ECLI:NL:RBLIM:2022:8623

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
ROE 21/2438
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in het kader van een beroep tegen besluiten van het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die eerder volledig arbeidsongeschikt was verklaard, was het niet eens met de beslissing van het UWV om zijn arbeidsongeschiktheidspercentage te verlagen naar 46,06%. Eiser stelde dat zijn medische situatie was verslechterd en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen dan het UWV had gedaan. De rechtbank heeft de procedure behandeld op een Skypezitting op 17 oktober 2022, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebruik heeft gemaakt van rapporten van verzekeringsartsen, die aan de vereisten van zorgvuldigheid en begrijpelijkheid voldeden. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser per 27 oktober 2020 voor 46,06% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat dit besluit was gewijzigd door het bestreden besluit II, en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het UWV het griffierecht vergoeden.

De rechtbank concludeerde dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen. Eiser had onvoldoende medische onderbouwing gepresenteerd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen reden was om een urenbeperking aan te nemen, en dat de door eiser ingebrachte rapporten niet voldoende waren om de conclusie van het UWV te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2438

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

(het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra).

Procesverloop

Met het besluit van 28 december 2020 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 27 oktober 2020 wordt vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,42%.
Met het besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd naar 44,38%
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft het UWV bij besluit van 7 september 2022 (het bestreden besluit II) het bestreden besluit I gewijzigd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser is gewijzigd naar 46,06%. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het gewijzigde besluit op bezwaar onderdeel uit van deze beroepszaak.
Eiser heeft aangegeven dat hij het ook niet eens is met het bestreden besluit II.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Skypezitting van 17 oktober 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser heeft gewerkt als directeur bungalowpark. Het UWV heeft eiser vanaf 2 juni 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiser zich op 16 januari 2015 ziekgemeld, waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
2. Bij beslissing van 22 december 2016 heeft het UWV eiser vanaf 13 januari 2017 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Er was sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Bij een herbeoordeling op 27 december 2017 bleef de situatie ongewijzigd. Op 23 januari 2019 heeft nog een herbeoordeling plaatsgevonden, en nu geen sprake meer was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, heeft de arts een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Door de arbeidsdeskundige konden geen functies worden geduid en eiser bleef 100% arbeidsongeschikt. In het rapport heeft de arts overwogen dat uiterlijk over een jaar een heronderzoek aan de orde was. Het UWV heeft daarom nu weer een herbeoordeling gedaan van eisers arbeidsgeschiktheid.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een FML. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 54,58% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 45,42%.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft reden gezien de FML te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de heroverweging gebaseerd op deze nieuwe FML en kon zich vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen.
5. In beroep heeft eiser een rapport van [naam verzekeringsarts] , verzekeringsarts
-medisch adviseur bij Triage Medisch Adviesbureau (hierna: [naam verzekeringsarts] ) ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een extra beperking aangenomen en de FML aangepast. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een van de eerder geduide functies niet passend gevonden. Er resteren nog voldoende passende functies en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage op 46,06% vastgesteld. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit II genomen.

Wat eiser vindt

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. In 2019 is eiser na een herbeoordeling op arbeidsdeskundige gronden nog volledig arbeidsongeschikt geacht. Nu wordt hij meer arbeidsgeschikt bevonden, terwijl er volgens eiser geen sprake is van een medische verbetering, maar eerder van een verslechtering. Volgens eiser moet de FML aangescherpt worden en moet er een urenbeperking worden aangenomen. Eiser heeft een, door het UWV aangeboden, Werkfit-traject doorlopen om de maximale belasting op te zoeken. Hieruit is gebleken dat eiser niet in staat is om 8 uren per dag, 40 uren per week te werken. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten. Uit het rapport van [naam verzekeringsarts] blijkt volgens eiser dat de door het UWV gegeven beperkingen te laag zijn ingeschat dan wel niet goed in de FML zijn weergegeven.

Waarover het gaat in deze zaak

7. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op de bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I door het UWV is gewijzigd door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 46,06% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 27 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

9
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 27 oktober 2020 voor 46,06% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat uitleggen.
10. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
11. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in haar rapport van 20 juli 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken op de hoorzitting. Tijdens de hoorzitting heeft eiser nieuwe medische informatie ingediend van [naam arts GGD] , arts GGD van 2 maart 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
13
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in haar beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
14. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat door arts [naam arts] op 23 januari 2019 een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Deze arts heeft destijds ook een FML opgesteld. Volgens de verzekeringsarts is de rode draad van de eerder door arts [naam arts] beschreven belastbaarheid nog steeds actueel en ook blijvend. Eiser moet niet worden blootgesteld aan zwaar beschermende werkkleding en grove trillende apparatuur. Verder is volgens de verzekeringsarts sprake van normaal fysiek functioneren. Als rekening wordt gehouden met de opgenomen beperkingen is er volgens de verzekeringsarts geen medische indicatie voor een urenbeperking. Voor zover er sprake zou zijn van volledige arbeidsongeschiktheid (80-100%), heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen. In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 juli 2021 uiteengezet op welke punten zij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. Volgens haar lijkt het erop dat per abuis de toelichting bij het item zitten is komen te vervallen, aangezien in de toelichting bij zitten tijdens het werk wordt verwezen naar de toelichting bij item 1 (zitten). Deze toelichting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hersteld in de FML. Bij werk met verhoogd persoonlijk risico is in de toelichting aangegeven dat eiser niet beroepsmatig dient te chauffeuren. In de nieuwe versie van CBBS is beroepsmatig vervoer een apart item geworden, waardoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep de toelichting bij persoonlijk risico heeft weggehaald. Zij heeft hiervoor een beperking op beroepsmatig chauffeuren aangenomen, met daarbij de toelichting dat dit niet meer dan vier uur per dag kan, niet dagelijks en niet meer dan een uur aaneengesloten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht toe dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. In de beoordeling van 2019 werd ook geen urenbeperking aangenomen en gezien de gelijkblijvende medische situatie is daar nu ook geen reden toe indien rekening wordt gehouden met de belastbaarheid zoals is beschreven in de FML.
16. Eiser heeft in beroep een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door [naam verzekeringsarts] laten uitvoeren. Eiser stelt aan de hand van dit rapport dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Volgens eiser acht [naam verzekeringsarts] het plausibel om het zitten met afhangend been (niet hooggehouden, dus gewoon zitten) te beperken tot vier uur per dag in totaal, mits vrij vertreden daarbij mogelijk is. Ook ziet [naam verzekeringsarts] aanleiding voor een beperking voor zwaardere bovenhandse activiteiten rechts en een beperking voor knijp- en grijpkracht voor de linkerhand zover de duim daarbij betrokken is en repeterende bewegingen met de linkerduim. Werken met toetsenbord en muis zou in duur beperkt moeten worden tot ongeveer vier uur totaal per dag.
17. Eiser is ook van mening dat een urenbeperking noodzakelijk is. Dit volgt volgens hem uit het doorlopen Werkfit-traject, dat door het UWV is aangeboden. Volgens eiser moet de uitkomst van dit traject worden meegenomen in de beoordeling van zijn belastbaarheid.
18. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 september 2022 gereageerd op de nadere beroepsgronden van eiser en het rapport van [naam verzekeringsarts] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de FML bij de toelichting bij de items zitten en zitten tijdens het werk is aangegeven dat dit mogelijk is mits een voorkeurshouding mogelijk is. De voorkeurshouding van eiser is immers met het been omhoog. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft [naam verzekeringsarts] in principe dezelfde overweging aan: client kan niet meer dan vier uur per dag zitten met afhangend been, de rest van de dag kan worden gezeten met het been omhoog. Dit impliceert dat dus meer dan vier uur per dag totaal kan worden gezeten, mits eiser zijn been omhoog kan houden. Ook voor het item boven schouderhoogte werken en werken met toetsenbord en muis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom dit niet tot een beperking leidt. Voor het item knijpkracht in de linkerduim heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel een extra beperking aangenomen, om veelvuldige krachtzetting in oppositie van de duim te voorkomen.
19
.De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Zij heeft ook expliciet gemotiveerd dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen, indien rekening wordt gehouden met de belastbaarheid zoals omschreven in de FML. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met medische stukken. De “eindrapportage Werkfit maken” kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zo een medisch stuk worden beschouwd. Ook [naam verzekeringsarts] heeft in zijn rapport gemotiveerd dat de door eiser aangegeven urenbeperking niet kan worden beargumenteerd. Hij acht eiser in staat met beperkingen gedurende acht uur per dag actief te zijn en te werken.
De arbeidskundige beoordeling
20. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 27 oktober 2020 met de middelste van deze functies 53,94% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als directeur bungalowpark, zodat eiser voor de overige 46,06% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

22. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiser per 27 oktober 2020 een WIA-uitkering krijgt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 46,06.
23. Het beroep tegen de bestreden besluit I is niet-ontvankelijk en het beroep tegen de bestreden besluit II is ongegrond.
24. Gelet op de toepassing van artikel 6:19 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt.
25. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast heeft eiser om een vergoeding van de kosten gevraagd in verband met het rapport van Triage Medisch Adviesbureau.
26. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van de deskundige die aan eiser advies heeft uitgebracht, vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Uit de overgelegde specificatie leidt de rechtbank af dat in totaal 12,05 uren werkzaamheden zijn verricht met een uurtarief van € 131,40. Op grond van artikel 9, eerste lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) is bepaald dat voor vaststelling van de vergoeding een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur telt, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur. Op basis van het Bpb en het Bts kan voor de vergoeding van de kosten van de deskundige in dit geval een bedrag van € 1.987,43 (12,5 uur x € 131,40 + 21% btw) worden toegekend. Op de overgelegde specificatie van de factuur worden naar de werkzaamheden van de verzekeringsarts ook administratieve kosten gedeclareerd. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2008, ECLI: NL:CRVB:2008:BG8372.
27. Ook moet het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 3.505,43.
Deze uitspraak is gedaan op 3 november 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 3 november 2022.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.