ECLI:NL:RBLIM:2022:8325

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
C/03/309908/HA RK 22-246
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in een strafzaak

Op 26 oktober 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht, namens haar cliënt. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mr. D. Osmić, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. W. Loof, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak. De wrakingsprocedure begon op 4 oktober 2022, toen mr. Landerloo een verzoek tot wraking indiende, omdat zij vreesde dat de rechters niet onpartijdig waren. Dit kwam voort uit het feit dat de rechtbank op 3 oktober 2022 had besloten om een aanvullend verweer van de verdediging, dat op 30 september 2022 was ingediend, niet mee te nemen in de beraadslaging. De rechters stelden dat deze beslissing een procesrechtelijke beslissing was en niets te maken had met vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de beslissing van de rechters de objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker had kunnen doen ontstaan dat de rechters niet onpartijdig waren. De wrakingskamer concludeerde dat de rechters de nieuwe informatie uit de brief van 30 september 2022 niet voldoende hadden meegewogen en dat dit de schijn van partijdigheid had gewekt. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de rechters niet langer betrokken zijn bij de zaak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/309908/HA RK 22-246
Beslissing van 26 oktober 2022 van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat kantoorhoudende te Maastricht,
namens haar cliënt [naam] , verzoeker,
wonende te [adres] ,
dat strekt tot wraking van mr. D. Osmić, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. W. Loof , hierna te noemen de rechters.

1.De procedure

Op 4 oktober 2022 is namens verzoeker per e-mail in de strafzaak met parketnummer 03/066898.21 een verzoek tot wraking gedaan van de leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van deze strafzaak. Het verzoek is op 5 oktober 2022 door de rechtbank ontvangen.
De rechters hebben op 7 oktober 2022 de wrakingskamer bericht niet in het verzoek te berusten en zij hebben de wrakingskamer het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 oktober 2022 en hun schriftelijke reactie doen toekomen.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 12 oktober 2022 behandeld. Verschenen zijn mr. F.A.G.M. Landerloo en [Naam rechter] , die hun standpunten hebben toegelicht. Ook aanwezig was de officier van justitie mr. J. Luiten.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

Mr. Landerloo heeft de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Op vrijdag 30 september 2022 heeft mr. Landerloo per brief met bijlagen een aanvullend verweer ingediend in de strafzaak tegen verzoeker. Deze strafzaak was op 13 en 15 september 2022 inhoudelijk behandeld, waarna het onderzoek ter terechtzitting is onderbroken tot 3 oktober 2022, om 8:45 uur, welke zitting alleen nog benut zou worden voor het formeel sluiten van het onderzoek ter terechtzitting.
In de kern betrof bedoelde brief met bijlagen een (gemotiveerd) vormverzuimverweer, waarmee de rechters naar het oordeel van verzoeker rekening zouden moeten houden bij de beoordeling van de zaak. Mr. Landerloo gaf in haar brief tevens te kennen dat zij pas op die dag, dus 30 september 2022, op de hoogte was geraakt van de informatie waaruit het vormverzuim zou blijken. Mr. Landerloo heeft, kort voor de sluiting van het onderzoek terechtzitting, dit verweer, dat zij dienstig achtte voor de beoordeling van de strafzaak, naar voren gebracht en voorzoveel nodig heeft zij bedoeld daarvoor het recht op het laatste woord te benutten.
De rechtbank heeft per e-mail van maandag 3 oktober 2022 aan mr. Landerloo laten weten dat zij geen nadere kennis zou nemen van de door haar op 30 september 2022 toegezonden stukken en heeft het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak op 3 oktober 2022 gesloten.
Door het verweer van 30 september 2022 niet meer bij de beraadslaging te betrekken, hebben de rechters volgens verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees bij hem laten ontstaan dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, omdat zo de schijn is opgewekt dat de rechtbank op de hand is van het Openbaar Ministerie.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben in hun schriftelijke reactie te kennen gegeven dat de beslissing van de rechtbank om de nader ingebrachte schriftelijke verweren als tardief te beschouwen en derhalve niet mee te nemen in de beraadslaging zuiver een procesrechtelijke beslissing is in het kader van een goede procesorde die niets te maken heeft met enige vorm van vooringenomenheid.
De strafzaak tegen verzoeker is gelijktijdig behandeld met strafzaken tegen andere verdachten. Aan de procesdeelnemers is tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak te kennen gegeven dat de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting later zou plaatsvinden, op 3 oktober 2022 om 8:45 uur, omdat de rechtbank gelet op de inhoud en omvang van in alle zaken ingediende verweren meer tijd nodig had om de vonnissen te redigeren. Alle procesdeelnemers hebben hiermee ingestemd.
Mr. Landerloo was niet bij de inhoudelijke behandeling aanwezig en heeft alleen een pleitnotitie en een samenvatting daarvan ingediend. Een andere advocaat heeft verzoeker bijgestaan ter terechtzitting. Op 15 september 2022 is aan verzoeker het recht op het laatste woord gelaten. Van dit recht heeft hij geen gebruik gemaakt. Mr. Landerloo is ook niet verschenen op 3 oktober 2022.
Voor zover in het wrakingsverzoek is aangevoerd dat sprake is van schending van het recht inzake het voeren van het laatste woord overeenkomstig artikel 311, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zijn de rechters van oordeel dat onder de omstandigheden in deze zaak geen sprake kan zijn geweest van het schenden van dit recht, zodat er ook in dat opzicht geen sprake is geweest van enige vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker dat zijn zaak niet beoordeeld zal worden door een onpartijdige rechtbank.
[Naam rechter] heeft tijdens de behandeling nader gereageerd op hetgeen mr. Landerloo naar voren heeft gebracht.
Zij heeft herhaald dat de brief van mr. Landerloo te laat was en heeft gesteld dat de rechters in die brief geen verweer hebben gezien, dat zodanig was dat het meegenomen moest worden in de beraadslaging in raadkamer. Daarom is de brief buiten beschouwing gelaten en het onderzoek gesloten.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de beslissing van de rechters als een procesbeslissing moet worden beschouwd en dat er geen uitzonderlijke feiten en omstandigheden zijn die maken dat die beslissing de objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker heeft kunnen doen ontstaan dat de rechters niet meer onpartijdig zijn. Het wrakingsverzoek moet daarom worden ongegrond worden verklaard.

5.De beoordeling

Juridisch kader
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking geldt dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, of dat de bij verzoeker daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Een processuele beslissing waar een procesdeelnemer zich niet in kan vinden, is op zichzelf geen grond om een wrakingsverzoek toe te wijzen en te oordelen dat deze beslissing de onpartijdigheid van de rechters raakt. Ook de motivering van die beslissing wordt gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in beginsel niet op juistheid of begrijpelijkheid beoordeeld door de wrakingskamer, tenzij de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
De overwegingen en conclusies van de wrakingskamer
De wrakingskamer heeft onderzocht of de beslissing van de rechters om -kort samengevat- nadere processtukken en een daarop gebaseerd verweer in de strafzaak niet mee te nemen bij hun beraadslaging moet worden aangemerkt als een louter onwelgevallige processuele beslissing. Zij overweegt dienaangaande als volgt.
Hoewel het Wetboek van Strafvordering een strikte termijn van maximaal 14 dagen bepaalt voor de uitspraak van het vonnis na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, is het niet ongebruikelijk om de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in een strafzaak na de inhoudelijke behandeling enige tijd uit te stellen, opdat de rechtbank meer tijd krijgt de vonnissen te concipiëren. Uitgangspunt is in een dergelijk geval dat de ‘sluitingszitting’ louter een formaliteit betreft en dat geen nadere (inhoudelijke) behandeling zal plaatsvinden.
Aldus ontstaat echter als het ware een vacuüm: zolang het onderzoek ter terechtzitting niet formeel gesloten is, kunnen zich (onvoorziene) omstandigheden voordoen die maken dat die sluiting alsnog moet worden uitgesteld. Zo kan het gebeuren dat in de tussentijd het Openbaar Ministerie en/of de verdediging kennis nemen van nieuwe informatie die van belang kan zijn voor de door de rechtbank te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of de verweten strafbare feiten kunnen worden bewezen verklaard, maar ook om andere relevante vragen, zoals de vraag of er sprake is van formele belemmeringen voor een vervolging/veroordeling of van vormverzuimen en de vraag welke straf al dan niet aan een verdachte moet worden opgelegd.
In dit geval heeft de verdediging (de raadsvrouw van verzoeker) zo’n onvoorziene omstandigheid aangevoerd. In haar brief van 30 september 2022 verwijst zij naar een schrijven van het Openbaar Ministerie, waarvan zij onweersproken stelt deze pas ná de laatste inhoudelijke behandeling in haar bezit te hebben gekregen. In dat schrijven maakt het Landelijk Parket van het OM gewag van een vormverzuim in zaken als de onderhavige strafzaak van verzoeker. Volgens de verdediging dient dit in onderhavige zaak (minst genomen) te leiden tot strafvermindering.
Gemeten naar maatstaven van een goede procesorde is een zeer laat gedaan verzoek om alsnog kennis te nemen van stukken of verweren niet wenselijk, maar niet ontoelaatbaar. De wet of enige andere rechtsregel staat daaraan niet in de weg en de rechter dient met die mogelijkheid rekening te houden. Standpunten en verweren kunnen vanzelfsprekend tardief zijn ingebracht als het onderzoek volledig is geweest en het de facto neerkomt op ‘na-pleiten’ of ‘na-rekwireren’. Maar dit ligt in onderhavig geval naar het oordeel van de wrakingskamer anders. Aan een nieuwe omstandigheid zoals door de verdediging aangevoerd (en de daaraan verbonden conclusies) kan niet zonder meer worden voorbijgegaan, zonder dat de schijn van partijdigheid in beeld komt. Dat hebben de rechters met hun beslissing miskend.
De wrakingskamer komt tot de conclusie dat in dit geval sprake is van meer dan alleen een procesbeslissing waarmee verzoeker het niet eens is. De pijn zit kort gezegd in de motivering van die beslissing en de toelichting daarop, omdat uit de gebruikte bewoordingen van de rechters objectief de vrees kon ontstaan bij verzoeker dat de rechtbank niet meer openstaat voor zijn (nadere) argumenten en hij dus niet zeker kan zijn van haar onpartijdigheid.
De rechters hebben, zo blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting en de e-mail die vervolgens naar mr. Landerloo is gestuurd, kennis genomen van de inhoud van de brief van de verdediging van 30 september 2022, in elk geval zodanig dat zij concludeerden dat die brief
nadere formeleverweren bevatte. In de schriftelijke reactie van 7 oktober 2022 gaven de rechters te kennen dat het
geheel nieuwe formeelrechtelijkeverweren betrof.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is aan de reactie van de rechters toegevoegd dat zij van oordeel waren dat het meenemen van de brief met bijlage, mede gelet op de eerder zeer uitvoerig op schrift gestelde verweren, niet van belang kon zijn voor enige door hen op de voet van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
Aan de gegeven motivering(en) kon verzoeker naar het oordeel van de wrakingskamer in redelijkheid de vrees ontlenen dat de rechters de door hen zelf als geheel nieuw aangemerkte verweren, nog voordat de beraadslaging een aanvang nam, als niet relevant hadden beoordeeld voor die beraadslaging.
Zo is bij verzoeker de vrees kunnen ontstaan dat de rechters mogelijk vooringenomen zijn.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat de kwestie van het laatste woord in deze niet relevant is, net zo min als het feit dat de raadsvrouw op 3 oktober 2022 niet is verschenen om haar brief nog toe te lichten en niet nadrukkelijk mondeling heeft verzocht die brief bij de beoordeling te betrekken.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de vrees van verzoeker objectief gerechtvaardigd is en dat het wrakingsverzoek moet worden toegewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.M. Beije, bijgestaan door mr. A.P. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.
Buiten staat
Mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. H.M.J. Quaedvlieg zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.