1.3.Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving ten aanzien van de keukenactiviteiten door vergunninghouder afgewezen, omdat volgens verweerder de bedrijfsactiviteiten passen binnen de verleende omgevingsvergunning. Verweerder is niet gebleken van strijdigheid met de aan de vergunning verbonden voorschriften. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van het handhavingsverzoek onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
2. Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot afwijzing van het verzoek om handhaving. Eiseres stelt (primair) dat de verleende omgevingsvergunning op verzoek van de vorige exploitant is ingetrokken, waardoor die omgevingsvergunning niet meer geldt. Verder stelt eiseres (subsidiair) dat sprake is van strijd met de verleende omgevingsvergunning omdat er sprake is van een afhaalfunctie ten behoeve van het restaurant [naam restaurant] , welke functie in de omgevingsvergunning expliciet wordt verboden. Verder is eiseres van mening dat de omgevingsvergunning enkel ziet op een kleinschalige bedrijfsfunctie, terwijl er sprake is van een grootschalige bedrijfsactiviteit ten behoeve van het restaurant. Haar woongenot wordt aangetast door de bedrijfsmatige activiteiten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning niet is ingetrokken en dus nog van kracht is en dat geen sprake is van strijd met de omgevingsvergunning. De keukenactiviteiten door vergunninghouder ten behoeve van het restaurant passen binnen de vergunde activiteit. In de omgevingsvergunning zijn volgens verweerder geen voorschriften opgenomen, die geschonden worden met het uitvoeren van de keukenactiviteiten. Van een afhaalfunctie is geen sprake.
Geldt de omgevingsvergunning nog?
4. De rechtbank ziet zich allereerst, op basis van hetgeen eiseres heeft aangevoerd, voor de vraag gesteld of de omgevingsvergunning nog steeds van kracht is. De rechtbank stelt vast dat uit de dossierstukken niet is gebleken dat verweerder een besluit heeft genomen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning. Eiseres heeft weliswaar terecht gesteld dat de vorige exploitant een verzoek tot intrekking heeft ingediend bij verweerder, maar daaruit volgt niet dat de vergunning niet meer geldt. Verweerder heeft immers met stukken onderbouwd dat het verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning later is ingetrokken door de vorige exploitant, waardoor verweerder geen besluit heeft genomen tot intrekking. De rechtbank is daarnaast uit de dossierstukken gebleken dat verweerder bij brief van 25 augustus 2020 op verzoek van vergunninghouder de tenaamstelling van de omgevingsvergunning heeft gewijzigd zodat die op naam van vergunninghouder staat. De omgevingsvergunning is nog steeds van kracht en verweerder heeft dus terecht getoetst of de activiteiten ten aanzien waarvan om handhaving wordt verzocht, passen binnen deze vergunning. Hierna gaat de rechtbank in op de vraag of verweerder bij die toets terecht tot de conclusie is gekomen dat de activiteiten binnen de omgevingsvergunning passen en dat dus geen sprake is van een overtreding.
Heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een overtreding?
5. In geschil is de vraag of verweerder het handhavingsverzoek heeft mogen afwijzen omdat, gelet op de omgevingsvergunning, geen sprake is van een overtreding. Aan het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van het verzoek tot handhaving in stand is gelaten, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen sprake is van strijd met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat de activiteiten die vergunninghouder uitvoert passen binnen de verleende omgevingsvergunning. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.