ECLI:NL:RBLIM:2022:8818

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
9648291 CV EXPL 22-263
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in verband met leaseauto's en contractsoverneming

In deze zaak vordert DGC B.V. dat [gedaagde] B.V. wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag dat DGC in de hoofdzaak aan Alphabet Nederland B.V. is verschuldigd. De procedure is gestart na een dagvaarding door Alphabet, waarbij DGC eerder is veroordeeld tot betaling van € 32.496,73. DGC stelt dat er een koopovereenkomst is gesloten met [gedaagde] en dat er afspraken zijn gemaakt over leaseauto's, maar dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van deze afspraken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen contractsoverneming heeft plaatsgevonden en dat de vordering van DGC onvoldoende onderbouwd is. DGC heeft niet aangetoond dat [gedaagde] in gebreke is gebleven en dat de betalingsproblemen bij DGC niet aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend. De kantonrechter wijst de vorderingen van DGC af en veroordeelt DGC in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9648291 \ CV EXPL 22-263
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DGC B.V.,
te Leusden,
eisende partij,
hierna te noemen: DGC ,
gemachtigde: mr. B.M.M. Hepkema,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.C.J. Oomen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in de vrijwaringszaak
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis in de hoofdzaak van 20 april 2022
- de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
DGC is door Alphabet Nederland BV gedagvaard. Dit betreft de hoofdzaak. Bij vonnis van 20 april 2022 is een bedrag van € 32.496,73, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 30.866,72, toegewezen.

3.Het geschil

3.1.
DGC vordert - samengevat - [gedaagde] te veroordelen om aan DCG te betalen, datgene waartoe DCG als gedaagde in de hoofdzaak jegens Alphabet Nederland BV mocht worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling, te vermeerderen met de (na)kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Alphabet Nederland B.V. heeft DGC gedagvaard. Bij vonnis van 20 april 2022 is DGC veroordeeld tot betaling aan Alphabet. In het vonnis is, voor zover ook hier van belang, overwogen dat er geen sprake was van contractsoverneming door [gedaagde] van DGC. Hiervan zal ook in deze zaak worden uitgegaan.
4.2.
Standpunt in deze procedure is dat er op of omstreeks 7 februari 2020 tussen DGC en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan [gedaagde] de aan DGC verbonden onderneming verkocht en geleverd zou krijgen. DGC stelt dat er daarnaast afspraken zijn gemaakt over de leaseauto’s, waarover dit geschil gaat. Op basis van die afspraken was er een tijdelijke oplossing, bestaande uit het gebruik door [gedaagde] van de door DGC geleasede auto’s tegen vergoeding aan DGC. Dit was een tijdelijke oplossing. De leaseovereenkomsten zijn uiteindelijk nimmer overgenomen.
4.3.
Desgevraagd heeft DGC aangegeven dat de vordering tot vrijwaring is gebaseerd op een tweeledige afspraak tussen DGC en [gedaagde] , inhoudende enerzijds dat gestreefd wordt de (lease-)contracten over te nemen en anderzijds dat zo lang dat niet is gebeurd [gedaagde] aan DGC betaalt voor het gebruik. Voor zover DGC daarmee de vordering baseert op een tekortkoming van [gedaagde] in de verplichting tot overname is dit standpunt door DGC onvoldoende onderbouwd. Duidelijk is dat er belemmeringen waren om te komen tot de overname en dat die belemmeringen niet dan wel niet enkel aan de zijde van [gedaagde] lagen. Immers bestond er -telkens- ook een betalingsachterstand zijdens DGC. Vanaf 1 juni had DGC het voortduren van betalingsachterstanden ook kunnen voorkomen door ook vanaf die datum de kosten van het gebruik aan [gedaagde] door te factureren. Door dit niet te doen ontstonden bij DGC liquiditeitsproblemen die [gedaagde] niet aangerekend kunnen worden.
4.4.
Voor zover dan de vordering is gebaseerd op de grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de afspraak dat [gedaagde] zou betalen voor het gebruik aan DGC strandt die vordering eveneens. Immers bestond het gebruik tussen partijen hieruit dat DGC [gedaagde] (door)factureerde voor dit gebruik. Door hiermee eenzijdig te stoppen ontstonden bij DGC vervolgens liquiditeitsproblemen die [gedaagde] niet aangerekend kunnen worden.
4.5.
Voor zover de vordering dan gezien zou moeten worden als een nakomingsvordering (inhoudende naleving van de afspraak tot betalen voor het gebruik) strandt dit op het karakter van de vordering tot vrijwaring. De veroordeling in de hoofdzaak is immers gestoeld op de omstandigheid dat DGC niet betaalde waaruit gevolghandelingen voortvloeiden zoals boetes en terughalen van de auto’s. Zoals hiervoor is overwogen is een en ander het gevolg van de niet-betaling door DGC aan Alphabet ten gevolge van liquiditeitsproblemen bij DGC. Nu DGC zelfstandig en eenzijdig is gestopt met factureren aan [gedaagde] kan dit [gedaagde] niet aangerekend worden. Zo bezien was en is er ook sprake van schuldeisersverzuim.
4.6.
Ter zitting is door DGC voorts als grondslag ‘ongerechtvaardigde verrijking’ aangevoerd. Dit standpunt is echter – mede gelet op alle omstandigheden- onvoldoende onderbouwd zodat dit gepasseerd dient te worden.
4.7.
DGC is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op een bedrag van € 996,00 (2 x tarief € 498,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van DGC af,
5.2.
veroordeelt DGC in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] ntot dit vonnis vastgesteld op € 996,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.