Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 april 2020
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 november 2020
- de akte indienen producties 32 tot en met 40 van 9 december 2020 van [gedaagde]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 maart 2021
- de conclusie na (contra) enquête met producties 47 tot en met 54 van de curator van
- de conclusie na enquête van [gedaagde] van 12 mei 2021
- de antwoordakte van 14 juli 2021 met producties 41 tot en met 47 van [gedaagde]
- het verzoek van partijen van 4 augustus 2021 om vonnis te wijzen
- het bezwaar van de curator van 4 augustus 2021 tegen de inhoud van en de producties bij de akte van [gedaagde]
- de beslissing van de rolrechter van 11 augustus 2021 dat de zaak naar de rol voor vonnis wordt verwezen en dat de rechtbank in het vonnis zal beoordelen in hoeverre ingenomen stellingen en overgelegde producties in de antwoord-akte van [gedaagde] in strijd zijn met de goede procesorde.
(zie r.o. 3.2. van het tussenvonnis van 3 juli 2019). Vier van de vijf verwijten heeft de rechtbank inmiddels beoordeeld:
De rechtbank heeft de juistheid van dit verwijt vastgesteld in r.o. 2.11. en 2.12. van het tussenvonnis van 1 april 2020.
De rechtbank heeft de juistheid van dit verwijt vastgesteld in r.o. 2.32. van het tussenvonnis van 1 april 2020.
De juistheid van dit verwijt heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen in r.o. 4.19. van het tussenvonnis van 3 juli 2019.
De juistheid van dit verwijt heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen in r.o. 4.21. van het tussenvonnis van 3 juli 2019.
17 oktober 2014 was volgens [getuige 2] om te bespreken wat de verkoopstrategie zou worden en hoe de verdeelsleutel zou zijn tussen Jura B.V. en IIC. Hij dacht dat het project Zaventem werd uitgevoerd door IIC. [getuige 2] heeft verder verklaard dat hij wist dat Indra meerdere bedrijven over meerdere landen had, maar dat hij niet bekend is met de organisatiestructuur. [getuige 2] heeft geconfronteerd met productie 32 van [gedaagde] (rechtbank: de niet ondertekende overeenkomst van 12 september 2014 genaamd ‘Cooperation Agreement’ met contractspartijen Rinninger GmbH, Jura B.V. en BVBA over het project Zaventem) en productie 33 van [gedaagde] (rechtbank: offerte van BVBA gericht aan Van Wellen Aannemingen N.V. betreffende project Zaventem van 14 oktober 2014) geantwoord dat hij deze documenten kent uit de tijd van het project Zaventem. Verder heeft hij verklaard te blijven bij de inhoud van de e-mail van 1 juli 2016 die hij gestuurd heeft aan de curator (rechtbank: in deze e-mail verklaart [getuige 2] - kort gezegd - dat de afspraken over het project Zaventem gemaakt zijn tussen IIC en Jura B.V., zie productie 32 bij dagvaarding).
30 juni 2014 als controller in dienst is geweest bij IIC. Van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2020 heeft hij als zelfstandige werkzaamheden verricht voor de hele Indra Groep. Volgens zijn verklaring is hij aanwezig geweest bij gesprekken tussen [gedaagde] en [getuige 2] over het project Zaventem. De gesprekken vonden op het kantoor in Sittard plaats omdat [gedaagde] en [getuige 2] allebei woonachtig zijn in Nederland. In het eerste gesprek is expliciet besproken dat de BVBA contractspartij zou zijn van Jura B.V. In e-mailcorrespondentie heeft hij dat later vastgelegd. [getuige 2] heeft nooit gezegd dat hij er niet mee akkoord was dat de BVBA als contractspartij zou optreden. Hij was daar niet mee bezig; hij had het druk met het project. Intern beleid was dat het land waar het project plaatsvindt bepalend is voor de vraag met welke entiteit van de groep gecontracteerd wordt. In zijn beleving was de deal over de verdeling van de commissie tussen de BVBA en Jura B.V. rond in november 2014. Hij heeft dat bevestigd in een e-mail aan [gedaagde] en [getuige 2] en daarop is een bevestiging gekomen. Aanvankelijk is een offerte opgevraagd bij Keizersgracht Juristen om de afspraken in een document neer te leggen. Uit kostenoverweging is daar toen vanaf gezien. Later zijn de afspraken alsnog in België vastgelegd (de rechtbank begrijpt dat [getuige 3] doelt op de advocaten-akte).
- kosten exploot € 81,00
- griffierecht € 1.565,00
- salaris advocaat
3.De beslissing
€ 9.119,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;