4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en witwassen en zo ja, om hoeveel geld dit dan gaat.
De verdachte was met ingang van 23 januari 2012 in dienst bij [benadeelde partij 1] , gevestigd te Roermond, als (enig) statutair bestuurder van de vennootschap. De verdachte ontving maandelijks salaris.
Op 5 februari 2018 werd de verdachte geschorst als bestuurder van de vennootschap en met ingang van 21 februari 2018 werd het dienstverband van de verdachte bij [benadeelde partij 1] beëindigd.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in zijn hoedanigheid van directeur van [benadeelde partij 1] bij herhaling contant geld heeft aangenomen van klanten van [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 1] had werkzaamheden verricht voor die klanten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat het geld aan [benadeelde partij 1] toekwam, maar dat hij het voor zichzelf heeft gehouden. Omdat de raadsman geen bewijsverweer ten aanzien van deze betalingen heeft gevoerd, kan de rechtbank ten aanzien van die betalingen volstaan met een korte weergave van de wettige bewijsmiddelen, (overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering).
Ten aanzien van andere bedragen zal de rechtbank de verdere inhoud van het bewijs weergeven en daarna motiveren waarom zij ook die bedragen als verduisterd beschouwt. De rechtbank zal een hoger bedrag bewezen verklaren dan de verdediging bewijsbaar acht, maar een lager bedrag dan de officier van justitie heeft genoemd.
De rechtbank komt tot vrijspraak van feit 2. Ten behoeve van de leesbaarheid, komen de (partiële) vrijspraken in dit vonnis aan de orde na de bespreking van het bewijs.
De contante betalingen die bewezen kunnen worden verklaard
Casus [benadeelde partij 3]
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich € 51.315,- wederrechtelijk heeft toegeëigend dat toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- de verklaring van [benadeelde partij 3] ;
Casus [benadeelde partij 4]
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich € 28.000,- wederrechtelijk heeft toegeëigend dat toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- de verklaring van [benadeelde partij 4] ;
Casus [benadeelde partij 5]
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich € 15.000,- wederrechtelijk heeft toegeëigend dat toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- de verklaring van [benadeelde partij 5] ;
Casus [benadeelde partij 8]
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich € 8.000,- wederrechtelijk heeft toegeëigend dat toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- de verklaring van [benadeelde partij 8] ;
Casus [benadeelde partij 9]
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich € 2.200,- wederrechtelijk heeft toegeëigend dat toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- de verklaring van [benadeelde partij 9] .
Casus [benadeelde partij 10]
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte € 1.500,- heeft ontvangen van een persoon genaamd [benadeelde partij 10] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voornoemd bedrag ontvangen heeft van [benadeelde partij 10] . De verdachte heeft dat geld opgehaald en het geld is bij hem gebleven.
In het dossier bevindt zich bij de aangifte een geschrift met opschrift “Beste [naam 1] hierbij de antwoorden als gevraagd in jou memo 12 okt 2017”, waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dit geschrift van zijn hand is. Dit geschrift, waarin het betreffende bedrag als privé-onttrekking is aangemerkt, is door de aangever namens [benadeelde partij 1] bij de aangifte gevoegd, waarin aangever verklaard heeft dat de verdachte tijdens zijn dienstverband geld van klanten, onder wie [benadeelde partij 10] , contant heeft geïncasseerd, terwijl dat geld toebehoorde aan [benadeelde partij 1] .
Casus [benadeelde partij 7]
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte € 5.000,- heeft ontvangen van een persoon genaamd [benadeelde partij 7] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij € 5.000,- contant ontvangen heeft [benadeelde partij 7] . [benadeelde partij 7] is bij de verdachte op kantoor gekomen en heeft een openstaand bedrag van € 5.000,- contant betaald. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit geld in de la heeft gelegd en niet heeft laten verwerken in de administratie van [benadeelde partij 1] .
In het dossier bevindt zich bij de aangifte een geschrift met opschrift “Beste [naam 1] hierbij de antwoorden als gevraagd in jou memo 12 okt 2017”, waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dit geschrift van zijn hand is. Dit geschrift, waarin de verdachte een bedrag afkomstig van [benadeelde partij 7] opgeeft als privé-onttrekking, is door de aangever namens [benadeelde partij 1] bij de aangifte gevoegd, waarin aangever verklaard heeft dat de verdachte tijdens zijn dienstverband geld van klanten, onder wie [benadeelde partij 7] , contant heeft geïncasseerd, terwijl dat geld toebehoorde aan [benadeelde partij 1] .Het geschrift vermeldt weliswaar een bedrag van € 10.000,- als 'onttrekking privé', maar de rechtbank kan niet vaststellen dat meer is verduisterd dan het bedrag waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
De betalingen die op de bankrekeningen van de verdachte zijn binnengekomen en bewezen kunnen worden verklaard
Casus [benadeelde partij 11]
Op de privébankrekening van de verdachte is in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 19 januari 2018 in totaal een bedrag van € 92.466,63 bijgeschreven, overgemaakt door [benadeelde partij 11] . en [benadeelde partij 11] , leveranciers van [benadeelde partij 1] . Dit betrof 14 betalingen van bonussen. De creditfacturen die door deze leveranciers zijn opgemaakt, vermelden [benadeelde partij 1] als begunstigde en de verdachte als contactpersoon.,
De getuige [naam 2] heeft verklaard dat het bonussen betrof voor de omzet die zijn onderneming maakte dankzij leveranties aan [benadeelde partij 1] . Door zijn zwager was met de verdachte afgesproken dat de bonussen naar het privé bankrekeningnummer van de verdachte werden overgemaakt. De getuige [naam 2] viel op dat dit rekeningnummer een ander nummer was dan dat van [benadeelde partij 1] en heeft de verdachte hierop aangesproken. De verdachte heeft tegen de getuige gezegd dat de (indirect) enig aandeelhouder van [benadeelde partij 1] ervan wist, maar deze persoon heeft de getuige achteraf juist verweten dat die hem er niets over heeft gezegd.
Casus [benadeelde partij 13]
Op de privébankrekening van de verdachte is in de periode van 6 mei 2014 tot en met 7 december 2017 in totaal een bedrag van € 44.262,08 bijgeschreven, overgemaakt door [benadeelde partij 13] , een leverancier van [benadeelde partij 1] . Dit betrof 8 betalingen van omzetbonussen.De creditfacturen van dit bedrijf waren gericht aan [benadeelde partij 1] , maar het geld werd overgemaakt naar de privérekening van de verdachte.
De getuige [naam 3] heeft verklaard dat [benadeelde partij 13] een zakelijke relatie had met [benadeelde partij 1] . In het kader van verschillende projecten en door personeel van [benadeelde partij 1] bij [benadeelde partij 13] afgenomen materialen stuurde [benadeelde partij 13] facturen naar [benadeelde partij 1] met brutobedragen. Vervolgens werd het verschil tussen de bruto- en nettobedragen in de vorm van omzetprovisie uitgekeerd. Dat bedrag werd naar de bankrekening van de verdachte overgemaakt, omdat de verdachte dat zo wilde hebben. Volgens de getuige was dit de enige klant bij wie dit zo liep.
Casus [benadeelde partij 14]
Op de privébankrekening van de verdachte is in de periode van 23 januari 2015 tot en met 25 januari 2018 in totaal een bedrag van € 7.135,68 bijgeschreven, overgemaakt door [benadeelde partij 14] (ook aangeduid met: [benadeelde partij 14] ). Dit betrof 4 betalingen.
De creditfacturen vermelden dat het omzetbonussen betrof.De getuige [naam 4] heeft verklaard dat [benadeelde partij 1] een klant was van [benadeelde partij 14] en dat bij een bepaald bedrag aan omzet een bonus werd betaald. De bonussen van [benadeelde partij 1] gingen in het verleden direct naar de bankrekening van [benadeelde partij 1] , maar de verdachte heeft aangegeven dat de bonussen naar het privé rekeningnummer moesten waarnaar de bonusbedragen feitelijk zijn overgeboekt.
Casus [benadeelde partij 15]
Op de privébankrekening van de verdachte is in de periode van 8 november 2016 tot en met 24 januari 2017 in totaal een bedrag van € 28.100,- bijgeschreven, overgemaakt door een persoon genaamd [naam 5] . Dit betrof 4 betalingen.Deze persoon is als getuige gehoord en heeft verklaard dat deze betalingen betrekking hadden op bouwwerkzaamheden die door [benadeelde partij 1] zijn verricht aan zijn woning.
Casus [benadeelde partij 17]
Op de privébankrekening van de verdachte is op 13 mei 2014 een bedrag van € 2.427,28 bijgeschreven, overgemaakt door [benadeelde partij 17] .De creditfactuur betreffende een toestelkorting was gericht aan [benadeelde partij 1] .
Door de getuige [naam 6] is verklaard dat de creditfactuur betrekking had op een toestelkorting voor [benadeelde partij 1] . De getuige heeft verder verklaard dat - naar hij dacht - de verdachte gezegd heeft naar welk rekeningnummer het geld moest worden overgemaakt.
Bewijsoverwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte contant geld heeft ontvangen en dat geld met opzet heeft achtergehouden, waar dat aan [benadeelde partij 1] had moeten toekomen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 111.015,-. Dat is een hoger bedrag dan de raadsman heeft genoemd, maar de rechtbank concludeert dat er ook ten aanzien van de contante betalingen door [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 10] voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich opzettelijk deze bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat baseert de rechtbank op de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte ter terechtzitting ten aanzien van deze posten en het document in het dossier dat is opgesteld door de verdachte, waarin de verdachte reageerde op diverse malversaties die hem verweten werden door de aangever.
Ten aanzien van de girale betalingen overweegt de rechtbank als volgt. Uit het bewijs volgt dat de verdachte op zijn initiatief betalingen op zijn privérekening heeft laten doen voor bonussen/provisies en een korting op een telefoontoestel en dat hij vervolgens opzettelijk die betalingen heeft achtergehouden, terwijl die in het vermogen van [benadeelde partij 1] terecht hadden moeten komen. Ook zijn bouwwerkzaamheden die [benadeelde partij 1] had verricht rechtstreeks betaald aan de verdachte, zonder dat hij deze betalingen heeft doen toekomen aan [benadeelde partij 1] . Het gaat dan om een bedrag van € 171.964,39.
De verdachte heeft het geld ontvangen in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van [benadeelde partij 1] . De schriftelijke arbeidsovereenkomst geeft de verdachte uitsluitend aanspraak op een vast loon, maar bevat verder geen bepaling die hem recht geeft op de betalingen waar deze zaak over gaat. De verdachte heeft dit geld vervolgens toch willens en wetens -en dus opzettelijk- voor zichzelf gehouden. Dat alles levert het misdrijf verduistering in dienstbetrekking op.
Door de raadsman en de verdachte is naar voren gebracht dat deze betalingen hebben plaatsgevonden met mondelinge toestemming en medeweten van de getuige [naam 7] , de persoon die bestuurder en enig aandeelhouder was van de vennootschap die alle aandelen hield in [benadeelde partij 1] en bovendien beweerdelijk feitelijk leiding zou geven aan [benadeelde partij 1] . De verdachte, zo vat de rechtbank het samen, stelt dat de aangever, de getuige [naam 7] en anderen, zoals accountants, op zijn minst boter op het hoofd hebben gehad en nu proberen hun eigen straatje schoon te vegen.
Noch daargelaten of en zo ja, tot welk rechtsgevolg dit verweer zou moeten leiden, geldt dat deze lezing niet aannemelijk is geworden. Volgens de verdachte is over deze betalingen gesproken tijdens de zogeheten “maandagochtendoverleggen” tussen verdachte, getuige [naam 7] en de beide getuigen die als hoofd administratie bij die overleggen aanwezig zijn geweest. Al deze getuigen zijn ter zitting gehoord en hebben verklaard dat dergelijke betalingen of ontvangsten nimmer ter sprake zijn gekomen. De getuige [naam 7] heeft bovendien nadrukkelijk betwist dat hij heeft ingestemd met wat de verdachte “extraatjes” noemt. Ook anderszins is dit niet aannemelijk geworden. Er zijn geen notulen van genoemde maandagochtendoverleggen of schriftelijk vastlegging van dergelijke afspraken voor handen, en de ontvangsten zijn ook niet in de administratie van [benadeelde partij 1] verwerkt, terwijl de extraatjes gelijk zijn aan, of zelfs uitstijgen boven, het jaarsalaris dat verdachte ontving. Getuige [naam 7] heeft er bovendien op gewezen dat de vennootschap gedurende langere tijd verlieslatend was en dat er daarom ook geen enkele reden was voor het uitkeren van bonussen. Dat de getuige [naam 7] als (indirect) aandeelhouder regelmatig financiële informatie ontving over de stand van zaken binnen de onderneming van [benadeelde partij 1] en dat op enig moment ook financiële gegevens van de verdachte (dan wel van [naam bedrijf] , een vennootschap waarvan verdachte enig aandeelhouder en bestuurder was) met hem zijn gedeeld via e-mail maakt niet dat hij wetenschap zou hebben gehad van of ingestemd zou hebben met de door verdachte toegeëigende bedragen. Van een dergelijke wetenschap of instemming door getuige [naam 7] is niet gebleken. Bovendien zou dat het wederrechtelijke karakter van het handelen van de verdachte niet (zonder meer) teniet doen.
De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring. De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van directeur van [benadeelde partij 1] een bedrag van € 285.406,67 verduisterd.
De vrijspraken ten aanzien van feit 1
Casus [benadeelde partij 2]
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat deze klant van [benadeelde partij 1] contant geld aan de verdachte heeft betaald, zodat de verdachte, nu deze post (met een bedrag van € 72.247,34) onderdeel heeft uitgemaakt van het ten laste gelegde totaalbedrag op de tenlastelegging, hiervan moet worden vrijgesproken.
Casus [benadeelde partij 6]
De rechtbank kan op basis van het bewijs in het dossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte contant geld heeft aangenomen van een persoon genaamd [benadeelde partij 6] . Per saldo bevat het dossier alleen diens verklaring dat hij aan de verdachte betaald heeft voor werkzaamheden van [benadeelde partij 1] , maar in die verklaring worden geen concrete bedragen of betalingen gespecificeerd en de inhoud van deze verklaring vindt geen steun in andere verklaringen of geschriften. Bij gebrek daaraan moet de verdachte worden vrijgesproken.
Casus [benadeelde partij 12]
Door de onderneming [benadeelde partij 12] is in totaal € 52.415,- overgemaakt naar de privérekening van de verdachte. De verdachte heeft aangevoerd dat deze betalingen geheel los staan van enige werkzaamheid van [benadeelde partij 1] . In het dossier staan facturen vermeld op naam van een vennootschap van de verdachte genaamd [naam bedrijf] . Opvallend is dat een aanzienlijk deel van die betalingen hebben plaatsgevonden na de liquidatie van deze vennootschap. Ook vermeldt één factuur de naam van een volgens verdachte niet bestaande onderneming. Dat roept allerlei vragen op, maar dat maakt nog niet dat daarom vastgesteld kan worden dat de betalingen in het vermogen van [benadeelde partij 1] of een nader aan te duiden ander dan de verdachte terecht hadden moeten komen. Ook uit de aangifte namens [benadeelde partij 1] en uit de verklaring van [benadeelde partij 12] volgt niet dat dit geld aan [benadeelde partij 1] moet hebben toegekomen. Bij gebrek aan bewijs moet de verdachte dan ook van dit verwijt, dat onderdeel heeft uitgemaakt van het ten laste gelegde totaalbedrag op de tenlastelegging, worden vrijgesproken.
Casus [benadeelde partij 16]
Door de onderneming [benadeelde partij 16] is in totaal € 36.900,- overgemaakt naar de privérekening van de verdachte. De verdachte heeft aangevoerd dat deze betalingen geheel los staan van enige werkzaamheid van [benadeelde partij 1] . In het dossier staan facturen vermeld op naam van een andere onderneming van de verdachte, [naam bedrijf] , die corresponderen met de betalingen door [benadeelde partij 16] . Opvallend is ook dat één van die facturen dateert van na de liquidatie van de onderneming [naam bedrijf] . Dat maakt echter nog niet dat daarom vastgesteld kan worden dat de betalingen in het vermogen van [benadeelde partij 1] of een ander dan de verdachte terecht hadden moeten komen. Bij gebrek aan bewijs moet de verdachte dan ook van dit verwijt, dat onderdeel heeft uitgemaakt van het ten laste gelegde totaalbedrag op de tenlastelegging, worden vrijgesproken.
De vrijspraak ten aanzien van feit 2, het verwijt van gewoonte witwassen
Uit het gegeven dat in de tenlastelegging en het requisitoir ten aanzien van de verduistering en de witwasverdenking identieke bedragen zijn aangevoerd concludeert de rechtbank dat de verdachte ervan wordt beschuldigd dat hij (slechts) het verduisterde geld heeft witgewassen (in de variant zoals bedoeld in artikel 420bis Sr). Daarvan kan enkel sprake zijn indien hij ná de verduistering nog enige verhullende handeling heeft gepleegd.
De rechtbank kan echter geen handelingen van de verdachte aanwijzen die als verhullend dienen te worden beschouwd. Ten aanzien van de bewezen verklaarde betalingen is – anders dan de officier van justitie kennelijk betoogt - niet vast komen te staan dat de verdachte valse facturen heeft opgemaakt nádat duidelijk was dat het geld nimmer aan [benadeelde partij 1] zou worden doorbetaald, met het oogmerk om de criminele herkomst dan vervolgens door middel daarvan te verhullen. Ook andere verhullende handelingen kan de rechtbank niet aanwijzen. Zo bevat het dossier geen overzicht van geldstromen die eerst zijn verduisterd en toen contant zijn gemaakt om deze aan het zicht te onttrekken, maar daarentegen juist een optelsom van girale uitgaven aan vaste lasten en consumptieve bestedingen. Daarmee heeft de verdachte de criminele herkomst van het geld evenmin verhuld. De rechtbank zal de verdachte dan ook van feit 2 vrijspreken.