ECLI:NL:RBLIM:2022:8269

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
ROE 21 / 786
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor uitbreiding bedrijfswoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die was verleend aan Akerdael BV voor de uitbreiding van een bedrijfswoning. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, omdat in de bedrijfswoning derden zouden worden gehuisvest voor commerciële doeleinden. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, nader onderzoek had moeten doen naar het beoogde gebruik van het bouwwerk. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 19 januari 2022, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard.

De rechtbank wees erop dat de voorgeschiedenis van de zaak, waaronder eerdere uitspraken over de bedrijfswoning, van groot belang was. Eiser had eerder betoogd dat de uitbreiding zou leiden tot een situatie waarin meerdere personen in de bedrijfswoning konden verblijven, wat in strijd zou zijn met de agrarische bestemming van het perceel. De rechtbank concludeerde dat de enkele toelichting in de nieuwe aanvraag dat de bedrijfswoning conform het bestemmingsplan zou worden gebruikt, onvoldoende was om de eerdere onduidelijkheid over het gebruik weg te nemen. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het griffierecht aan eiser moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21 / 786

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2021 heeft verweerder aan Akerdael BV (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bedrijfswoning op het perceel [adres 1] te [plaats] (hierna: het besluit op aanvraag).
Bij besluit van 19 januari 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit op aanvraag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022, waar eiser, verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [naam] , zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Bij besluit van 21 juni 2017 heeft verweerder aan M.J.K. Beheer B.V., de rechtsvoorgangster van vergunninghoudster, een omgevingsvergunning verleend voor het renoveren/verbouwen van de bestaande schuur die is gelegen tegen de bedrijfswoning op het perceel [adres 1] te [plaats] . Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en vervolgens, na ongegrondverklaring van dit bezwaar, beroep ingesteld bij deze rechtbank. In dat beroep heeft eiser betoogd dat de realisatie van het bouwplan leidt tot een bedrijfswoning met zeven slaapkamers. Dit maakt met de recent vergunde paardenstal, waar gemakkelijk zes personen kunnen verblijven, dat er in totaal ongeveer twintig personen in de bedrijfswoning kunnen logeren. Eiser heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het vergunde bouwplan in strijd is met de agrarische bedrijfsbestemming zoals deze is opgenomen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bemelen” (hierna: het bestemmingsplan). Bij uitspraak van 19 december 2019 heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard [1] .
1.1.
De rechtbank heeft daartoe – samengevat weergegeven – overwogen dat het bouwplan niet voldoet aan de begripsomschrijving van ‘
bedrijfswoning’zoals opgenomen in artikel 1.10 van de regels van het bestemmingsplan. De bedrijfswoning mag namelijk enkel worden gebruikt voor de huisvesting van een eengezinshuishouden en niet voor huisvesting van niet-gezinsleden (derden) in verband met de bedrijfsvoering. Uit de bouwtekening blijkt, voor zover hier van belang, dat op de verdieping drie slaapkamers met dakramen en een tweetal badkamers worden gerealiseerd. Het gastenverblijf is slechts door middel van een in de vergaderruimte aanwezige deuropening verbonden met het bestaande hoofdgebouwgedeelte. Dit, gevoegd met de verklaring ter zitting namens vergunninghoudster dat in de bedrijfswoning een aantal slaapplaatsen voor medewerkers zijn voorzien, maakte naar het oordeel van de rechtbank dat de bedrijfswoning, inclusief het te bouwen gastenverblijfgedeelte, wordt en zal worden gebruikt voor, al of niet tijdelijke, huisvesting van derden voor commerciële doeleinden. Het bouwplan is daarom in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen.
De huidige procedure
2. Na intrekking van de vorige aanvraag heeft vergunninghoudster op 11 mei 2020 opnieuw een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. In de aanvraag is toegelicht dat deze de “renovatie van bestaande schuur ter uitbreiding van de bedrijfswoning” betreft. Voorts vermeldt de aanvraag het volgende:
De bedrijfswoning wordt gebruikt conform bestemmingsplan en dient ter huisvesting van de bedrijfsvoerder en zijn/haar gezin. Derden die niet tot het gezin behoren worden niet gehuisvest. Er worden geen derden voor commerciele doeleinden gehuisvest.
2.1.
Bij het besluit op aanvraag heeft verweerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bedrijfswoning. Dit besluit is op 14 juli 2020 bekendgemaakt.
2.2.
Het bestreden besluit – dat op 2 februari 2021 bekend is gemaakt – strekt tot handhaving van het besluit op aanvraag. Verweerder heeft daartoe overwogen – samengevat weergegeven – dat de verleende omgevingsvergunning, anders dan eiser heeft gesteld, niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Beoordeling door de rechtbank
Belanghebbende
3. Verweerder heeft zich – al dan niet impliciet – op het standpunt gesteld dat eiser niet als belanghebbende bij het besluit op aanvraag kan worden aangemerkt. Eiser ondervindt door dit besluit geen gevolgen van enige betekenis. Het bezwaar van eiser had daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aldus verweerder ter zitting.
3.1.
De rechtbank deelt dit standpunt van verweerder niet. Eiser is (reeds) als eigenaar van het aangrenzende perceel [adres 2] wel degelijk aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat eiser in eerdere beroepsprocedures bij deze rechtbank naar aanleiding van vergunningverlening aan vergunninghoudster ook is aangemerkt als belanghebbende [2] . De rechtbank ziet thans geen aanleiding om daarvan terug te komen.
Beoogd gebruik van de bedrijfswoning
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet alleen dient te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Dit betekent dat niet alleen naar de aanvraag moet worden gekeken maar ook naar andere feiten en omstandigheden [3] .
5. Daarnaar gevraagd heeft verweerder ter zitting naar voren gebracht dat de wijziging van de huidige aanvraag ten opzichte van de vorige aanvraag is gelegen in een gerealiseerde doorgang op de begane grond en op de eerste verdieping. De rechtbank stelt echter vast dat deze doorgang niet is opgenomen in de bouwtekening die aan de aanvraag ten grondslag is gelegd. Door vergunninghoudster is ter zitting bevestigd dat deze bouwtekening dateert uit 2017 en dat deze eveneens ten grondslag was gelegd aan de vorige aanvraag. Daarom moet (ook) worden vastgesteld dat de enige wijziging ten opzichte van de vorige aanvraag de onder 2 vermelde toelichting bij de aanvraag van 11 mei 2020 is.
5.1.
Verder heeft eiser er op gewezen dat de website van Planviewer (in ieder geval nog) ten tijde van het bestreden besluit vermeldde dat aan de bedrijfswoning, het perceel [adres 1] , de functie ‘logies’ is toegekend. Dit is ter zitting ook niet door de andere partijen betwist. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een gedateerde versie van Planviewer betreft. Uit een recentere versie zou blijken dat de functie ‘logies’ is gewijzigd naar ‘wonen’. Verweerder heeft echter geen recente uitdraai van Planviewer ter zitting overgelegd, maar een uitdraai van Kaartviewer waaruit volgt dat aan de bedrijfswoning de functie ‘wonen’ is gekoppeld. Daarnaar gevraagd heeft verweerder toegelicht dat Kaartviewer wordt gebruikt door gemeenten ter uitvoering van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen.
6. De rechtbank is – gelet op het voorgaande – van oordeel dat van verweerder een meer actieve en meer alerte houding had mogen worden verwacht en nader onderzoek te doen naar het beoogd gebruik van het bouwwerk waarop de aanvraag zag, alvorens deze in te willigen. Daarbij acht de rechtbank met name de voorgeschiedenis in deze zaak van groot belang. Uit de uitspraak van 19 december 2019 volgt dat vergunninghoudster tijdens de behandeling van dat beroep ter zitting heeft verklaard dat zij voornemens was slaapplekken te creëren voor haar personeel, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan. De enkele toelichting in de nieuwe aanvraag dat de bedrijfswoning conform het bestemmingsplan wordt gebruikt en dat er geen derden, al dan niet voor commerciële doeleinden, wordt gehuisvest, acht de rechtbank thans onvoldoende om de destijds ontstane onzekerheid omtrent het beoogde gebruik weg te nemen. De rechtbank betrekt hierbij met name dat aan het besluit op aanvraag dezelfde bouwtekening ten grondslag ligt als die van de vorige aanvraag, die tot de uitspraak van 19 december 2019 heeft geleid.
6.1.
Anders dan verweerder stelt kan ook uit een recente uitdraai van Planviewer niet worden afgeleid dat aan de bedrijfswoning de functie ‘wonen’ is gekoppeld. Verweerder zelf heeft evenmin een recente uitdraai van Planviewer overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. Uit de ter zitting overgelegde uitdraai van Kaartviewer blijkt weliswaar dat aan de bedrijfswoning de functie ‘wonen’ is gekoppeld, maar dit acht de rechtbank onvoldoende om de gestelde onduidelijkheid met betrekking tot de informatie op Planviewer weg te nemen.
6.2.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar het beoogde gebruik van de gevraagde omgevingsvergunning. Zij geeft daarbij verweerder in overweging te bezien of in bezwaar nadere voorwaarden aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die de onduidelijkheid over het toegestane gebruik (kunnen) wegnemen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen; de rechtbank zal daartoe een termijn stellen.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
9. Er is niet gebleken van vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 oktober 2022

Rechtsmiddel

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 18/547.
2.Naast de in noot 1 genoemde zaak ook de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 14 juli 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:5594.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:858, en 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2243.