ECLI:NL:RBLIM:2022:8956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
C/03/269317 / HA ZA 19-497
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke procedure over bewijswaardering na getuigenverhoren in geschil tussen MCB SPECIALS B.V. en gedaagde

In deze civielrechtelijke procedure, die plaatsvond voor de Rechtbank Limburg, is de eiseres, MCB SPECIALS B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H.H.M. Roelofs, in een geschil verwikkeld met een gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R.H.J. Ramakers. De zaak betreft een bodemprocedure waarin de rechtbank op 9 november 2022 een tussenuitspraak deed over de bewijswaardering na getuigenverhoren. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij niet geslaagd is in het leveren van het opgedragen bewijs, dat was opgedragen in een eerder vonnis van 16 juni 2021. De gedaagde had te bewijzen dat er een afspraak was gemaakt met de toenmalige directeur van MCB over de verrekening van facturen.

Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de heer [getuige 1], zijn kinderen en de heer [getuige 5], salesmanager bij MCB. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende bewijs opleverden voor de stelling van de gedaagde dat er een afspraak was gemaakt over de verrekening van facturen. De rechtbank achtte de verklaring van getuige [getuige 5] overtuigend, vooral omdat hij niet meer in dienst was bij MCB en dus niet onder invloed van een afhankelijke arbeidsrelatie stond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van MCB toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 26.950,22, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 4.962,40. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/269317 / HA ZA 19-497
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MCB SPECIALS B.V.,
gevestigd te Almere,
eiseres,
advocaat mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.R.H.J. Ramakers te Maastricht.
Partijen zullen hierna MCB en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van deze rechtbank van 16 juni 2021;
  • de akte uitlating van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor gehouden op 17 maart 2022;
  • het proces-verbaal van contra-enquête gehouden op 4 juli 2022;
  • de conclusies na enquête van beide partijen;
  • de schrapping als advocaat per 22 september 2022 van mr. R. Eringa;
  • het B-2 formulier (stellen advocaat) van 4 november 2022 van mr. Roelofs.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft [gedaagde] bij vonnis van 16 juni 2021 opgedragen te bewijzen dat zij met de toenmalige directeur van MCB (de heer [naam directeur] ) heeft afgesproken dat alle facturen van MCB (dus ook de facturen die geen betrekking hebben op de leveringen 2 en 3) zouden worden verrekend met de facturen van [gedaagde] van 13 en 24 juli 2017 van respectievelijk € 13.612,50 en € 14.191,39, waarna partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen zouden hebben.
2.2.
[gedaagde] heeft daartoe op 17 maart 2022 vier getuigen doen horen, te weten de heer [getuige 1] (hierna: de [getuige 1] ), zijn zoon
( [getuige 2] ), zijn dochter ( [getuige 3] ) en de heer [getuige 4] , metaalkundige bij MCB.
2.3.
MCB heeft in contra-enquête op 4 juli 2022 de heer [getuige 5] , salesmanager bij MCB, doen horen.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige 4] niets kan verklaren over de afwikkeling van het geschil tussen partijen. Die verklaring wordt dus buiten beschouwing gelaten.
2.5.
Omdat de [getuige 1] (indirect) bestuurder van [gedaagde] is en bevoegd is deze vennootschap gerechtelijk te vertegenwoordigen, merkt de rechtbank hem aan als partijgetuige. Uit het arrest van de Hoge Raad van 22-12-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1932 (Masteco/Top-Pharm) volgt immers dat als partijgetuige (ook) zijn aan te merken de statutaire bestuurders en andere wettelijk of statutair tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een materiële of formele procespartij bevoegde personen, beoordeeld naar het tijdstip waarop betrokkene als getuige wordt gehoord. Zijn verklaring kan om die reden geen bewijs in het voordeel van [gedaagde] opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 Rv).
2.6.
De dochter van de [getuige 1] verklaart:
“Ik weet dat het gesprek heeft plaatsgevonden in oktober 2017. Ik heb niet deelgenomen aan het gesprek. Ik heb gezien dat de heer [naam directeur] langskwam op de zaak om te praten over een oplossing. Ik weet niet of hij nog iemand meegenomen had. [getuige 1] , mijn vader, heeft het gesprek met de heer [naam directeur] gevoerd. Ik weet niet of mijn broer daar ook bij was. Ik weet dat mijn vader met de heer [naam directeur] de werkplaats ingelopen is. Bij terugkeer kwamen ze uit in mijn kantoor waar ik aan het werk was. De heer [naam directeur] vertelde mij toen dat ze samen op nul stonden. Ik begreep daaruit dat de facturen over en weer weggestreept zouden worden. De heer [naam directeur] zei ook dat hij hoopte dat wij weer het vertrouwen hadden om zaken te doen met MCB. Voor zover ik mij herinner was het een kort gesprek. Ik weet niet of mijn broer in het kantoor aanwezig was toen de heer [naam directeur] mij dit vertelde. Ik heb op een later moment met de heer [naam directeur] niet meer over de afspraak gesproken. Het was klaar. Ik heb daarna nieuwe aanvragen geplaatst bij MCB en ik heb nooit de opmerking gekregen dat er nog facturen open stonden.”
2.7.
Allereerst merkt de rechtbank op dat deze verklaring van de dochter afwijkt van de verklaring van de [getuige 1] . De dochter verklaart dat de heer [naam directeur] tegen haar heeft gezegd
dat ze samen op nul stondenterwijl de [getuige 1] verklaart: “
De heer [naam directeur] heeft toen tegen mijn dochter gezegd dat de situatie opgelost was en dat hij hoopte dat we weer samen zaken konden doen. Ook ik heb toen gezegd dat we er een streep onder gezet hadden.”
Hoe dan ook blijkt uit de opmerking “
dat ze samen op nul stonden”niet, althans niet zonder meer, dat de heer [naam directeur] met de [getuige 1] heeft afgesproken dat de facturen waar het in deze procedure over gaat over en weer weggestreept zouden. Dat is enkel de interpretatie van de dochter van deze opmerking. Daarbij komt dat de dochter niet verklaart dat haar vader tegen haar heeft gezegd dat hij dit met [naam directeur] heeft afgesproken.
2.8.
De zoon van de [getuige 1] heeft verklaard:
Ik weet dat er een gesprek heeft plaatsgevonden in oktober 2017 tussen [getuige 1] , mijn vader, en de heer [naam directeur] . Ik herinner mij niet dat er nog iemand anders namens MCB aanwezig was. Ik heb zelf niet deelgenomen aan dit gesprek. Toen de heer [naam directeur] na afloop van het gesprek naar buiten liep heb ik nog kort met hem gesproken. Hij vertelde mij dat alles op nul stond en dat we gewoon weer zaken konden doen. Ik heb hem toen een bureaulegger en een fles wijn meegegeven. Dat doen we altijd bij een positief verlopen gesprek. Ik heb daarna met de heer [naam directeur] niet meer over het gesprek met mijn vader gesproken. Ik ben verantwoordelijk voor de werkplaats en ik heb weinig contact met leveranciers.
Na afloop hebben mijn vader, mijn zus en ik nog gesproken over het gesprek met de heer[naam directeur] . De opmerking van de heer [naam directeur] dat alles op nul stond heb ik begrepen als dat de facturen over en weer tegen elkaar weg zouden vallen.
(…)
Tijdens het rondje door de zaak heb ik niets gehoord over de wijze van afwikkeling van het geschil. Dat heb ik alleen van de heer [naam directeur] gehoord toen hij op het punt stond om de zaak te verlaten.”
2.9.
Voor de verklaring van de zoon dat
“alles op nul stond en dat we gewoon weer zaken konden doen”geldt hetzelfde als de rechtbank heeft overwogen over de verklaring van de dochter. Ook de zoon geeft zelf een invulling aan wat [naam directeur] heeft bedoeld. Ook hij verklaart niet dat zijn vader tegen hem heeft gezegd dat hij met [naam directeur] heeft afgesproken dat de facturen waar het in deze procedure over gaat over en weer weggestreept zouden worden.
2.10.
In contra-enquête verklaart de heer [getuige 5] , salesmanager bij MCB, gedetailleerd over het gesprek bij [gedaagde] . Hij verklaart dat hij toen samen met de heer [naam directeur] de [getuige 1] heeft bezocht en herinnert zich de aanwezigheid van de beide kinderen. Hij verklaart tevens:
We zijn er in dat gesprek niet uitgekomen. We zijn gaan kijken zowel buiten als in de loods naar het materiaal waarover geklaagd werd. Het probleem was alleen dat specifiek dat materiaal niet of slechts deels gevonden kon worden. De vraag bleef waar het materiaal was. De afspraak was dat de [getuige 1] er later bij ons op terug zou komen waar het materiaal was. Pas dan konden wij het laten ophalen of laten onderzoeken. Wij hebben in dat gesprek geen afspraken gemaakt hoe wij onze facturen en de facturen van firma [gedaagde] zouden afwikkelen. Ik ben er honderd procent zeker van dat er toen niet besproken is dat de facturen over en weer zouden komen te vervallen. Ik heb destijds aantekeningen voor mijzelf gemaakt van het gesprek. Ik heb die destijds achtergelaten bij het bedrijf toen ik uit dienst ging. Ik herinner mij niet dat ik destijds aan firma [gedaagde] nog een email gestuurd heb als samenvatting van het gesprek dat we gevoerd hadden. Ik herinner me nog dat nadien de [getuige 1] alleen rechtstreeks met de heer [naam directeur] wilde communiceren.
Ik herinner me dat de zoon van de [getuige 1] erbij was toen er gezocht werd naar het materiaal. Ik herinner me niet meer exact wat er verder in zijn aanwezigheid besproken is. De dochter van de [getuige 1] heb ik alleen begroet. Met haar is niet besproken wat we met de [getuige 1] besproken hadden.
2.11.
Wat opvalt, indien de verklaring van [getuige 5] wordt vergeleken met de verklaringen van de [getuige 1] en zijn kinderen, is het volgende. [gedaagde] verklaart als getuige niet over de aanwezigheid van een derde bij het gesprek. Zowel zijn zoon als zijn dochter kunnen zich niet herinneren of [naam directeur] tijdens het gesprek door iemand vergezeld werd. Dit terwijl [getuige 5] zich de situatie nog goed en gedetailleerd kan herinneren.
Daarbij komt dat [gedaagde] in randnummer 25 van zijn conclusie van antwoord nog stelt dat de heer [getuige 5] aanwezig was bij dit gesprek en in randnummer 34 van de conclusie van antwoord bewijs aanbiedt van de afspraak tot verrekening middels het horen van getuige [getuige 5] . Daarmee staat voor de rechtbank voldoende vast dat [getuige 5] bij het gesprek in oktober op het bedrijf van [gedaagde] aanwezig was.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 5] , waaronder de opmerking dat hij er honderd procent zeker van is dat er toen niet besproken is dat de facturen over en weer zouden vervallen, voldoende samenhangend en (daarmee) overtuigend. Daarbij speelt een rol dat hij inmiddels niet meer bij MCB werkt en dus niet (meer) in een afhankelijke arbeidsrelatie tot MCB staat, die zijn verklaring zou kunnen beïnvloeden.
2.12.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde] niet is geslaagd in de bewijslevering.
2.13.
Nu het bewijs niet is geleverd, zal de rechtbank de vordering voor alle facturen voor een bedrag van in totaal € 26.950,22 toewijzen. De daarover gevorderde wettelijke handelsrente, die niet betwist is, wijst de rechtbank eveneens toe. De gevorderde incassokosten wijst zij, zoals beslist in haar eerdere vonnis, af.
2.14.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van MCB op:
- dagvaarding € 86,40
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
2.884,00(4,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.962,40

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan MCB te betalen een bedrag van € 26.950,22, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf de vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van MCB tot op heden begroot op € 4.962,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: TN