ECLI:NL:RBLIM:2022:8939

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
ROE 22/303
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongewijzigde vaststelling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 14 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de ongewijzigde vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV beoordeeld. Eiser, die werkzaam was als deegmenger, heeft zich op 23 juli 1997 ziek gemeld en ontving een WAO-uitkering. Het UWV heeft op 23 juni 2021 zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld in de klasse van 45 tot 55%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 24 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld, op basis van rapporten van verzekeringsartsen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat er te weinig aandacht is besteed aan zijn gezondheidstoestand, vooral in het licht van de coronaklachten. De rechtbank stelt echter vast dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat er geen reden is om aan de juistheid van hun conclusies te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Dit betekent dat de ongewijzigde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht, aangezien hij in beroep geen gelijk heeft gekregen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), het Uwv
(gemachtigde: mr. P.L.E. Delahaije).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongewijzigde vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.1.
Het Uwv heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid met het primaire besluit van 23 juni 2021 vanaf 7 april 2021 ongewijzigd vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% in het kader van de WAO. Met het bestreden besluit van 4 januari 2022 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij deze vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door [naam] en de gemachtigde van het Uwv, mr. E.F.D.A. Römgens.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongewijzigd vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% op grond van de WAO. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.

Wat ging aan deze procedure vooraf?

3. Eiser is werkzaam geweest als deegmenger voor gemiddeld 38 uur per week.
Op 23 juli 1997 heeft hij zich in die werkzaamheden ziek gemeld. Per einde wachttijd,
22 juli 1998, is aan hem een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk met ingang van 7 juni 2018 vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
3.1.
Op 10 april 2019 heeft eiser zich ziekgemeld, terwijl hij van verweerder een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving. Aan hem is tot en met 6 april 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
3.2.
Met het primaire besluit heeft het Uwv eiser vanaf 7 april 2021 ongewijzigd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% van de WAO. Dit op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet geheel juist vastgesteld. Er is op 21 december 2021 een gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, geldig vanaf 7 april 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Standpunten van partijen

3.3.
Volgens het Uwv is eiser vanaf 7 april 2021 ongewijzigd 45 tot 55% arbeidsongeschikt in het kader van de WAO. Het Uwv baseert zich hiervoor op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.4.
Eiser is het niet eens met het Uwv. Hij heeft samengevat betoogd dat het Uwv het maar steeds blijft hebben over het verrichten van werkzaamheden en het steeds heeft over inkomensverlies, terwijl de WAO wetgeving duidelijk aangeeft dat er gekeken moet worden hoe ziek iemand is. Verder oordeelt het Uwv al over Corona aandoeningen terwijl deskundigen nog geen idee hebben waar dit zal eindigen voor betroffen corona patiënten. Verder vond verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] het niet nodig om lichamelijk onderzoek te doen terwijl dit in artikel 8 van de arbeidswetgeving op keuringen geadviseerd wordt. Eiser is van mening dat te weinig aandacht is besteed aan zijn klachten en meer beperkingen dienen te worden aangenomen. Eiser acht zich niet in staat om hele dagen te werken. De geduide functies zijn niet passend. Ook heeft eiser de laatste jaren steeds meer de overtuiging gekregen dat bij het Uwv hetzelfde gaande is als bij de Belastingdienst (Toeslagen affaire), waarbij kritische mensen, mensen met een oost Europese achternaam of met gekleurde, of andersgelovige gezinsleden in hokjes geplaats worden, mensen op een zwarte lijst komen te staan met alle gevolgen van dien.
3.5.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het beroepschrift geen reden gezien om het ingenomen standpunt te wijzigen.

Oordeel van de rechtbank

4. Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is op grond van artikel 18, eerste lid, van die wet degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 18, vijfde lid, van de WAO wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid, waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest?
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem/haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Daarvoor hoeft hij niet per se medische gegevens aan te voeren.
4.1.1.
De rechtbank acht verweerders onderzoek zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] het dossier heeft bestudeerd en eiser heeft gezien op het spreekuur van 17 mei 2021. Daar is een medische anamnese afgenomen, is het dagverhaal besproken en heeft er lichamelijk en psychisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft voorts kennis genomen van alle op dat moment aanwezige informatie uit de behandelend sector van eiser. Van de bevindingen heeft de verzekeringsarts gerapporteerd en de actuele belastbaarheid vastgelegd in een FML van 17 juni 2021.
In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] het dossier bestudeerd en eiser gesproken tijdens een hoorzitting. Voorts heeft zij kennis genomen van aanvullende medische informatie van de huisarts (met bijlagen) en deze kenbaar in de herbeoordeling betrokken. Over haar bevindingen heeft [naam verzekeringsarts 2] gerapporteerd en aanleiding gezien de FML gewijzigd vast te stellen. Het is juist dat [naam verzekeringsarts 2] geen fysiek onderzoek heeft verricht, maar daarin ziet de rechtbank geen grond om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in zijn geheel als onzorgvuldig te beschouwen, nu [naam verzekeringsarts 1] wel een fysiek onderzoek heeft verricht en daarover heeft gerapporteerd. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inconsistenties bevatten of dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd.
Is de medische beoordeling juist?
4.2.
Voor het aanvechten van de inhoud en conclusies van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen geldt dat eiser niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Voor het weerleggen van de deugdelijkheid van het medisch onderzoek is een expertiserapport van een deskundige niet noodzakelijk. Wel is daarvoor nodig dat een betrokkene medische informatie inbrengt die twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen, wat aanleiding kan geven voor het opdragen van nader onderzoek door verweerder en/of de benoeming van een medisch deskundige.
4.2.1.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder met name het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] , ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de conclusies van deze verzekeringsarts in twijfel te trekken.
De verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts 1] en [naam verzekeringsarts 2] zijn bekend met de klachten van eiser. Dat blijkt uit de opgestelde rapportages en ook uit de medisch specialistische informatie van eisers behandelend artsen, welke kenbaar in de beoordeling zijn betrokken. Het is de rechtbank niet gebleken dat klachten zijn gemist.
Aangezien eiser geen andere medische stukken heeft overgelegd die tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling leiden, ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] de belastbaarheid van eiser onzorgvuldig heeft beoordeeld en heeft overschat. De rechtbank stelt vast dat in de gewijzigde FML van 21 december 2021 rekening is gehouden met alle door eiser ervaren klachten, waaronder ook de coronaklachten waar de huisarts op 2 november 2021 melding van heeft gemaakt.
Dat eiser het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door haar opgestelde FML kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om op basis van de beschikbare medische informatie de objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. De eigen opvatting en beleving van eiser is daarbij niet doorslaggevend. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient onder ongeschiktheid tot werken te worden verstaan
“het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies”. Niet beslissend is dus de eigen opvatting van eiser dat hij zich niet meer in staat acht om te werken, maar of hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken daartoe niet in staat is.
4.2.2.
De door eiser op de zitting overgelegde
“tussentijdse rapportage”van 13 februari 2022 maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat deze informatie van de fysio-manueel therapeut niet ziet op de datum in geding van 7 april 2021, waar het in deze procedure wel om gaat. Het door eiser op de zitting overgelegde artikel
“UWV: meeste cliënten met langdurige coronaklachten volledig arbeidsongeschikt”betreft algemene informatie van het Uwv en is geen informatie over de gezondheidstoestand van eiser zelf. De rechtbank heeft als gezegd geen aanleiding te veronderstellen dat de verzekeringsartsen de gezondheidstoestand van eiser zelf hebben onderschat.
4.3.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de gewijzigd opgestelde FML van 21 december 2021.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
4.4.
Eiser voert aan dat hij vanwege zijn fysieke en psychische klachten niet in staat is om de geduide functies uit te oefenen. Deze beroepsgrond is in feite gericht tegen de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser, waarover hiervoor is geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 21 december 2021 oordeelt de rechtbank dat de geduide functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht passend zijn voor eiser.
4.5.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het Uwv een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser ongewijzigd voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
4.6.
De overtuiging van eiser dat bij het Uwv hetzelfde gaande is als bij de toeslagen affaire bij de Belastingdienst, met alle gevolgen van dien, deelt de rechtbank niet. In geen van de door het Uwv ingezonden stukken, verzekeringsgeneeskundig dan wel arbeidskundig, heeft de rechtbank daar ook maar een begin van een aanwijzing voor gezien.
4.7.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat zij na de sluiting van het onderzoek op
24 oktober 2022 nog een brief van eiser (met bijlagen) heeft ontvangen, gedateerd op 26 oktober 2022. Deze brief gaf geen aanleiding het ter zitting gesloten onderzoek te heropenen. Op grond van artikel 2.16, leden 2 en 3, van het procesreglement heeft de rechtbank deze brief daarom buiten beschouwing gelaten, maar wel in het dossier opgenomen. Bij de verzending van deze uitspraak, stuurt zij verweerder een kopie van deze brief (met bijlagen).

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wordt het door hem betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 november 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.