerd is aangevoerd dat [eiseres] wispelturig kon zijn in haar wensen en het moeilijk vond om met voor haar onwelgevallige adviezen van [gedaagde] om te gaan. Zo vond [eiseres] het, aldus [gedaagde] , ondanks herhaaldelijke uitleg, moeilijk te accepteren dat de vorderingen die zij ingesteld wenste te zien (soms) niet rechtens afdwingbaar waren, onder meer omdat geen sprake was van voldragen afspraken tussen haar en [naam zoon] . Ook vond [eiseres] het, aldus [gedaagde] , moeilijk om te accepteren dat de veelheid van vorderingen die zij aan de rechter voorgelegd wenste te zien zich niet allemaal leenden voor het entameren van de door haar gewenste kort geding procedure. Ook leek [eiseres] , aldus [gedaagde] , aanvankelijk omwille van het tijdsaspect geen bodemprocedure maar een kort geding procedure te wensen, terwijl zij het [gedaagde] later weer kwalijk nam dat er geen bodemprocedure was geëntameerd. Door [gedaagde] te verbieden financiële gegevens bij haar adviseurs op te vragen bemoeilijkte [eiseres] volgens [gedaagde] ten slotte het starten van een procedure ter incassering van haar vorderingen. De stellingen van [gedaagde] over de houding van [eiseres] vinden steun in de door [gedaagde] ingebrachte correspondentie tussen partijen. De rechtbank verwijst in dat kader in het bijzonder, onder meer, naar productie 6 dagvaarding, en productie 9, 33, 38, 39 en 40 conclusie van antwoord.
4.9.
[eiseres] verwijt [gedaagde] verder dat zij, in plaats van het opstarten van een procedure, een dure en vruchteloze bemiddelingspoging heeft gedaan om tot nakoming van de afspraken te komen, ondanks het feit dat het de uitdrukkelijke wens van [eiseres] was om niet verder te onderhandelen. Zonder nadere feitelijke onderbouwing kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] door het aanvankelijk (verkiezen van het) nastreven van het bereiken van een minnelijke oplossing/regeling (boven het procederen) onzorgvuldig heeft gehandeld. Zeer goed denkbaar is dat het juist in het belang van de betreffende cliënt kan zijn om te proberen er minnelijk uit te komen en een advocaat er juist goed aan doet om dit te adviseren en daar ook een serieuze poging toe doet. Zeker daar waar het de ontvlechting van een v.o.f. betreft. Door [gedaagde] is onder verwijzing naar de correspondentie tussen partijen gemotiveerd aangevoerd dat de advocaten van beide partijen (aanvankelijk) streefden naar het bereiken van een (minnelijke) oplossing, maar dat de volledige verstoorde relatie tussen moeder en zoon het uiteindelijk onmogelijk maakte om tot een redelijke oplossing tussen partijen te komen (zie onder meer productie 4 en 16 conclusie van antwoord). Toen een minnelijke regeling medio 2015 niet mogelijk bleek is [gedaagde] , in overleg met [eiseres] , ook overgegaan tot het concipiëren van een concept kort gedingdagvaarding.
4.10.
Daar waar het de stelling betreft dat [gedaagde] [eiseres] , door de gebrekkige communicatie, onnodig op kosten heeft gejaagd, komt [eiseres] niet verder dan algemeenheden. Voor zover [eiseres] [gedaagde] in dit kader verwijt dat [naam advocaat 2] , nadat hij de zaak had overgenomen van [naam advocaat 1] , het dossier heeft bestudeerd en (bij herhaling) dezelfde stukken heeft opgevraagd en al deze werkzaamheden vervolgens bij [eiseres] in rekening zijn gebracht, overweegt de rechtbank het volgende. Dat een advocaat zich moet inlezen is een onvermijdelijk gevolg van de situatie waarin de ene advocaat een zaak, gaandeweg, van een andere advocaat overneemt. Dit vormt op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat [eiseres] onnodig op kosten is gejaagd en er aldus niet is gehandeld als zorgvuldig beroepsbeoefenaar. Dat sprake is van feiten en of omstandigheden die een ander licht werpen op dit concrete geval en mogelijk tot een ander oordeel zouden leiden, is onvoldoende door [eiseres] onderbouwd. Voor zover [eiseres] in dit kader doelt op de aanvankelijke poging van [gedaagde] om tot een minnelijke regeling te komen, dan wel de aanvankelijke keuze voor het entameren van een kort gedingprocedure in plaats van een bodemprocedure, verwijst de rechtbank naar hetgeen zijn daarover hiervoor reeds heeft overwogen. Voor het feit dat de adviezen onvoldoende schriftelijk gedocumenteerd zouden zijn, ziet de rechtbank, voor zover daar in dit kader op wordt gedoeld, gezien de veelheid aan (en inhoud van de) correspondentie tussen partijen, in ieder geval geen aanwijzingen. Het verwijt dat [gedaagde] [eiseres] onnodig op kosten zou hebben gejaagd mist dus eveneens feitelijke grondslag.
4.11.
[eiseres] verwijt [gedaagde] verder dat er in de concept kort gedingdagvaarding, toegestuurd in het voorjaar van 2015, veel fouten stonden en deze bovendien per abuis naar [naam zoon] werd gestuurd. Door [gedaagde] wordt betwist dat de concept-dagvaarding vol fouten zat. Als dit al het geval was dan was dit aldus [gedaagde] te wijten aan de onduidelijke dan wel onvolledige informatie die [eiseres] gaf. Dat sprake is van zodanig ernstige fouten dat dit tot de conclusie zou moeten leiden dat [gedaagde] niet heeft gehandeld als zorgvuldig beroepsbeoefenaar, is door [eiseres] , zeker in het licht van het verweer van [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd. Ook hier blijft het bij algemeenheden. En hoewel het betreurenswaardig is dat de concept-dagvaarding – naar onweersproken is gesteld – klaarblijkelijk (aanvankelijk) naar [naam zoon] is gestuurd, maakt deze enkele onzorgvuldigheid nog niet dat [gedaagde] niet heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat.
4.12.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van de door [eiseres] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.304,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.304,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB