ECLI:NL:RBLIM:2022:9037

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
03.066916.21 en 03.047303.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens voorbereiding van de productie van methamfetamine met SkyECC-gegevens

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van de voorbereiding van de productie van amfetamine en methamfetamine. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 138 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De zaak omvatte twee parketnummers: 03.066916.21 en 03.047303.22. De verdachte was betrokken bij het vervoeren van grote hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Tijdens de zittingen werd uitvoerig gediscussieerd over de rechtmatigheid van het gebruik van SkyECC-gegevens, die door de verdediging als onrechtmatig werden betwist. De rechtbank oordeelde dat de verkregen gegevens rechtmatig waren en dat de verweren van de verdediging faalden. De verdachte had op verschillende momenten grote hoeveelheden chemicaliën vervoerd, waarvan de rechtbank oordeelde dat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor de productie van amfetamine. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een onmisbare schakel vormde in het productieproces van synthetische drugs, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03.066916.21 en 03.047303.22 (ttz. gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1965,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 september 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Vervolgens is het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot de zitting van 3 oktober 2022.
Op de terechtzitting van 3 oktober 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten. De verdachte en zijn raadsman zijn niet verschenen.
Naar aanleiding van een wrakingsverzoek in de zaak van medeverdachte [naam 1] , heeft de rechtbank op 17 oktober 2022 het onderzoek ter terechtzitting heropend. Op 15 november 2022 heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek ter terechtzitting gesloten, waarna de rechtbank direct daaropvolgend uitspraak heeft gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de zaak met parketnummer 03.066916.21:
al dan niet samen met anderen de productie van amfetamine en/of methamfetamine heeft voorbereid;
in de zaak met parketnummer 03.047303.22:
al dan niet samen met anderen de productie van amfetamine heeft voorbereid.

3.SkyECC-verweren

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en gebruik van SkyECC-gegevens. Dit verweer is vervat in een schriftelijk standpunt ‘Formeelrechtelijke verweren SKY-ECC’. Naar aanleiding van de reactie van de officier van justitie heeft de raadsman bij schriftelijke dupliek gepersisteerd. Beide stukken zijn ter zitting als herhaald en ingelast beschouwd.
De verdediging voert – kort gezegd – aan dat het Openbaar Ministerie alle procespartijen heeft misleid, dat er geen grondslag of rechtvaardiging bestond voor de inbreuk van het recht op privéleven van alle gebruikers van SkyECC, naar nationaal noch naar internationaal recht, terwijl die inbreuk bovendien disproportioneel was, en dat voor overdracht van de data van Frankrijk naar Nederland bovendien geen grondslag bestond. Deze onrechtmatigheden dienen te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens, dan wel strafvermindering. Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op voornoemd verweer van de verdediging gerespondeerd, welke respons is vervat in een schriftelijke reactie en ter zitting als herhaald en ingelast beschouwd. De officier van justitie heeft zich -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat de verwerving van de gegevens rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de berichten voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte en medeverdachten in het onderzoek Tol91 is in belangrijke mate gebaseerd op het vermoeden dat medeverdachten gebruik hebben gemaakt van de diensten aangeboden door de bedrijven SkyECC, die hen in staat stelden versleutelde berichten te versturen en te ontvangen. De verdediging heeft zeer uitgebreide verweren gevoerd omtrent de verkrijging van de data, de overdracht van de data en de verwerking van de data.
Over sommige aspecten heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten tijdens de pro-forma- en regiezittingen die aan de inhoudelijke behandeling vooraf zijn gegaan. Dat betrof dan steeds een voorlopig oordeel. Nu het onderzoek is afgerond, zal de rechtbank haar eindoordeel vellen op basis van het dossier zoals het er nu ligt. De rechtbank zal hieronder eerst kort de feitelijke gang van zaken schetsen rond SkyECC om vervolgens op verweren in te gaan die de rechtmatigheid van het onderzoek raken.
Korte schets van de feitelijke gang van zaken rond SkyECC
Vanaf 2018 vond in Frankrijk, België en Nederland onderzoek plaats naar SkyECC. Informatie verkregen door de Franse autoriteiten via een zogenaamde IP-tap is in juli 2019 met de Nederlandse autoriteiten gedeeld.
Na gezamenlijk overleg is op 13 december 2019 een JIT (het gemeenschappelijke onderzoeksteam) opgericht om de verdenkingen tegen SkyECC nader te onderzoeken.
Op 11 december 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd
Argusgestart, gericht op de onbekende gebruikers van de diensten van SkyECC. Dit onderzoek was een voortzetting van eerder onderzoek onder de naam
Yucca, aangevuld met informatie uit onderzoek
Werl.
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van de artikelen 126t Sv en (later) 126uba Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op
15 december 2020, respectievelijk 7 februari 2021.
Op 17 december 2020 heeft een Franse rechter in het Franse onderzoek naar SkyECC, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van SkyECC in Frankrijk. Door de inzet van dit middel hebben de Franse autoriteiten een aantal gegevens verkregen. Die gegevens zijn gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder Nederland.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek
Argusop grond van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de SkyECC-gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek Tol91.
De verkrijging van gegevens in Frankrijk; vertrouwensbeginsel en equality of arms
Voor zover de verweren zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van SkyECC-gegevens in Frankrijk, stuiten die naar het oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank stelt vast dat de SkyECC-data zijn verkregen op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden, waarvoor een Franse rechter een machtiging heeft gegeven, in het kader van een Frans opsporingsonderzoek naar het bedrijf SkyECC. Bij die stand van zaken is sprake van een opsporingsonderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden. Dat er sprake is geweest van nauwe samenwerking tussen Frankrijk en Nederland in de aanloop naar en gedurende dat onderzoek en dat de Franse autoriteiten het onderzoek hebben opgestart naar aanleiding van Nederlandse en Belgische informatie, maakt dit niet anders. Dat de Nederlandse autoriteiten het interceptiemiddel (althans de MITM-techniek) hebben ontwikkeld kan ook niet afdoen aan het gegeven dat het interceptiemiddel door en onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten is ingezet. De vraag wie het interceptiemiddel heeft ontwikkeld is op zichzelf beschouwd irrelevant voor de beoordeling van de vraag onder wiens verantwoordelijkheid die tool vervolgens is ingezet. Dat betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is. Het staat derhalve niet aan deze rechtbank ten toets of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de dienaangaande in Frankrijk geldende rechtsregels of een schending inhoudt van artikel 8 EVRM.
De stelling dat het vertrouwensbeginsel moet wijken omdat er gegevens zijn onderschept van Nederlandse gebruikers, op Nederlands grondgebied, faalt. Weliswaar zijn er gegevens onderschept van telefoons die zich in Nederland bevonden, hetgeen ook voorzienbaar was voor de autoriteiten, maar een en ander is gebeurd door het plaatsen van een ‘tool’ op die telefoons via een server die zich in Frankrijk bevond, waarna de informatie van die telefoons, via die server, naar de Franse autoriteiten werd gezonden. De gegevens zijn dus in het kader van een Frans opsporingsverzoek verkregen door – na machtiging van een Franse rechter – het plaatsen van een interceptiemiddel op een server in Frankrijk. In zoverre stuit dit verweer eveneens af op het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Zelfs als het zo zou zijn dat het materiële interstatelijke vertrouwensbeginsel in strikte zin niet van toepassing zou zijn, gezien de sterke verwevenheid van de opsporingsactiviteiten in Frankrijk en Nederland en de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en overgedragen aan Nederland (welke conclusie de rechtbank uitdrukkelijk
nietdeelt), doet dat niets af aan bovenstaand oordeel. In de onderhavige zaak zijn de SkyECC-data verkregen in het kader van opsporing in JIT-verband, welk verband is gebaseerd op in EU-verband overeengekomen regels. Het vertrouwen in het Franse rechtsstelsel in het geheel is in dat kader het vertrekpunt, welk vertrouwen niet wordt doorbroken of gerelativeerd door enige vorm van vergaande betrokkenheid van de Nederlandse met opsporing belaste autoriteiten. Die betrokkenheid is immers voorondersteld. Ook om deze reden kan de rechtbank van de rechtmatigheid van de beslissingen van de Franse rechters en de daarin toegestane toepassing van opsporingsbevoegdheden uitgaan.
Ook het verweer dat het beginsel van
equality of arms, dat voortvloeit uit het in artikel
6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces, zich verzet tegen strikte toepassing van het vertrouwensbeginsel, slaagt niet. De rechtbank merkt op dat door het Openbaar Ministerie uiteindelijk een grote hoeveelheid stukken is overgelegd die zien op de verkrijging en overdracht van gegevens in en door Frankrijk en dat omtrent de wijze waarop die verkrijging heeft plaatsgevonden uiteindelijk veel duidelijkheid is verschaft. Het beginsel van
equality of armsnoopt echter niet tot verstrekking van stukken die zien op de verkrijging van de SkyECC-gegevens: een andere uitleg zou het interstatelijk vertrouwensbeginsel van elke betekenis ontdoen.
Bovenstaande betekent dat alle verweren die zien op de verkrijging van gegevens in Frankrijk falen.
EOB/rechtshulpverzoek
Het gegeven dat de inzet van de interceptietool plaatsvond door en onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten in Frankrijk, maakt daarnaast dat daarvoor geen rechtshulpverzoek vereist was, zoals door de verdediging gesteld. Evenmin volgt uit artikel 30 van de richtlijn EOB de plicht om in een geval als het onderhavige een EOB uit te vaardigen.
De overdracht van gegevens aan Nederland
Ten aanzien van de overdracht van gegevens door Frankrijk aan Nederland, merkt de rechtbank het volgende op: vanaf december 2019 zijn door Frankrijk aan Nederland data verstrekt in het kader van het JIT. Dat de Nederlandse wetsbepalingen waarin de JIT-regeling is vastgelegd niet zouden voldoen aan de vereisten die het EHRM stelt, dan wel dat strijdig met de geest van de JIT-wetgeving zou zijn gehandeld door de wijze waarop Frankrijk aan Nederland de data heeft overgedragen, is aan de rechtbank niet gebleken. Het komt de rechtbank voor dat de JIT-regelgeving bij uitstek is voorzien, en ook geschikt, voor een samenwerking zoals die tussen Frankrijk en Nederland inzake SkyECC heeft plaatsgevonden.
Voor zover de verweren zien op de overdracht van gegevens door Frankrijk aan Nederland voorafgaand aan de vorming van het JIT in december 2019, passeert de rechtbank die verweren. Het dossier bevat immers geen berichten van voor de vorming van het JIT, maar slechts berichten vanaf 12 december 2020, zodat de berichten op zijn vroegst vanaf die datum zijn overgedragen. Er is geen enkele aanwijzing dat reeds voorafgaand aan de vorming van het JIT-berichten van verdachte zijn overgedragen. De verdachte heeft dus geen belang bij een algemene toetsing van de overdracht van gegevens door Frankrijk aan Nederland voorafgaand aan de vorming van het JIT in het kader van de onderzoeken die voorafgingen aan het onderzoek Argus. Enige onrechtmatigheid in die fase is dan immers niet jegens hem begaan en er bestaat geen enkele aanwijzing dat in die fase enige onrechtmatigheid of vormverzuim heeft plaatsgevonden, dat van bepalende invloed is geweest op het verloop van opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Dat betekent dat de rechtbank niet treedt in een beoordeling van de overdrachten van data door Frankrijk aan Nederland in die periode, met inbegrip van de al dan niet aan die overdracht ten grondslag liggende EOB’s, machtigingen (onder meer op grond van artikel 126ug Sv) en daartoe strekkende verzoeken. De rechtbank treedt dus in het bijzonder ook niet in de vraag of artikel 26 van het Cybercrimeverdrag een grondslag kan bieden voor de overdracht van gegevens zoals die heeft plaatsgevonden in het kader van SkyECC.
Bovenstaande betekent dat alle verweren die zien op de overdracht van gegevens van Frankrijk naar Nederland falen.
De verwerking van de data in Nederland; artikel 8 EVRM, artikel 126t en 126uba Sv en equality of arms
Op 11 december 2020 is het onderzoek 26Argus gestart, dat zich richt op de individuele gebruikers van SkyECC, waaronder ook verdachte. De rechtbank is van oordeel dat dit onderzoek niet geldt als voorbereidend onderzoek naar de verdachte in de zin van artikel 359a Sv, nu 26Argus niet specifiek betrekking had op de aan de verdachte in onderhavige zaak tenlastegelegde feiten, waarover de rechtbank thans moet oordelen. Niettemin is het mogelijk dat een vormverzuim of onrechtmatigheid begaan in het kader van het onderzoek 26Argus van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Het is om deze reden dat de verdediging een belang had bij verstrekking van bepaalde stukken uit het onderzoek 26Argus. De rechtbank zal dan ook ingaan op de verweren die zien op de verwerking van de SkyECC-gegevens binnen het onderzoek 26Argus.
Die verwerking heeft er, voor zover voor onderhavige zaak relevant, aldus uitgezien: op
15 december 2020 is de eerste machtiging op grond van artikel 126t Sv verstrekt en op
7 februari 2021 is de eerste machtiging op grond van artikel 126uba Sv verstrekt. Er heeft een eerste zoekslag plaatsgevonden in de data van de SkyECC-gebruikers, waarbij onder meer de Sky-ID [naam 2] naar voren is gekomen. Deze zoekslag heeft kennelijk geleid tot de inzet van een IMSI-catcher op 12 februari 2021 bij de woning gelegen aan de [adres 2] te Schinveld. Op 8 maart 2021 is aanvullende toestemming verleend tot het doen van onderzoek naar de via SkyECC gevoerde communicatie van het betreffende Sky-ID en de contacten van dat Sky-ID (onder meer [naam 3] en [naam 4] ). Op 16 april 2021 is toestemming verleend om de voor onderzoek Tol91 relevante gegevens vanuit Argus te gebruiken. [1]
Aan de rechtbank is niet gebleken dat op enig moment in de verwerking van de gegevens in Nederland vormfouten zijn gemaakt of onrechtmatigheden zijn opgetreden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit artikel 8 EVRM vloeit voort dat inmenging van het openbaar gezag in ieders recht op privé leven en correspondentie alleen is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank overweegt dat de opsporingshandelingen van de Nederlandse opsporingsambtenaren, namelijk de verwerking van de SkyECC-gegevens in Nederland, gebaseerd zijn op een wettelijke grondslag. Artikel 126t Sv voorziet in een mogelijkheid voor het verkrijgen van de bevoegdheid om met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met een gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst op te nemen. Artikel 126uba van het Wetboek van Strafvordering biedt de officier van justitie de mogelijkheid om (na machtiging van de rechter-commissaris) te bevelen dat een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar binnendringt in een geautomatiseerd werk dat in gebruik is bij een persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat hij betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, en vervolgens om onderzoek doen met het oog op onder meer de vastlegging van bepaalde kenmerken van de gebruiker, zoals de identiteit of de locatie, en de vastlegging daarvan, maar ook met het oog op de uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 126t Sv, het opnemen van niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, en met het oog op de vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn of worden opgeslagen. De omstandigheid dat het binnendringen in het automatische werk door de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de artikelen 126t en 126uba Sv niet meer van toepassing zijn op hetgeen na het binnendringen in het automatische werk is gebeurd, namelijk het onderzoeken van hetgeen is verkregen. Nu beiden artikelen de interceptie van communicatie toestaan (het meerdere), staan beide artikelen ook het onderzoeken van de data toe die door een interceptie zijn verkregen (het mindere).
Naar het oordeel van de rechtbank diende de opsporingsinzet eveneens een legitiem doel. De rechter-commissaris heeft bij de verlening van de eerste machtiging op grond van artikel 126t Sv geoordeeld dat het enkele gebruik van een Sky-telefoon jegens de individuele gebruikers onvoldoende is voor een redelijk vermoeden van concrete betrokkenheid van de individuele gebruiker bij het in het georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven in de zin van artikel 126t lid 1 Sv. De rechter-commissaris heeft daarom een machtiging in twee fasen afgegeven waarbij eerst werd gemachtigd tot onderzoek aan de hand van zoeksleutels die sterke aanwijzingen leveren voor ernstig georganiseerde criminaliteit en vervolgens aanvullend kon worden gemachtigd aan de hand van de resultaten van de eerste zoekslag, voor zover dan een redelijk vermoeden bestond van betrokkenheid bij misdrijven zoals bedoeld in artikel 126t Sv.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter-commissaris de eerste machtiging op grond van artikel 126t Sv en alle daarop voortbordurende machtigingen, waaronder ook de machtigingen op grond van artikel 126uba Sv, op goede gronden afgegeven. Zoals blijkt uit de overwegingen van de rechter-commissaris, is uit het onderzoek naar SkyECC naar voren gekomen dat een groot deel van de gebruikers deze diensten met name gebruikte voor het voorbereiden en plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende vormen van (georganiseerde) criminaliteit, en dat de gevoerde – versleutelde – communicatie veelal betrekking had op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers. De rechtbank is van oordeel dat hiermee een afdoende verdenking jegens individuele gebruikers van Sky-telefoons is ontstaan. In ieder geval ontstaat een dergelijke verdenking als voornoemde bevindingen worden gecombineerd met de in de eerste zoekslag gehanteerde zoeksleutels die aanwijzingen opleveren voor ernstig georganiseerde criminaliteit.
De rechtbank is ook van oordeel dat de door de rechter-commissaris gegeven machtigingen voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris heeft de machtiging met duidelijke voorwaarden afgegeven. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat de inbreuk op de privacy van de gebruikers zo veel mogelijk moest worden beperkt en dat geen sprake moest zijn van een ‘
fishing expedition’. Anders dan door de verdediging betoogd is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van ongedifferentieerde bulkinterceptie of een ongerichte ‘
fishing expedition’. Er is immers slechts gezocht met behulp van zoeksleutels die sterke aanwijzingen leveren voor ernstig georganiseerde criminaliteit, terwijl is vastgesteld dat de SkyECC-dienst met name werd gebruikt voor het voorbereiden en plegen van ernstige criminaliteit. De rechter-commissaris heeft bovendien aanzienlijk voorwaarden gesteld aan de wijze waarop de data moesten worden doorzocht. Dat de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden niet zijn nagekomen dan wel dat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk, is eveneens niet gebleken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het dossier stukken bevat waarin is uiteengezet welke zoeksleutels onder meer zijn gebruikt en tot welke resultaten een en ander heeft geleid.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de waarborgen van artikel 8 EVRM in acht genomen zijn en dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van de verdachte.
Voor zover verweren zijn gericht tegen de verlening van de machtiging op grond van artikel 149b, als gevolg waarvan bepaalde delen uit de machtiging op grond van de artikelen 126t en 126uba zijn weggelaten, geldt dat dit resultaat zich naar zijn aard niet voor een nadere beoordeling door de zittingsrechter leent. Wel dient de rechtbank dit te betrekken bij de beoordeling van de vraag of het recht van de verdachte op een eerlijk proces hierdoor wordt geschonden.
Ten aanzien van de vraag of is voldaan aan het beginsel van
equality of armsoverweegt de rechtbank als volgt: het gaat er bij dit beginsel om of het gebruik van die gegevens in de onderhavige strafzaak door de verdediging toetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoeksdossier Tol91 daartoe alle noodzakelijke stukken bevat.
Bovenstaande betekent dat alle verweren die zien op de verwerking van gegevens in Nederland falen.
Unierecht
Het bewaren en gebruiken van de SkyECC-gegevens is, naar het oordeel van de rechtbank, niet strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie. Deze Richtlijn is alleen van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap, met inbegrip van openbare communicatienetwerken die systemen voor gegevensverzameling en identificatie ondersteunen, zo volgt uit artikel 3 van de Richtlijn.
Evenmin is het gebruik van de SkyECC-gegevens strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2016/680 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daaronder vallende besluiten. Het is niet aannemelijk geworden dat de implementatie van deze richtlijn onjuist of onvolledig is, noch dat het verwerken van de SkyECC-gegevens in strijd is met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving.
Voor beide richtlijnen geldt, tot slot, dat een schending van de daarin vervatte voorschriften door opsporingsambtenaren geen vormfout is in de zin van artikel 359a Sv, althans dat de artikelen 348 en 350 Sv een toetsing aan die voorschriften niet vereist (vgl. Rechtbank Gelderland, ECLI:2021:2277). De rechtbank verwerpt dan ook de verweren voor zover die zien op schending van voornoemd Unierecht.
Dat op enig moment een van de in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie genoemde rechten is geschonden is aan de rechtbank niet gebleken, mede in acht genomen hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent beweerde schendingen van de artikelen 6 en 8 EVRM.
Het onjuist informeren
Door de verdediging, alsmede door de raadslieden van de medeverdachte, is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie deze rechtbank onjuist heeft geïnformeerd over de mate van betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten bij het Franse onderzoek. Ook zou het Openbaar Ministerie andere rechters onjuist hebben geïnformeerd, bijvoorbeeld door bij het verzoek tot verstrekking van de machtiging op grond van artikel 149b Sv te stellen dat de hacktool door Frankrijk is ontwikkeld. Voor de stelling dat het Openbaar Ministerie op enig moment rechters moedwillig onjuist heeft geïnformeerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. In ieder geval zijn er geen aanknopingspunten voor de stelling dat dusdanig onjuiste informatie is verschaft dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou zijn, of dat bewijsuitsluiting of strafvermindering zou moeten volgen. Dat het Openbaar Ministerie lang geen stukken heeft willen verschaffen omtrent de verkrijging van de data in Frankrijk, acht de rechtbank niet van belang, gezien hetgeen hierboven is overwogen omtrent het vertrouwensbeginsel.
Slotsom
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat de gevoerde verweren, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering, in al hun onderdelen falen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vormverzuimen en dat de SkyECC-gegevens kunnen worden gebruikt voor het bewijs.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit in de zaak met parketnummer 03.066916.21 en het feit in de zaak met parketnummer 03.047303.22 wettig en overtuigend bewezen.
Ter zake van het feit in de zaak met parketnummer 03.066916.21 wijst de officier van justitie op de onder de verdachte aangetroffen 600 kilogram grondstof MAPA en de versleutelde SkyECC-communicatie met betrekking tot deze MAPA tussen medeverdachten. Op de daarin afgesproken dag verscheen de verdachte met zijn bedrijfsauto bij het adres van medeverdachte [naam 1] , met daarin de exact te leveren hoeveelheid grondstof. Bij het openen van de bedrijfsauto van de verdachte hebben verbalisanten een sterke chemische geur waargenomen in de laadruimte, die zij ambtshalve herkenden als een geur die thuishoort bij een productielocatie voor synthetische drugs. Daarnaast zijn er notities in de bus aangetroffen, die de route en de verdiensten van de verdachte lijken weer te geven. De officier van justitie is van mening dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het voorwaardelijk opzet van de verdachte, alsook voor het bestanddeel ‘medeplegen’.
Ter zake van het feit in de zaak met parketnummer 03.047303.22 wijst de officier van justitie op een mutatie in de politiesystemen op 7 februari 2022, de aangetroffen jerrycans met in de laadruimte van de bedrijfsauto van de verdachte op 24 februari 2022, het onderzoek naar de inhoud van deze jerrycans en de conclusies van de Landelijke Faciliteit Ontmanteling (hierna: LFO) over de toepassing van deze stoffen in het productieproces van synthetische drugs. De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij dacht dat hij afbijtmiddel transporteerde, onaannemelijk. Voor het bestanddeel ‘medeplegen’ is er evenwel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat de verdachte daarvan partieel dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake van de feiten in beide zaken primair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij een geslaagd beroep kan doen op de schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’. De verdachte wist niet welke stoffen hij vervoerde en nam geen deel aan de versleutelde SkyECC-chatgesprekken. Ter zake van beide feiten heeft de raadsman subsidiair vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel ‘medeplegen’. Daarnaast ontbreekt het bewijs voor de onder beide feiten tenlastegelegde voorbereidingshandelingen.
De standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03.066916.21 [2] :
Naar aanleiding van een TCI-melding werd op 9 maart 2021 de woning van medeverdachte [naam 1] aan de [adres 3] te Schinveld geobserveerd. Door het observatieteam werd gezien dat om 16:31 uur een Mercedes CLA met het kenteken [nummer 1] met als bestuurder medeverdachte [naam 1] en een bestelbus van het merk Opel Vivaro naast elkaar staan voor de toegangspoort aan de [adres 3] in Schinveld. Om 16:36 uur rijdt de Opel Vivaro weg vanaf de [straat] , met als bestuurder een blanke man met een bril en een petje. Om 16:53 uur stopt de bus bij het adres [adres 4] in Hoensbroek en rijdt achteruit de oprit op. De blanke man met de bril en het petje opent het achterportier van de bus en sluit dat even later weer. Hij stapt weer in op de bestuurdersplaats waarna hij wordt aangehouden. [3] Deze bestuurder legitimeerde zich met zijn rijbewijs en bleek te zijn: de verdachte. [4]
De verbalisanten hebben vervolgens op 9 maart 2021 op de oprit van de woning aan de [adres 4] te Hoensbroek de lading van de bus gecontroleerd. De schuifdeur van de bus stond open. Verbalisanten roken direct dat vanuit de laadruimte een geur kwam die zij ambtshalve herkenden als de geur die aanwezig is op een productielocatie waar amfetamine wordt geproduceerd en aanwezig is in ruimtes waar ook stoffen als APAA, APAAN en MAPA zijn aangetroffen. In de laadruimte stonden 24 genummerde dozen. Deze dozen waren gesloten en dicht getapet. Eén doos werd door de verbalisanten geopend en zij zagen dat in die doos een gesloten en ongehavende witte papieren zak zat, met een geschat gewicht van 25 kg, die was omsloten met donkerkleurig plastic en daaroverheen omwikkeld met bruine tape. In deze doos was de voornoemde geur goed waarneembaar. [5]
Er werden vijf monsters genomen van het witte poeder in de dozen. [6] Deze monsters bevatten MAPA (methyl a/ta-fenylacetoacetaat) en voldeden aan de omschrijving van een geregistreerde stof van categorie 1 zoals gedefinieerd in de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de daarin genoemde Europese verordeningen. In relatie tot drugs wordt MAPA gebruikt voor het vervaardigen van BMK (benzylmethylketon), een grondstof voor amfetamine of methamfetamine. [7]
Op de bijrijdersstoel werd een notitieblok aangetroffen met daarin drie briefjes met handgeschreven tekst. Aangetroffen werden:
  • een briefje met cijfers, mogelijk geldbedragen, bij elkaar opgeteld en/of van elkaar afgetrokken. Volgens de politie volgt hieruit dat de schrijver ongeveer 1.000 euro verdient na aftrek kosten;
  • een briefje met rechtsboven 9-3, hetgeen mogelijk duidt op de datum 9 maart. Hierop stond onder andere nog geschreven: ‘
  • een briefje met daarop aan de onderzijde geschreven: “
Tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte werd in een vestzak een kleine hoeveelheid wit poeder/kristallen aangetroffen. Uit later (indicatief) onderzoek door een medewerker van de forensische opsporing bleek dat het 3,9 gram amfetamine betrof. [9]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte grote hoeveelheden grondstoffen, te weten ongeveer 600 kilogram MAPA (methyl-alfa-fenylacetotaat), heeft vervoerd in een voertuig (bedrijfsauto met kenteken [nummer 2] ). Uit hetgeen de politie heeft gerelateerd omtrent de stof MAPA, en nu niet is gebleken van enige andere bestemming voor het gebruik van deze stof, acht de rechtbank bewezen dat deze stof kan worden aangemerkt als een preprecursor en daarmee bestemd was voor de productie van amfetamine en/of methamfetamine.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze MAPA bestemd was voor de bereiding van amfetamine en/of methamfetamine en of de verdachte door deze stoffen te vervoeren de productie van amfetamine heeft voorbereid of bevorderd. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet is vereist dat de dader daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde. Dit opzet, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de vaste rechtspraak over artikel 10a van de Opiumwet, omvat ook voorwaardelijk opzet -de zogenoemde onderkant van het leerstuk opzet- waarvan sprake is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Ten aanzien van de bestemming van de voorhanden stoffen is wetenschap in voorwaardelijke zin eveneens voldoende. In dit laatstgenoemde geval dient meer specifiek de vraag te worden beantwoord of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de MAPA die hij heeft vervoerd de illegale/criminele bestemming van de productie van drugs zou hebben. Ook een variant van culpa kan in dit opzicht overigens toereikend zijn, in die zin dat er objectieve bezwaren bestaan die bij de verdachte een ernstig vermoeden (moeten) hebben teweeggebracht dat de voorhanden stof bestemd is voor het vervaardigen van een harddrug.
De verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij niet wist dat hij illegale goederen vervoerde en dit evenmin aan de dozen kon zien. De verdachte kan zich niet herinneren dat hij een specifieke geur heeft geroken, hetgeen volgens de verdachte verklaarbaar is omdat de cabine en de laadruimte van zijn bestelbus uit twee gescheiden ruimtes bestaan. Over het inladen van de MAPA en de reden van zijn aanwezigheid bij de woning van medeverdachte [naam 1] wilde de verdachte geen verklaring afleggen.
De rechtbank acht in het procesdossier te weinig ingrediënten aanwezig die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de verdachte met vol opzet heeft gehandeld. Wat rest is beoordeling door de rechtbank of er sprake is van voorwaardelijk opzet aan de zijde van de verdachte.
De rechtbank constateert dat de verdachte op 9 maart 2021 is aangetroffen in een bestelbus met daarin 600 kilogram MAPA. Nu verbalisanten hebben geconstateerd dat er een sterke chemische geur uit de laadcabine kwam en de verdachte niet over de wijze van inladen van de MAPA heeft willen verklaren, acht de rechtbank het onaannemelijk dat hij de sterke chemische geur in zijn bestelbus niet heeft geroken. Daarbij komt dat de verdachte in zijn kleding een kleine hoeveelheid amfetamine bij zich droeg, op grond waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat de verdachte bekend is met de geur van amfetamine en deze geur dus als zodanig zou herkennen. In de cabine van de bestelbus zijn voorts handgeschreven aantekeningen gevonden, die lijken te duiden op het transport van 9 maart 2021 en waarvoor de verdachte kennelijk een vergoeding van € 1.000,- ontving. De voornoemde vaststellingen leveren -naar het oordeel van de rechtbank- redengevende feiten en omstandigheden op die om een ontzenuwende verklaring van de verdachte vragen. En net op wezenlijke scharnierpunten ontbreekt een dergelijke verklaring van de verdachte. Hoewel aan de verdachte meermaals vragen daarover zijn gesteld en ook gelegenheid is geboden om daarover te verklaren, wilde hij geen verklaring afleggen. Zo wilde de verdachte niet verklaren over de reden van zijn aanwezigheid bij de woning van [naam 1] , noch over het transport van de MAPA of de wijze van inladen daarvan, noch over aard en inhoud van de aangetroffen briefjes. En dan is de conclusie van de rechtbank gerechtvaardigd dat de verdachte wist wat hij aan het vervoeren was en dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat hij illegale goederen transporteerde en dat hij voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine aan het treffen was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aan de verdachte tenlastegelegde voorbereidingshandeling -het vervoeren van de grondstof MAPA- wettig en overtuigend bewezen. Uit het procesdossier blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen bij de door de verdachte verrichte voorbereidingshandelingen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het bestanddeel ‘medeplegen’ en van het daarmee nauw samenhangende onderdeel van de tenlastelegging ‘met elkaar contact gelegd/onderhouden en/of afspraken gemaakt en/of ontmoetingen georganiseerd’
Gelet op hetgeen hiervoor uit de bewijsmiddelen volgt -voornamelijk de door de rechtbank getrokken conclusie dat de verdachte wist wat hij vervoerde- kan het verweer van de raadsman inzake ‘afwezigheid van alle schuld’ reeds daarom niet slagen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03.047303.22 [10] :
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de politie op 24 februari 2022 op de rijksweg A2, vanuit de richting Eindhoven, het kenteken van een bestelbus (Ford Transit, kenteken [nummer 3] ) controleerde. Uit de controle van de politionele systemen bleek dat er op het kenteken en kentekenhouder Vlijm, zijnde de verdachte, een aandachtsvestiging actief was, vanwege een controle van het voertuig op 7 februari 2022. In de lege bus werd toen een amfetaminegeur waargenomen en de verdachte reed onder invloed van verdovende middelen. Ook is deze Ford Transit in november 2021 door een camera gezien bij het dumpen van drugsafval in Geleen. Om deze reden werd op 24 februari 2022 de bestelbus wederom gecontroleerd. De verdachte was de bestuurder en de enige inzittende in de bus. In de laadruimte van de bestelbus trof de politie tientallen gevulde jerrycans aan met daarop etiketten met de aanduiding van gevaarlijke stoffen/bijtende vloeistof/doodshoofd. De politie heeft gerelateerd dat deze vloeistoffen worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs (lijst 1 van de Opiumwet). De verdachte werd onderworpen aan een speekseltest. Deze reageerde positief op de aanwezigheid van ‘THC’ en ‘AMF’. [11] De politie heeft geconstateerd dat de verdachte geen vrachtbrief bij zich had voor de jerrycans. [12]
In de laadruimte van het voertuig werden 55 vaten met vloeistoffen aangetroffen [13] , met de navolgende inhoud:
  • 9 volle jerrycans van 20 liter met oranje label “Hydrochloric Acid 35-85%” (zoutzuur),
  • 26 volle jerrycans van 25 kilogram per stuk met wit label “Formid Acid 85%” (mierenzuur),
  • 20 volle jerrycans van 50 kilogram per stuk met wit label “Phosporic Acid 85%” (fosforzuur).
De LFO heeft onderzoek verricht aan de aangetroffen jerrycans en heeft geconcludeerd dat het aantreffen van 55 jerrycans met daarin in totaal 600 liter fosforzuur, 520 liter mierenzuur en 180 liter geconcentreerde zoutzuur, met gevaaretiketten bijtend en brandbaar, in de laadruimte van een bestelauto die in het geheel niet voldoet aan de ADR-eisen zoals ADR-gecertificeerde bestuurder, vervoersdocumenten en oranje gevaarborden op het voertuig, erop wijst dat deze bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen, genoemd op lijst I van de Opiumwet. De combinatie van fosforzuur, mierenzuur en zoutzuurpasta past volgens de LFO het best bij het omzetten van een preprecursor APAA/MAPA met fosforzuur naar BMK. De gevormde BMK kan vervolgens met mierenzuur en formamide worden ingezet in de eerste kookstap van de Leuckartsynthese voor de vervaardiging van amfetamine, genoemd op lijst I van de Opiumwet. Bij de tweede kookstap kan de gevormde N-formylamfetamine met zoutzuur worden omgezet in amfetamine. De LFO heeft geschat dat:
  • met behulp van de 600 liter fosforzuur bij benadering circa 300 kilogram APAAN/MAPA is om te zetten in 120 liter BMK;
  • met behulp van de 520 liter mierenzuur circa 1.000 liter BMK kan worden gebruikt binnen de Leuckartsynthese;
  • met behulp van de 180 liter zoutzuur circa 140 liter BMK kan worden gebruikt binnen de Leuckartsynthese.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte grote hoeveelheden chemicaliën – te weten: 180 liter zoutzuur en 520 liter mierenzuur en 600 liter fosforzuur – heeft vervoerd in een voertuig (bedrijfsauto met kenteken [nummer 2] ), welke stoffen bestemd waren voor het produceren van amfetamine.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die stoffen deze bestemming hadden en dat de verdachte door deze stoffen te vervoeren de productie van amfetamine heeft voorbereid of bevorderd. Voor het beoordelingskader verwijst de rechtbank naar het hierover onder parketnummer 03.066916.21 reeds overwogene.
De verdachte verklaarde tijdens de controle op 24 maart 2022 dat hij vanuit Amsterdam onderweg was naar zijn huis in Hoensbroek. Volgens de verdachte was de vloeistof bedoeld om verf te verwijderen van producten. Hij verklaarde dat hij de jerrycans op moest halen van iemand, maar wilde niet verklaren voor wie. Op de vraag van de politie waarom hij op de A2 afrit Weert-Noord nam, als hij onderweg was naar huis, in Hoensbroek, verklaarde de verdachte dat hij de verkeerde afslag had genomen. Toen de politie zei dat hij voorlopig geen afslag hoefde te nemen als hij onderweg was naar Hoensbroek, verklaarde de verdachte dat hij nodig moest plassen en daarom de afslag nam.
Uit het procesdossier en de verklaring van de verdachte blijkt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor vol opzet van de verdachte, in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Voor de beantwoording van de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor voorwaardelijk opzet van de verdachte, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank constateert dat de verdachte, zoals hiervoor bewezen is verklaard onder feit 1, op 9 maart 2021 is aangetroffen in een bestelbus met daarin 600 kilogram MAPA, bestemd voor de productie van amfetamine en/of methamfetamine en daarmee voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en/of methamfetamine heeft gepleegd. Enige tijd daarna, op 7 februari 2022, is de verdachte aangetroffen in een lege, naar amfetamine ruikende, bestelbus. Ook was de bedrijfsauto van de verdachte in november 2021 kennelijk gezien nabij een dumping van afvalstoffen van de productie van synthetische drugs. Op 24 februari 2022 is de verdachte vervolgens wederom in een bestelbus aangetroffen, terwijl deze gevuld was met een combinatie van stoffen die volgens de LFO passen bij het omzetten van een preprecursor APAA/MAPA met fosforzuur naar BMK. Deze stoffen werden daarbij niet getransporteerd op de daartoe geëigende wijze, noch beschikte de verdachte over de daartoe benodigde vergunningen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de verdachte getransporteerde chemicaliën aldus naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet bestemd voor enige legale toepassing. Het transport van deze chemicaliën door de verdachte en de overige door de rechtbank vastgestelde redengevende feiten en omstandigheden vergen een ontzenuwende verklaring van de verdachte. De verklaring die de verdachte in dit verband heeft afgelegd -waar hij op geen enkele manier handen en voeten aan heeft gegeven- is ronduit ongeloofwaardig.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte wist wat hij aan het vervoeren was en dat hij, door aldus onder genoemde verdachte omstandigheden de 55 jerrycans te transporteren, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de inhoud daarvan bestemd was voor de amfetamineproductie. De verdachte heeft hiermee in voorwaardelijke zin opzet gehad op de door hem gepleegde voorbereidingshandeling, gericht op het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of vervaardigen van amfetamine.
Gelet op hetgeen hiervoor uit de bewijsmiddelen volgt -voornamelijk de door de rechtbank getrokken conclusie dat de verdachte wist wat hij aan het vervoeren was- kan het verweer van de raadsman inzake ‘afwezigheid van alle schuld’ reeds daarom niet slagen.
De rechtbank acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Uit het procesdossier blijkt onvoldoende van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen bij de door de verdachte verrichte voorbereidingshandelingen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het bestanddeel ‘medeplegen’.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de zaak met parketnummer 03.066916.21
op 9 maart 2021, in Schinveld en/of in Hoensbroek, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of vervaardigen, van amfetamine en/of methamfetamine, zijnde amfetamine en/of methamfetamine, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden:
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij, verdachte:
- een grote hoeveelheid grondstoffen MAPA (methyl-alfa-fenylacetoacetaat) (in totaal ongeveer 600 kilogram) vervoerd in een voertuig (bedrijfsauto met kenteken [nummer 4] );
in de zaak met parketnummer 03.047303.22:
op 24 februari 2022, in Weert, in de gemeente Weert, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of vervaardigen, van amfetamine, zijnde amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden:
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers heeft hij, verdachte:
- grote hoeveelheden chemicaliën 180 liter zoutzuur en 520 liter mierenzuur en 600 liter fosforzuur vervoerd in een voertuig (bedrijfsauto met kenteken [nummer 2] ).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
in de zaak met parketnummer 03.066916.21
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
in de zaak met parketnummer 03.047303.22:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 5.000,-. De officier van justitie heeft bij de formulering van de strafeis rekening gehouden met het feit dat de verdachte tweemaal in één jaar wordt aangetroffen met een laadruimte vol grondstoffen voor de amfetamineproductie en met de proceshouding van de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte als chauffeur een onmisbare rol heeft gespeeld in het productieproces van amfetamine. De officier van justitie acht de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet dermate zwaarwegend dat deze een matigende werking op de strafeis zouden moeten hebben. Van de financiële problematiek van de verdachte en zijn gezin is onvoldoende gebleken.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ter zake van beide feiten. Geheel subsidiair heeft de raadsman ter zake van de straftoemeting aangevoerd dat op grond van artikel 7 van de Richtlijn (EU) 2016/343 het zwijgrecht van de verdachte bij de straftoemeting niet tegen hem kan worden gebruikt. Van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf zou een deel onvoorwaardelijk, gelijk aan de duur van het voorarrest, opgelegd dienen te worden, zodat de verdachte bij vonnis onmiddellijk in vrijheid zal worden gesteld. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in grote betalingsproblemen verkeert en aldus onvoldoende draagkracht heeft om een geldboete te voldoen. Een geldboete zou enkel en alleen extra leedtoevoeging bewerkstelligen. De raadsman verzoekt de rechtbank om die reden aan de verdachte geen geldboete op te leggen, dan wel een geldboete van zeer beperkte omvang met een betalingsregeling van
€ 45,- per maand.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de voorbereiding van de productie van amfetamine en/of methamfetamine door op 9 maart 2021 in zijn bedrijfsauto een hoeveelheid van 600 kilogram van de grondstof MAPA te vervoeren. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van amfetamineproductie door op
24 februari 2022 grote hoeveelheden chemicaliën in zijn bedrijfsbus te vervoeren.
Uit het procesdossier volgt dat de door de verdachte vervoerde MAPA en chemicaliën geschikt zijn voor de productie van zeer grote hoeveelheden amfetamine. Het is algemeen bekend dat de productie van harddrugs voor de gebruikers grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Bovendien brengt de productie van met name synthetische drugs grote gevaren met zich mee voor de omgeving. Naast gevaar voor gebruikers en omgeving veroorzaakt de illegale lozing van chemisch afval afkomstig van drugslaboratoria schade aan het milieu. Uit het procesdossier volgt voorts dat de rol van de verdachte beperkt is tot die van ‘vervoerder’ van grondstoffen. De rol van de verdachte valt echter niet te verwaarlozen. Zonder het transport van grondstoffen, van synthetische drugs of van afvalstoffen kan de productie en verkoop van synthetische drugs geen stand houden. De verdachte vormt aldus met zijn rol een onmisbare schakel binnen genoemd productieproces. Dat de verdachte zich, uit geldelijk gewin, geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn gedragingen, rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken -gelet op de hoeveelheid en de rol van de verdachte- worden opgelegd, waarbij eveneens sprake was van voorbereidingshandelingen ter zake van vergelijkbare hoeveelheden grondstoffen. Hierin wordt in de regel per voorbereidingshandeling een gevangenisstraf opgelegd van 7 tot 8 maanden. Indachtig dit uitgangspunt heeft de rechtbank geconstateerd dat de verdachte tweemaal in korte tijd de productie van amfetamine heeft voorbereid. De conclusie dat de verdachte hardleers lijkt te zijn, zou -gezien die omstandigheid- allerminst misplaatst zijn. Dit werkt in beginsel strafverzwarend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter ook omstandigheden die de strafmaat in mitigerende zin beïnvloeden. Hoewel zijn rol aan de ene kant beperkt is maar aan de andere kant bijzonder kwalijk is geweest, ziet de rechtbank ook een verdachte die zich -naar het zich laat aanzien- bij het aangaan van strafbare ondernemingen laat leiden door een bepaalde mate van naïviteit. Tijdens de terechtzitting is gebleken dat hij door deze naïviteit veel te verliezen heeft. En, hoewel de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over zijn betrokkenheid bij de aan hem tenlastegelegde feiten, zal de rechtbank de verdachte een kans gunnen om zijn leven op orde te krijgen. Een kans ook om definitief af te rekenen met strafbare gedragingen en de naïviteit die bij deze verdachte hand in hand lijken te gaan.
Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet de tijd zal overstijgen die de verdachte reeds in de voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zal aan de verdachte een fors voorwaardelijk deel worden opgelegd. En dan geldt dat de verdachte een gewaarschuwd mens is. Mocht hij het gevecht met zijn innerlijke verlokkingen niet winnen, dan wacht hem weer een onzekere, hobbelige weg met een onbekende eindbestemming. De rechtbank denkt echter ter terechtzitting een verdachte te hebben gezien die deze kans wel zal pakken.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 420 dagen waarvan 138 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en met aftrek van de duur van het voorarrest.
Anders dan door de officier van justitie geëist, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte ook een geldboete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank vindt er voldoende vergelding plaats met de hiervoor geformuleerde straf, zodat de oplegging van een geldboete enkel tot extra leedtoevoeging zou dienen.

8.Het beslag

Ter terechtzitting heeft de verdachte afstand gedaan van de inbeslaggenomen verdovende middelen (met omschrijving: G1399419, wit).
De rechtbank zal het hierna in de beslissing omschreven inbeslaggenomen geldbedrag retourneren aan de verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.3 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

  • veroordeelt de verdachte voor het feit in de zaak met parketnummer 03.066916.21 en het feit in de zaak met parketnummer 03.047303.22 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan de verdachte:
- € 300,- ( € 300,- (omschrijving: 654537);
Voorlopige hechtenis
- heft op de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker en J.G.A.M. Spijkers, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2022.
Buiten staat
mr. I.K. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
in zaak met parketnummer 03.066916.21
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 9 maart 2021, in Schinveld, in de gemeente Beekdaelen en/of in Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of vervaardigen, van amfetamine en/of methmfetamine, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of methamfetamine, zijnde amfetamine en/of methamfetamine, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen:
-een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-(een) voorwerp(en), vervoermiddel(en), stof(fen) en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s):
-(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën en/of grondstoffen MAPA (methyl-alfa-fenylacetoacetaat) (in totaal ongeveer (netto) 600 kilogram) vervoerd in/met een voertuig (bedrijfsauto met kenteken [nummer 4] ), in elk geval een hoeveelheid chemicaliën en/of grondstoffen MAPA (methyl-alfa-fenylacetoacetaat) (in totaal ongeveer (netto) 600 kilogram) en/of een vervoermiddel (bedrijfsauto met kenteken [nummer 4] ) bestemd voor het vervoer van voormelde MAPA (methyl-alfa-fenylacetoacetaat), voorhanden gehad en/of
-in kader voornoemde activiteit(en) met elkaar contact gelegd/onderhouden en/of afspraken gemaakt en/of ontmoetingen georganiseerd.
in zaak met parketnummer 03.047303.22:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 24 februari 2022, in Weert, in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of vervaardigen, van amfetamine, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
-een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-(een) voorwerp(en), vervoermiddel(en), stof(fen) en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad , waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s):
-(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën en/of grondstoffen 180 liter zoutzuur en/of 520 liter mierenzuur en/of 600 liter fosforzuur vervoerd in/met een voertuig (bedrijfsauto met kenteken [nummer 2] ), in elk geval een hoeveelheid chemicaliën en/of grondstoffen zoutzuur en/of mierenzuur en/of fosforzuur en/of een vervoermiddel (bedrijfsauto met kenteken [nummer 2] ) bestemd voor het vervoer van voormelde chemicaliën en/of grondstoffen, voorhanden gehad.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 544, evenals het losse proces-verbaal ter beschikking stelling Argus data, BVH-nummer 2021088177 en de losse beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 7 februari 2021 (13/995039-20).
2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, Team Ondermijning Limburg, proces-verbaalnummer LBRAA21214-97, gesloten d.d. 18 juli 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 670, alsmede de niet genummerde bescheiden.
3.Het proces-verbaal van observatie d.d. 10 maart 2021, pagina 557 tot en met 559.
4.Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] d.d. 9 maart 2021, pagina 312.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2021, pagina 573.
6.Het proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 26 maart 2021, pagina 204 tot en met 207.
7.Het rapport van het NFI d.d. 13 april 2021, pagina 208 en 209.
8.Het proces-verbaal doorzoeking bestelbus [nummer 4] d.d. 10 maart 2021, pagina 576 en 577.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2021, pagina 219.
10.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Team Ondermijning Limburg, proces-verbaalnummer LBRAA22201, gesloten d.d. 21 mei 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 79.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2022, pagina 43 tot en met 45.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2022, pagina 43 en 44 en Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2022, pagina 46 en 47.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2022, pagina 55.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2022, pagina 46 en 47.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2022, pagina 56 tot en met 58.