ECLI:NL:RBLIM:2022:8237

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
ROE 21 / 2023
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bedrijfsactiviteiten onder woning en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft eiseres, die de bovenwoning van een pand huurt, verzocht om handhavend op te treden tegen bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op de begane grond van het pand. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, had een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de woonfunctie van de benedenverdieping. De rechtbank oordeelt dat de vergunning onherroepelijk is en dat de bedrijfsactiviteiten passen binnen deze vergunning. Eiseres had eerder verzocht om handhaving, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen overtreding was geconstateerd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van overlast die handhavend optreden rechtvaardigt. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2023

uitspraak van de enkelvoudige kamer 25 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E.J.M. Vorstermans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Complex BV, vergunninghouder

(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden (gedeeltelijk) afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2022. Eiseres is met voorafgaand bericht van afmelding niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij zijn verschenen [naam] en zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres huurt en bewoont de bovenwoning in het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] . Op 17 augustus 2020 heeft eiseres aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op de begane grond van het pand. De begane grond bestaat onder meer uit een bedrijfskeuken met parkeergarage, die wordt gehuurd door vergunninghouder. Vergunninghouder gebruikt de begane grond voor voorbereidende keukenwerkzaamheden ten behoeve van restaurant [naam restaurant] , gevestigd aan [adres 2] te [vestigingsplaats] .
1.2.
Op 16 oktober 2017 heeft verweerder een omgevingsvergunning aan de vorige exploitant verleend voor het gebruik van de benedenverdieping voor een bijeenkomst- en horecafunctie, in afwijking van de woonbestemming die geldt op grond van het bestemmingsplan Centrum, vastgesteld op 21 mei 2013 (het bestemmingsplan). De omgevingsvergunning van 16 oktober 2017 is onherroepelijk. Op 25 augustus 2020 is deze omgevingsvergunning op naam gesteld van vergunninghouder als nieuwe huurder van de benedenverdieping.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving ten aanzien van de keukenactiviteiten door vergunninghouder afgewezen, omdat volgens verweerder de bedrijfsactiviteiten passen binnen de verleende omgevingsvergunning. Verweerder is niet gebleken van strijdigheid met de aan de vergunning verbonden voorschriften. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van het handhavingsverzoek onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Standpunten partijen
2. Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot afwijzing van het verzoek om handhaving. Eiseres stelt (primair) dat de verleende omgevingsvergunning op verzoek van de vorige exploitant is ingetrokken, waardoor die omgevingsvergunning niet meer geldt. Verder stelt eiseres (subsidiair) dat sprake is van strijd met de verleende omgevingsvergunning omdat er sprake is van een afhaalfunctie ten behoeve van het restaurant [naam restaurant] , welke functie in de omgevingsvergunning expliciet wordt verboden. Verder is eiseres van mening dat de omgevingsvergunning enkel ziet op een kleinschalige bedrijfsfunctie, terwijl er sprake is van een grootschalige bedrijfsactiviteit ten behoeve van het restaurant. Haar woongenot wordt aangetast door de bedrijfsmatige activiteiten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning niet is ingetrokken en dus nog van kracht is en dat geen sprake is van strijd met de omgevingsvergunning. De keukenactiviteiten door vergunninghouder ten behoeve van het restaurant passen binnen de vergunde activiteit. In de omgevingsvergunning zijn volgens verweerder geen voorschriften opgenomen, die geschonden worden met het uitvoeren van de keukenactiviteiten. Van een afhaalfunctie is geen sprake.
Geldt de omgevingsvergunning nog?
4. De rechtbank ziet zich allereerst, op basis van hetgeen eiseres heeft aangevoerd, voor de vraag gesteld of de omgevingsvergunning nog steeds van kracht is. De rechtbank stelt vast dat uit de dossierstukken niet is gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning. Eiseres heeft weliswaar terecht gesteld dat de vorige exploitant een verzoek tot intrekking heeft ingediend bij verweerder, maar daaruit volgt niet dat de vergunning niet meer geldt. Verweerder heeft immers met stukken onderbouwd dat het verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning later is ingetrokken door de vorige exploitant, waardoor verweerder geen besluit heeft genomen tot intrekking. De rechtbank is daarnaast uit de dossierstukken gebleken dat verweerder bij brief van 25 augustus 2020 op verzoek van vergunninghouder de tenaamstelling van de omgevingsvergunning heeft gewijzigd zodat die op naam van vergunninghouder staat. De omgevingsvergunning is nog steeds van kracht en verweerder heeft dus terecht getoetst of de activiteiten ten aanzien waarvan om handhaving wordt verzocht, passen binnen deze vergunning. Hierna gaat de rechtbank in op de vraag of verweerder bij die toets terecht tot de conclusie is gekomen dat de activiteiten binnen de omgevingsvergunning passen en dat dus geen sprake is van een overtreding.
Heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een overtreding?
5. In geschil is de vraag of verweerder het handhavingsverzoek heeft mogen afwijzen omdat, gelet op de omgevingsvergunning, geen sprake is van een overtreding. Aan het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van het verzoek tot handhaving in stand is gelaten, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen sprake is van strijd met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de activiteiten die vergunninghouder uitvoert passen binnen de verleende omgevingsvergunning. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Blijkens de omschrijving/titel van de omgevingsvergunning is deze (conform de omschrijving van de vergunningaanvraag) verleend voor gebruik voor ‘bijeenkomst- en horecafunctie’, in afwijking van de geldende woonbestemming, ten behoeve van een kleinschalige bedrijfsfunctie op de begane grond van het pand. In de motivering van de vergunning staat onder meer het volgende:
“De aangevraagde activiteit is in strijd met artikel 17 en 29.4 van het geldende bestemmingsplan Centrum, omdat catering en kookworkshops niet rechtstreeks zijn toegestaan. (…) Het betreft catering en kleinschalig kookworkshops. (…) Door de functiewijziging van kantoor naar catering en kookworkshops neemt de parkeerbalans niet toe. (…) Het betreft een kleinschalige bedrijfsfunctie op de begane grond, de hoofdfunctie is een cateringbedrijf waarbij de bestelde producten worden bezorgd. (…) De kleinschalige bedrijfsfunctie is alleen bestemd voor kookworkshops en catering. Het verzorgen van feesten en partijen en het bezigen van een (afhaal)restaurant is niet toegestaan.”
Dit laatste is ook expliciet als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
6.2.
Nu uit de vergunning expliciet blijkt dat deze (enkel) ziet op de activiteiten ‘catering’ en ‘kookworkshops’ en uit de daaraan verbonden voorschriften volgt dat een (afhaal)restaurant niet is toegestaan, stelt de rechtbank vast dat de vergunning (ondanks de omschrijving daarvan) niet ziet op gebruik voor ‘horeca’, maar op ‘catering’ en ‘kookworkshops’.
6.3.
De rechtbank is gebleken dat de activiteiten die vergunninghouder uitvoert bestaan uit voorbereidende keukenwerkzaamheden voor een elders gelegen restaurant, zonder dat daarbij (feitelijk) sprake is van het gebruik voor ‘horeca’ ter plaatse. De rechtbank is tevens uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de bijeenkomstfunctie en kookworkshops door vergunninghouder ter plaatse niet meer worden uitgeoefend. De rechtbank stelt dan ook vast dat de activiteiten van vergunninghouder uitsluitend bestaan uit het voorbereiden en leveren van maaltijden aan het restaurant.
6.4.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de keukenwerkzaamheden die vergunninghouder uitvoert niet vallen onder de vergunde activiteit. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat de keukenwerkzaamheden door vergunninghouder ten behoeve van het restaurant vallen onder de vergunde activiteit ‘catering’. De rechtbank acht hierbij van belang dat de omgevingsvergunning ziet op de hoofdfunctie cateringbedrijf, waarbij bestelde producten worden bezorgd. Hoewel de activiteit ‘catering’ niet in het bestemmingsplan is gedefinieerd, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat hieronder de voorbereiding en levering van maaltijden, die ergens anders worden genuttigd, kan worden verstaan. Het enkele feit dat er op en neer wordt gereden met voertuigen en er maatlijden worden afgehaald en geleverd voor een ander restaurant, maakt niet dat hierdoor geen sprake is van de vergunde activiteit ‘catering’, zoals eiseres stelt. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat de activiteiten van vergunninghouder niet zouden kunnen worden aangemerkt als de vergunde activiteit ‘catering’.
6.5.
De stelling van eiseres dat sprake is van een grootschalige bedrijfsactiviteit met een afhaalfunctie ten behoeve van het restaurant, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat sprake is van strijd met de verleende omgevingsvergunning. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er uitsluitend sprake is van voorbereidende keukenwerkzaamheden voor een restaurant elders, zonder dat daarbij (feitelijk) sprake is van het gebruik voor ‘horeca’ ter plaatse, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het gebruik valt onder de vergunde activiteit. Ter zitting is verder gebleken dat de activiteiten van vergunninghouder bestaan uit het voorbereiden van maatlijden die ter plaatse worden afgehaald en ‘afgewerkt’ door het restaurant in het kader van die bedrijfsvoering. Het enkele feit dat dat de bedrijfsvoering van dat restaurant grootschalig is (geworden) vanwege de hoeveelheid zitplaatsen, zoals eiseres stelt, maakt niet dat de voorbereidende keukenactiviteiten ter plaatse op het vergunde adres daarmee ook als grootschalig moeten worden aangemerkt. Weliswaar kan dit tot gevolg hebben dat de keuken intensiever wordt gebruikt, maar dit enkele feit acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat het gebruik ter plaatse in strijd is met de verleende omgevingsvergunning. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank immers gebleken dat bedrijfsmatige activiteiten die vergunninghouder uitvoert, niet zijn geïntensiveerd ten opzichte van de activiteiten die door de vorige exploitant zijn aangevraagd en werden uitgevoerd op basis van de verleende omgevingsvergunning. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat in de vergunningvoorschriften is opgenomen dat ‘catering’ is toegestaan en dat ‘het bezigen van een (afhaal)restaurant’ niet is toegestaan. Het enkele feit dat er maatlijden worden voorbereid en afgehaald in het kader van de bedrijfsvoering van het restaurant, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee op de vergunde locatie sprake is van ‘het bezigen van een (afhaal)restaurant’, zoals opgenomen in de vergunning. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat de activiteiten die vergunninghouder uitvoert passen binnen de verleende omgevingsvergunning.
Had de gestelde overlast verweerder aanleiding moeten geven tot handhavend optreden?
7. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van overlast van de bedrijfsmatige activiteiten, waartegen verweerder handhavend had moeten optreden. Daartoe heeft eiseres gesteld dat haar woongenot wordt aangetast door het heen en weer rijden van voertuigen voor het leveren en afhalen van de maaltijden.
8. De rechtbank van is oordeel dat verweerder op goede gronden het handhavingsverzoek van eiseres op dit punt heeft afgewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
De rechtbank is gebleken dat verweerder naast toetsing aan de vergunning(voorschriften), waarbij het afhalen en leveren van de maaltijden terecht is aangemerkt als onderdeel van de vergunde activiteit ‘catering’, ook heeft gecontroleerd op overlast van voertuigen en parkeren. Dergelijke overlast zou immers, los van de vraag of de betreffende activiteiten ter plaatse toegestaan zijn, een overtreding kunnen inhouden van wet- en regelgeving ter voorkoming van overlast en dus aanleiding kunnen of moeten zijn voor handhavend optreden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven ook op overlast te hebben gecontroleerd en geen overlast te hebben waargenomen. Weliswaar heeft verweerder geen controlerapporten opgemaakt, waardoor de rechtbank dit niet kan verifiëren, maar uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van zodanige overlast, dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien handhavend op te treden. Eiseres heeft een overtreding van wet- en regelgeving onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht hierbij van belang dat vergunninghouder ter zitting heeft toegelicht dat ten aanzien van het leveren en afhalen van de maaltijden en het parkeren van voertuigen diverse maatregelen zijn getroffen om overlast voor de omgeving te voorkomen. Zo is ter zitting toegelicht dat het trottoir voor het pand is opgehoogd en dat met behulp van een bordje is aangegeven dat laden en lossen voor het pand niet is toegestaan. Vergunninghouder heeft ter zitting ook toegelicht dat voor iedere leverancier duidelijk is aangegeven waar het laden en lossen voor het leveren van de etenswaren mag plaatsvinden en dat zowel met de leveranciers als het personeel duidelijke afspraken zijn gemaakt om overlast voor de omgeving te voorkomen. Verder heeft vergunninghouder toegelicht dat leveranciers met grotere voertuigen op de daarvoor bedoelde plekken aan de overkant van de straat parkeren en dat leveranciers met kleinere voertuigen de garagepoort inrijden om het laden lossen inpandig in de garage te laten plaatsvinden. Voorts is ter zitting gebleken dat het transport van de maaltijden vanaf de keuken op de vergunde locatie naar het restaurant plaatsvindt met behulp van een bakfiets, dat hiervoor geen voertuigen worden gebruikt en dat vergunninghouder de laad- en losactiviteiten met camera’s in de gaten houdt om overlast voor de omgeving te voorkomen. Verweerder heeft ter zitting het voorgaande bevestigd en nader toegelicht dat overlast van het transport en parkeren niet is waargenomen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende grond om tot een ander oordeel te komen.
Conclusie
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten om het handhavingsverzoek van eiseres af te wijzen. Het handhavingsverzoek van eiseres ziet immers op vergunde activiteiten, die verweerder met het verlenen van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan heeft toegestaan. De rechtbank is evenmin gebleken van zodanige overlast, dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om handhavend op te treden.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022 .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 oktober 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.