ECLI:NL:RBLIM:2022:8366

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
21/3048
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die als logistiek medewerker werkte, had zich op 18 februari 2019 ziekgemeld vanwege fysieke klachten. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft hij een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Het UWV heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, maar later het bezwaar gegrond verklaard en een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 36,08%. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar eiser en zijn gemachtigde afwezig waren, maar het UWV was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de medische situatie van eiser op 15 februari 2021 beoordeeld, evenals de beperkingen die daaruit voortvloeien. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie slechter was dan door het UWV aangenomen en dat er meer beperkingen moesten worden erkend. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser voor 36,08% arbeidsongeschikt was en dat de geduide functies geschikt waren.

De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig waren opgesteld en aan de vereisten voldeden. Hoewel er een motiveringsgebrek was in de beslissing van het UWV, was dit gebrek niet benadelend voor eiser, waardoor het kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3048

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

Met het besluit van 16 december 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en per 15 februari 2021 een WIA-uitkering aan eiser toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 36,08%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 12 oktober 2022. Eiser en zijn gemachtigde waren afwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als logistiek medewerker. Hij heeft zich op 18 februari 2019 wegens fysieke klachten ziekgemeld voor dit werk. Op 23 juni 2019 is het dienstverband geëindigd, waarna het UWV eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts van het UWV [1] heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 15 februari 2021. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft reden gezien om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige, omdat het opleidingsniveau van eiser niet juist is vastgesteld. Hierdoor kan eiser minder dan 65% van zijn laatst verdiende loon verdienen. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

5. Eiser is het niet met het UWV eens. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Eiser verzoekt de rechtbank om het hetgeen in de bezwaarschriftprocedure en bij de hoorzitting naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 36,08% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 15 februari 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 15 februari 2021 voor 36,08% arbeidsongeschikt is en dus recht heeft op een WIA-uitkering naar dat percentage. De rechtbank zal dat uitleggen.
8. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij beschrijft (onder andere) de klachten van eiser, het dagverhaal, de diagnose en de prognose.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van 19 augustus 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft hij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts.
12. Over de medische informatie die eiser in beroep heeft opgestuurd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat dit aanleiding geeft om de FML aan te passen voor het werken in koude. Voor het overige geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat deze klachten al in bezwaar bekend waren en niet leiden tot beperkingen op de datum in geding.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de medische informatie betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
14. De arts heeft aangenomen dat eiser beperkt wordt door fysieke klachten na een bedrijfsongeval (spierletsel pols/hand links). In de FML van 3 december 2020 heeft de arts beperkingen opgenomen voor fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 augustus 2019 uiteengezet waarom de conclusie van de arts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Hij is van mening dat er voldoende beperkingen zijn aangenomen voor de linkerhand van eiser. Andere fysieke beperkingen zijn van na de datum in geding. Voor de geclaimde urenbeperking ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond.
16. Eiser voert aan dat het UWV ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen voor de overbelasting aan zijn nek, schouders en rechterarm en heeft dat onderbouwd met een medisch advies dat is opgesteld in het kader van een letselschadeclaim. Eiser vindt dat hieruit blijkt dat de klachten aan zijn rechterarm al bestonden op het moment van beoordeling door de (verzekerings-)artsen, en niet zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, pas zijn ontstaan na de datum in geding. Bovendien zouden er, door het niet goed kunnen gebruiken van de linkerhand, overbelastingsklachten aan de rechterzijde zijn ontstaan.
17. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen voor de klachten aan de nek, schouders en rechterarm. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat deze klachten al bekend waren op de datum in geding en toen geen functionele belemmeringen gaven. Dat die belemmeringen later wel zijn ontstaan is niet van belang voor de belastbaarheid van eiser op de datum in geding. De rechtbank ziet geen aanleiding hem niet te volgen. Dat de (gedeeltelijke) oorzaak van de klachten, een auto-ongeval in 2018, ruim voor de datum in geding ligt, neemt niet weg dat de eventuele klachten en beperkingen pas na de datum in geding kunnen zijn ontstaan.
18. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de in beroep overlegde stukken wel gemeend een extra beperking te moeten aannemen voor werken in koude. De FML is hierop gecorrigeerd. Omdat dit geen gevolgen heeft voor de functieduiding, blijft de conclusie van het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser ongewijzigd.
19. De rechtbank constateert wel dat de aanpassing van de medische grondslag betekent dat de beslissing op bezwaar een motiveringsgebrek bevat. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft echter gelijk, waardoor dit gebrek eiser niet benadeelt. Daarom kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd.
De arbeidskundige beoordeling
20. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 15 februari 2021 met de middelste van de geduide functies 63,92% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als medewerker logistiek, zodat eiser voor de overige 36,08% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

22. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per 15 februari 2021 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,08%.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt.
24. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. Dit is één proceshandeling met wegingsfactor 1. Per handeling wordt een vergoeding toegekend van € 759,-. De proceskostenvergoeding wordt daardoor € 759,-. Ook moet het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskostenformulier ingediend zodat de rechtbank reeds daarom geen aanleiding ziet om eventuele andere kosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 26 oktober 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 26 oktober 2022
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.