ECLI:NL:RBLIM:2022:8886

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
9892171 \ CV EXPL 22-2403
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een bedrag dat in bewaring is gegeven voor begrafeniskosten na overlijden

In deze zaak vorderen eisers, de erfgenamen van [naam 1], terugbetaling van een bedrag van € 10.000,00 dat hun dochter/zus, [naam 1], voor haar overlijden aan gedaagden heeft overgemaakt. Eisers stellen dat dit bedrag in bewaring is gegeven om de begrafenis van [naam 1] te bekostigen, maar dat gedaagden deze kosten niet hebben gedragen. Gedaagden, de oom en tante van [naam 1], betwisten de vordering en stellen dat het ontvangen bedrag bedoeld was als vergoeding voor gemaakte kosten en dat er geen sprake is van een terug te betalen lening.

De kantonrechter heeft de procedure op 9 november 2022 behandeld en geconcludeerd dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat het bedrag ter bewaring is gegeven. De kantonrechter oordeelt dat de overboekingen niet de strekking hebben die eisers aanvoeren en dat er geen schriftelijke overeenkomst bestaat die de vordering ondersteunt. De vordering van eisers wordt afgewezen, evenals de nevenvorderingen voor wettelijke rente en incassokosten. Eisers worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn vastgesteld op € 746,00.

De kantonrechter benadrukt dat het aan eisers is om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing van hun vordering. De rechter wijst erop dat het recht op toegang tot de rechter niet mag worden belemmerd door het afwijzen van vorderingen op basis van onvoldoende bewijs, tenzij er sprake is van misbruik van procesrecht. In dit geval is dat niet aangetoond, waardoor de proceskostenveroordeling wordt beperkt tot de gebruikelijke liquidatietarieven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9892171 \ CV EXPL 22-2403
Vonnis van de kantonrechter van 9 november 2022
in de zaak van:

1.[eiser 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres 3],
wonend te [woonplaats 3] ,
eisers,
gemachtigde mr. F.J.M. Kobossen,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonend te [woonplaats 4] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. G.A.M.F. Spera.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van de dagvaarding van 11 mei 2022 met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9;
  • de brief van de rechtbank met de dagbepaling van de mondelinge behandeling;
  • de akte eiswijziging;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 22 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 september 2020 is in de gemeente Landgraaf overleden [naam 1] (hierna: [naam 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.2.
Eiser sub 1 is de vader van [naam 1] en zal hierna [eiser 1] genoemd worden. Eiseres sub 2 is de moeder van [naam 1] en zal hierna [eiseres 2] genoemd worden. Eiseres sub 3 is de zus van [naam 1] en zal hierna [eiseres 3] genoemd worden.
2.3.
Gedaagden zijn de oom en tante van [naam 1] en [eiseres 3] en zullen hierna respectievelijk [gedaagde 2] en [gedaagde 1] genoemd worden. [gedaagde 1] is de zus van [eiseres 2] .
2.4.
Eisers zijn de erfgenamen van [naam 1] .
2.5.
Op 9 september 2019 heeft [naam 1] € 5.000,- overgemaakt op de bankrekening van gedaagden met de omschrijving
‘interieur en vernieuwingen appartement’.
2.6.
Op 20 september 2019 heeft [naam 1] een WhatsAppbericht aan gedaagden gestuurd dat luidt:
‘Vinden jullie het goed als ik nog 4000
overmaakt? Dan is het precies 10000
heb mn loondoorbetaling gekregen.’
Hierop hebben gedaagden instemmend geantwoord met:
‘Oke’.
2.7.
Op 20 september 2019 heeft [naam 1] € 4.000,- overgemaakt op de rekening van gedaagden met als omschrijving
‘overig appartementonderhoud’.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen na wijziging van eis – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de nalatenschap van [naam 1] een vordering op gedaagden omvat van € 10.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente, en aldus gedaagden zal veroordelen om dat bedrag te betalen aan de nalatenschapsboedel;
II. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de buitengerechtelijke incassokosten ad € 150,00 aan eisers te betalen;
III. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief na salaris.
3.2.
Eisers leggen aan vordering I, hun hoofdvordering, de stelling ten grondslag dat [naam 1] een bedrag van € 10.000,00 ter bewaring heeft gegeven aan [gedaagde 1] met als doel dat er voldoende middelen zouden zijn om tot een waardige begrafenis te komen voor op het moment dat [naam 1] zou komen te overlijden. Gedaagden zouden het bedrag van € 10.000,00 voor [naam 1] beheren en zeker stellen. Er is geen schriftelijke overeenkomst, maar de constructie is wel zo uit te leggen aldus eisers. Er zijn overboekingen van in totaal € 9.000,00 en dit is aangevuld tot € 10.000,00, zo blijkt volgens eisers uit het WhatsAppbericht van [naam 1] (zie 2.6.). Ook volgt dat volgens eisers uit berichten van [naam 1] aan [eiseres 3] . Gedaagden hebben de begrafenis van [naam 1] niet bekostigd, aldus eisers, en dus moet het geld volgens hen worden terugbetaald.
3.3.
Gedaagden erkennen dat zij op 9 september 2019 een bedrag van € 5.000,00 en op 20 september 2019 een bedrag van € 4.000,00 hebben ontvangen van [naam 1] en stellen dat [naam 1] daarmee kosten heeft vergoed die gedaagden ten behoeve van haar hebben gemaakt, zodat deze bedragen niet hoeven te worden terugbetaald. Ter onderbouwing verwijzen gedaagden naar de omschrijving die [naam 1] heeft meegegeven aan beide betalingen en naar de verklaring van [naam 2] , een vriendin van de ouders van [naam 1] en tevens de peettante van [naam 1] (producties 6 en 7 bij conclusie van antwoord). Van een in bewaring gegeven bedrag is dan ook geen sprake. Overigens kan uit een enkel WhatsAppbericht niet worden afgeleid dat [naam 1] € 10.000,00 aan gedaagden heeft verstrekt in plaats van € 9.000,-, aldus gedaagden.
3.4.
Eisers brengen hiertegen in dat de omschrijvingen bij de overboekingen van € 5.000,00 en € 4.000,00 niet passen bij het verweer van gedaagden omdat het ging om een gemeubileerd appartement en het appartement nooit is opgeknapt door [naam 1] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht Nederlandse rechter; toepasselijkheid Nederlands recht
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de vordering een internationaal karakter heeft omdat [eiseres 3] in […] woont. Dit betekent dat de kantonrechter – alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil – eerst moet vaststellen welke rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het voorliggende geschil en daarna welk recht van toepassing is.
4.2.
Ingevolge artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 is de Nederlandse rechter bevoegd.
4.3.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De kantonrechter begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen, waarna zij worden veroordeeld in de proceskosten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat het op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan eisers is om voldoende te stellen en te onderbouwen dat [naam 1] een bedrag van € 10.000,00 ter bewaring heeft gegeven aan [gedaagde 1] met als doel dat er voldoende middelen zouden zijn om tot een waardige begrafenis te komen voor op het moment dat [naam 1] zou komen te overlijden en dat gedaagden dat bedrag voor [naam 1] zouden beheren en zeker stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben eisers dit onvoldoende gedaan. Uit het WhatsAppbericht waar eisers hun stelling mee onderbouwen blijkt namelijk enkel dat [naam 1] bedragen heeft overgemaakt en niet welke afspraken [naam 1] zou hebben gemaakt met gedaagden. Ook verwijzen eisers ter onderbouwing van hun vordering naar berichten van [naam 1] aan [eiseres 3] , maar zij brengen die berichten vervolgens niet in het geding zodat de kantonrechter die niet bij de beoordeling kan betrekken. Dat de omschrijvingen bij de overboekingen volgens eisers niet passen bij het verweer van gedaagden dat [naam 1] met de overboekingen kosten heeft vergoed die gedaagden ten behoeve van haar hebben gemaakt, maakt geen verschil. Ook daaruit volgt namelijk niet dat [naam 1] met gedaagden heeft afgesproken wat door eisers wordt gesteld. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot betaling van € 10.000,00 zullen worden afgewezen.
4.6.
Nu de hoofdvordering van eisers wordt afgewezen, worden de daarmee verband houdende nevenvorderingen (wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten ad € 150,00) eveneens afgewezen.
4.7.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Gedaagden maken aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten en leggen daaraan de stelling ten grondslag dat eisers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waardoor de vordering kansloos is. Daarover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.7.1.
De vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.
4.7.2.
Uit hetgeen dat is overwogen in rechtsoverweging 4.7.1. van dit arrest volgt dat het aanvoeren van onvoldoende feiten en omstandigheden op zichzelf niet kan leiden tot het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Het moet namelijk gaan om feiten en omstandigheden waarvan eisers de onjuistheid kenden dan wel behoorden te kennen of stellingen waarvan eisers op voorhand moesten begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De kantonrechter acht dat in dit geval niet aannemelijk aangezien [eiser 1] en [eiseres 2] geen contact hadden met [naam 1] en hun vordering hebben moeten baseren op de berichten die zij aantroffen in de telefoon van [naam 1] waarvan het in het geding gebrachte WhatsAppbericht van 20 september 2019 de gegrondheid van hun vordering niet op voorhand uitsloot. Dit betekent dat de proceskosten aan de zijde van gedaagden tot vandaag worden begroot conform het liquidatietarief, te weten op € 746,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 373,00).
4.8.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in de beslissing te vermelden wijze.
4.9.
De door gedaagden gevorderde hoofdelijke veroordeling van eisers in de proceskosten en de nakosten zal worden afgewezen. Indien twee of meer gedaagden hoofdelijk verbonden zijn tot dat waartoe zij ten principale worden veroordeeld, dan worden zij ook hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De proceskostenveroordeling strekt immers in essentie tot schadevergoeding wegens wanprestatie terzake van de hoofdverplichting. Daarbuiten zullen gezamenlijk optrekkende gedaagden en gezamenlijk optrekkende eisers, zoals [eiser 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] , bij ongelijk gezamenlijk in de kosten worden veroordeeld, hetgeen meebrengt dat op ieder slechts een gelijk breukdeel kan worden verhaald. Dit volgt uit artikel 6:6 van het Burgerlijk Wetboek.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten aan de zijde van gedaagden, tot vandaag begroot op € 746,00,
5.3.
veroordeelt eisers onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door gedaagden volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: CL
coll: