ECLI:NL:RBLIM:2022:8616

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/03/305096 / JE RK 22-867
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van vijf kinderen in een pleeggezin

In deze beschikking van de kinderrechter in Maastricht wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van vijf minderjarige kinderen in een pleeggezin beoordeeld. De kinderrechter moet vaststellen of het noodzakelijk is om deze machtiging te verlenen voor de periode van 26 mei 2022 tot 11 maart 2023. De gecertificeerde instelling (GI) heeft zorgen geuit over de opvoedingssituatie van de kinderen, die al jarenlang onveilig zou zijn. De ouders hebben echter betoogd dat de situatie is verbeterd en dat de zorgen van de GI niet meer actueel zijn. De kinderrechter heeft de argumenten van de GI en de ouders zorgvuldig afgewogen. De ouders hebben aangegeven dat er sinds een incident met een baksteen rust is gekomen in de situatie en dat er geen escalaties meer zijn voorgekomen. De kinderrechter concludeert dat de GI haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd en dat er geen actuele feiten zijn die de noodzaak van de uithuisplaatsing rechtvaardigen. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI af, ondanks de erkenning dat de opvoedingssituatie van de kinderen niet ideaal is. De beslissing benadrukt het belang van de stabiliteit en de zorg die de ouders, met hulp van de GI, kunnen bieden aan de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/305096 / JE RK 22-867
Datum uitspraak: 25 mei 2022
beschikking over een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum 4] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5],
geboren op [geboortedatum 5] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. B.H.S. Brinkman, kantoorhoudend te Heerlen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.M. Holmes, kantoorhoudend te Maastricht.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 12 mei 2022, die op 13 mei 2022 op schrift is gesteld.
1.2.
Op 23 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaak, mondeling, met gesloten deuren, behandeld. Verschenen zijn:
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- de vader bijgestaan door zijn advocaat.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1.
Bij de hiervoor genoemde beschikking van 12 mei 2022 is, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, met ingang van diezelfde datum een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verleend. De machtiging is met ingang van 12 mei 2022 verleend voor de duur van twee weken, aldus tot 26 mei 2022. Daarbij is de beslissing over de resterende termijn - verzocht is de machtiging te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 11 maart 2023 - aangehouden in afwachting van het verhoor van de belanghebbenden op 23 mei 2022.
2.2.
Ter gelegenheid daarvan heeft de GI haar verzoek toegelicht en hebben de ouders verweer gevoerd. De kinderrechter zal de standpunten van partijen hierna bespreken en beoordelen.
Het standpunt van de GI
2.3.
De GI heeft het verzoek ten aanzien van de resterende termijn gehandhaafd. Ter onderbouwing daarvan stelt de GI dat zij zich al jaren zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen.
2.3.1.
De opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder is, ondanks alle pogingen om de veiligheid te verbeteren, nog steeds onveilig. De moeder is licht verstandelijk beperkt en zij heeft emotieregulatie problematiek. De vader heeft verslavingsproblematiek. Toen de ouders nog samenwoonden liepen de spanningen geregeld hoog op, ook in bij zijn van de kinderen. De GI heeft in november 2021 een regulier verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlenen ingediend, omdat huiselijk geweld tussen de ouders had plaatsgevonden. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling van dat verzoek beterschap beloofd. Dat verzoek is door de kinderrechter afgewezen. Inmiddels wonen de ouders niet meer samen. Sinds de ouders uit elkaar zijn, is de moeder alleen verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Er is de afgelopen jaren heel veel hulpverlening ingezet, maar hoewel de ouders daaraan meewerken heeft dat heeft niet tot verbetering geleid.
2.3.2.
Het huidige verzoek is niet ingediend omdat een baksteen door het raam bij de moeder is gegooid, maar vanwege de ontwikkelingen erna. De kinderen vertoonden gedragsveranderingen na het incident. Daar komt bij dat de moeder de zus van de vader en de vader verdacht van betrokkenheid bij het incident en naar aanleiding daarvan heeft de school melding gemaakt van incidenten, ook na de uithuisplaatsing, tussen de moeder en de zus van de vader. Hierbij heeft de moeder in bijzijn van de kinderen agressief gereageerd. Verder is door de hulpverlening van Vincent van Gogh die bij de moeder thuis komt, bij de GI gemeld dat de zorgen over de moeder na het incident zijn toegenomen. De moeder had een kort lontje, ook jegens de kinderen en de verzorging van de kinderen was niet goed. Zo kwamen de kinderen één keer zonder eten en drinken op school. De moeder heeft die dag wel nog eten en drinken gebracht. Ook hield de moeder zich niet aan de afspraak dat zij niet in het bijzijn van de kinderen over de kwestie zou spreken. Vanwege deze feiten en omstandigheden is het verzoek ingediend.
2.3.3.
Daar komt nog bij dat de jongste kinderen op het moment van de uithuisplaatsing onverzorgd oogden - ze hadden vieze gezichtjes en de haren zaten door de war - en roken ze niet fris. De woning van de moeder was niet opgeruimd. De kinderen konden niet op hun eigen kamers slapen vanwege de rommel die er lag. [minderjarige 5] vraagt volgens haar pleegouders elke dag of ze ontbijt en middageten krijgt en schrokt het op. De respectieve pleegouders van de oudste kinderen hebben gezegd dat de kinderen vragen of ze mogen douchen en dat de kinderen blij zijn dat dat mag.
2.3.4.
De GI acht het onwaarschijnlijk dat het de moeder alsnog gaat lukken om de kinderen de veiligheid te bieden die ze nodig hebben. Om die reden is de uithuisplaatsing van de kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk voor de duur van de ondertoezichtstelling. De komende tijd kan dan worden onderzocht of de vader in staat is de verzorging en opvoeding van de kinderen voor hun rekening te nemen. Toen de ouders nog samenwoonden was de vader in ieder geval in staat de basale verzorging van de kinderen voor zijn rekening te nemen.
Het standpunt van de moeder
2.4.
De moeder betoogt dat het verzoek ten aanzien van de resterende termijn moet worden afgewezen. De GI stelt onder het kopje “motivering van het verzoek”:
“Het zijn stuk voor stuk lieve, sociale en beleefde kinderen. Ze zien er verzorgd uit, gaan dagelijks naar school en de oudste vier komen wekelijks drie maal bij Talent”. De GI stelt dus zelf dat de kinderen goed worden verzorgd. Daarnaast blijkt uit de eigen stellingen van de GI dat de moeder medewerking verleent aan de hulpverlening, zowel voor de kinderen als voor haar zelf. De kinderen gaan immers naar Talent en daarnaast is voor de oudste kinderen Therapoot ingezet en krijgt de moeder hulp in de thuissituatie vanuit Vincent van Gogh. De GI stelt dat zij eerder een verzoek tot uithuisplaatsing heeft gedaan, vanwege huiselijk geweld dat tussen de ouders zou hebben plaatsgevonden. De GI is tijdens de mondelinge behandeling van dit verzoek door de kinderrechter op de vingers getikt, omdat de kinderrechter pas tijdens de mondelinge behandeling vernam dat inmiddels veiligheidsafspraken waren gemaakt tussen de ouders. De ouders hebben zich tot nu toe aan de gemaakte veiligheidsafspraken gehouden, op één incident in januari na. Recent is zelfs een schriftelijke aanwijzing van de GI, die verband hield met de nakoming van de veiligheidsafspraken, vervallen verklaard omdat de moeder de veiligheidsafspraken wel degelijk nakwam.
2.4.1.
De ouders hebben inmiddels besloten te gaan scheiden en de vader is alleen in de woning van de moeder in het kader van zijn contactmomenten met de kinderen. De afspraak is dat die contacten in de woning van de moeder plaatsvinden, waarbij de moeder zich dan afzijdig moet houden. Ook deze afspraak wordt nageleefd. Dat de moeder en de kinderen na het incident met de baksteen overstuur waren en dat de kinderen gedragsveranderingen vertoonden, is niet ongebruikelijk. Iedereen zou door een dergelijk incident van streek en bang zijn. De moeder erkent dat zij kort na het incident in bijzijn van de kinderen daarover heeft gesproken. Zij ziet in dat dat niet goed is, maar het is gelet op de emoties die met het incident gepaard gingen niet redelijk om haar daarop af te rekenen. Een dag na de uithuisplaatsing heeft een gesprek met de wijkagent plaatsgevonden en sindsdien zijn de gemoederen weer bedaard. Dat geldt zowel voor de situatie tussen de ouders als voor de situatie tussen de moeder en de zus van de vader. Er hebben geen escalaties meer plaatsgevonden.
2.4.2.
Het klopt dat de kinderen na het incident één keer geen eten bij zich hadden toen ze naar school gingen. De oorzaak daarvan was niet gelegen in het feit dat de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen na het incident niet meer aankon. De kinderen hebben toen ze ’s avonds thuiskwamen nadat ze bij Talent waren geweest, gezegd dat ze nog honger hadden. De moeder heeft toen aan de medewerker van Vincent van Gogh gevraagd of ze de kinderen ’s avonds nog een boterham mocht geven. Dat mocht. Het gevolg was dat de moeder ’s ochtends niet genoeg brood in huis had om de kinderen mee naar school te geven. Zij heeft nadat ze de kinderen naar school had gebracht, meteen boodschappen gedaan en de kinderen eten en drinken gebracht op school. Dit was een incident dat één keer is voorgekomen. De moeder heeft hiervan geleerd en ze zorgt sindsdien ervoor dat ze voldoende voorraad in huis heeft. De moeder verzorgt de kinderen goed. De kinderen mogen in principe om de dag douchen en vaker als zij vuil zijn van het buiten spelen, dus het is verklaarbaar dat ze aan de pleegouders vragen of ze mogen douchen. Nadat de kinderen uit huis zijn geplaatst, heeft de moeder met hulp van haar netwerk de woning opgeruimd. De kinderen kunnen in hun eigen kamers slapen.
Het standpunt van de vader
2.5.
De vader is eveneens van mening dat het verzoek moet worden afgewezen. Het is logisch dat de moeder overstuur was na het incident met de baksteen, waarmee de vader overigens niets te maken heeft. Inmiddels is de rust tussen alle betrokkenen wedergekeerd en is er geen enkele reden om de uithuisplaatsing te laten voortduren. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld die maken dat een verstrekkende maatregel als een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. Het is verklaarbaar dat aan de pleegouders de kinderen om eten vragen en dat zij vragen of zij mogen douchen. De kinderen zijn niet thuis in hun vertrouwde omgeving en dus vragen zij om toestemming.
2.5.1.
De vader is inmiddels behandeld voor zijn alcoholverslaving en die behandeling is positief afgesloten. Het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend en in het ouderschapsplan is opgenomen dat het standpunt van de GI leidend is wat betreft de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. De vader is bereid om, zo nodig, de verzorging en opvoeding van de kinderen voor zijn rekening te nemen, maar die noodzaak is niet aanwezig. De moeder is net als voor het incident, in staat om met de begeleiding en ondersteuning van de hulpverlening de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening te nemen.
Het oordeel van de kinderrechter
2.6.
De kinderrechter ziet zich voor de vraag geplaatst of het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is dat een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin wordt verleend vanaf 26 mei 2022 tot 11 maart 2023. De GI heeft immers niet aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat die machtiging moet worden verleend in verband met het onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de kinderen.
2.6.1.
Bij de beoordeling stelt de kinderrechter voorop dat het op de weg van de GI als verzoekende partij ligt om actuele en concrete feiten en omstandigheden te stellen die het door haar ingeroepen rechtsgevolg kunnen dragen. Daarnaast ligt het op haar weg om die stellingen, in geval van betwisting daarvan, voldoende handen en voeten te geven.
2.6.2.
De kinderrechter is van oordeel dat de GI haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
2.6.3.
De ouders hebben gemotiveerd betoogd dat de feiten en omstandigheden die na het incident met de baksteen redengevend waren voor het verzoek én voor de toewijzing daarvan enerzijds niet meer actueel zijn - sinds het gesprek met de wijkagent is de rust tussen alle betrokkenen wedergekeerd en hebben zich geen escalaties meer voorgedaan - en anderzijds onjuist waren - aan het feit dat de kinderen één keer geen eten mee naar school hebben gekregen lag niet ten grondslag dat de moeder vanwege de met het incident gepaard gaande emoties en stress niet meer in staat was de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening te nemen. De GI heeft in dit licht geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan kan worden geoordeeld dat nog steeds sprake is van hoogoplopende spanningen tussen de moeder en de vader en zijn zus, althans dat de moeder haar emoties niet onder controle heeft en de kinderen daarmee, als zij thuis zouden wonen, belast. De GI heeft ook niet gesteld dat, in weerwil van wat de ouders daarover hebben verklaard, wel nog escalaties tussen de moeder en de vader of tussen de moeder en de zus van de vader hebben plaatsgevonden. Sterker nog, de GI heeft niet bestreden dat de rust tussen alle betrokken is wedergekeerd na de interventie van de wijkagent en zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij
“nu hele andere ouders ziet dan vlak na het incident”.
2.6.4.
Daar komt bij dat de GI geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de moeder niet in staat is de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening te nemen. De GI heeft niet gesteld dat de verklaring van de moeder over de oorzaak van het feit dat de kinderen na het incident met de baksteen één keer geen eten en drinken bij zich hadden toen zij naar school kwamen, onjuist is. Blijkens die verklaring had een en ander niets te maken met het feit dat de moeder na het incident overstuur was. Op basis hiervan kan dus niet worden geoordeeld dat de moeder, als zij overstuur is, niet in staat is de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening te nemen. Overigens zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de moeder nu nog steeds haar emoties niet, althans onvoldoende, onder controle heeft.
2.6.5.
De stelling van de GI dat de moeder ook overigens, met de ondersteuning van de hulpverlening waarvan niet ter discussie staat dat zij deze accepteert, niet in staat is de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening te nemen, is in het licht van het verweer van de ouders onvoldoende onderbouwd. De GI stelt zelf in haar verzoekschrift dat de kinderen er goed verzorgd uitzien, dat zij dagelijks naar school gaan en dat de oudste vier kinderen drie keer per week naar Talent gaan. De kinderrechter heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling gevraagd of zij, behoudens de hiervoor besproken melding van school, nog meer meldingen van school heeft gehad dat de kinderen zonder eten of drinken naar school worden gebracht. De GI heeft die vraag ontkennend beantwoord. De kinderrechter heeft de GI ook gevraagd of zij meldingen van school heeft gehad waaruit blijkt dat de verzorging van de kinderen anderszins te wensen overliet. Ook die vraag heeft de GI ontkennend beantwoord. Verder heeft de kinderrechter de GI gevraagd of Vincent van Gogh, de hulpverlening die volgens de ouders drie keer per week en volgens de GI zelfs vijf keer per week bij de moeder thuis wordt ingezet, aan haar heeft gemeld dat de kinderen niet goed worden verzorgd. Die vraag heeft de GI eveneens ontkennend beantwoord. Tegen deze achtergrond is de stelling van de GI dat de gezichtjes van de kinderen op het moment van de uithuisplaatsing vies waren en dat de haren door de war zaten - hetgeen door de moeder niet is betwist en waarover zij heeft verklaard dat de kinderen vlak daar voor buiten hadden gespeeld - onvoldoende om het oordeel te dragen dat de kinderen in de thuissituatie bij de moeder niet de verzorging krijgen die zij nodig hebben. De stelling van de GI dat oudste kinderen aan hun respectieve pleegouders vragen of zij mogen douchen maakt dat niet anders. Het is op zichzelf niet vreemd dat de kinderen, die in een voor hen vreemde omgeving verblijven, hiervoor toestemming vragen. Dit klemt te meer nu de kinderen, zoals de moeder onweersproken heeft gesteld, in beginsel om de dag douchen. De kinderen zijn het dus niet gewend om dagelijks te kunnen en te mogen douchen. Aan de omstandigheid dat zij die vraag stellen kan dus niet de conclusie worden verbonden dat zij thuis bij de moeder niet de verzorging krijgen die zij nodig hebben. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [minderjarige 5] aan haar pleegouders vraagt of zij ontbijt en middageten krijgt. Ten slotte kan de omstandigheid dat het ten tijde van de uithuisplaatsing heel rommelig was in huis niet tot een ander oordeel leiden. Nog los van het feit dat niet ter discussie dat de moeder vlak na het incident met de baksteen overstuur was en dat een en ander tot onrust heeft geleid, geldt dat de GI niet heeft gesteld dat dit structureel aan de orde is. Aangezien de hulpverlening van de moeder drie keer per week dan wel vijf keer per week bij haar thuis aanwezig is, gaat de kinderrechter ervan uit dat de hulpverlening het aan de GI meldt als de moeder het huishouden onvoldoende op orde heeft. De GI heeft niet gesteld dat zij dergelijke meldingen heeft ontvangen.
2.6.6.
Ten slotte legt de GI aan haar verzoek ten grondslag dat zij al jaren zorgen heeft over de opvoedingssituatie van de kinderen, waaronder hun veiligheid, en dat een en ander ondanks de intensieve inzet van hulpverlening niet is verbeterd. De kinderrechter stelt vast dat de ouders niet hebben bestreden dat de opvoedingssituatie van de kinderen toen zij nog samenwoonden, onrustig was, dat geregeld sprake was hoogoplopende spanningen en dat de kinderen veel hebben meegemaakt. Het behoeft geen betoog dat dit niet in het belang van de kinderen is. Toch kan op basis hiervan niet worden geoordeeld dat op dit moment de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het staat niet ter discussie dat de ouders inmiddels niet meer samenwonen en de vader heeft onweersproken gesteld dat de echtscheidingsprocedure inmiddels aanhangig is gemaakt. De GI heeft niet gesteld dat de ouders de veiligheidsafspraken, behoudens het incident begin januari, niet nakomen. Daarnaast heeft de vader onweersproken gesteld dat hij na dat incident met succes is behandeld voor zijn alcoholverslaving, die volgens de GI een bron was van de spanningen tussen de ouders. Verder hebben de ouders verklaard dat het contact tussen de vader en de kinderen weer op de gebruikelijke wijze kan plaatsvinden en dat de veiligheidsafspraken daarbij, zoals gebruikelijk in acht worden genomen.
2.6.7.
Daar komt bij dat niet ter discussie staat dat de moeder de inzet van de hulpverlening in haar thuissituatie accepteert en dat zij met de hulpverlening samenwerkt en overlegt. Ook staat niet ter discussie dat de moeder de intensieve inzet van hulpverlening nodig heeft om de kinderen voldoende structuur en stabiliteit te bieden. De moeder erkent dat. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de hulpverlening van Vincent van Gogh drie keer per week bij haar thuis aanwezig is (volgens de GI is het de bedoeling dat deze hulpverlening vijf keer per week aanwezig is, maar is dat vanwege ziekte verzuim de afgelopen tijd beperkt tot drie keer per week) en dat zij graag nog wat extra hulp zou willen. De kinderrechter constateert dat het tot aan het incident met de baksteen met behulp van de inzet van de hulpverlening is gelukt om de kinderen in ieder geval in zodanige mate structuur, stabiliteit en veiligheid te bieden dat een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is gebleken. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op basis waarvan kan worden geoordeeld dat dit nu, nu de rust na het incident met de baksteen lijkt te zijn wedergekeerd, anders is.
2.6.8.
De GI heeft in dit verband wel nog naar voren gebracht dat de moeder de kinderen nog steeds belast met zaken en de moeder heeft erkend dat zij dit na het incident in toegenomen mate heeft gedaan. De kinderrechter onderschrijft dat dit de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen op zijn zachtst gezegd niet ten goede komt. Op dit moment kan echter niet worden geconcludeerd dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen in zodanige mate in het gedrang is dat dit een uithuisplaatsing kan rechtvaardigen. Het is duidelijk dat dit vlak na het incident anders was en dat de kinderen toen in toenemende mate door de moeder werden belast met zaken waarmee zij niet zouden moeten worden belast. Hoewel een en ander wel grond is geweest voor de spoeduithuisplaatsing, kan hierin nu de rust lijkt te zijn wedergekeerd, geen grond worden gevonden voor het laten voortduren van de uithuisplaatsing.
2.6.9.
De slotsom is dat kan niet worden geconcludeerd dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. De kinderrechter sluit haar ogen niet voor het feit dat deze kinderen in een opvoedingssituatie opgroeien die minder stabiel is en, onder andere op sociaal-emotioneel gebied, minder optimaal is dan in een ideale wereld wenselijk zou zijn. Dat is echter onvoldoende om een ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel als een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De kinderrechter zal het verzoek van de GI ten aanzien van de resterende termijn dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek ten aanzien van de resterende termijn af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.H.J. Lafghani, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.L.E. Habets, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022, op schrift gesteld op 3 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.