ECLI:NL:RBLIM:2022:817

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
ROE - 21 _ 637 en ROE - 21 _ 638
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en IVA-uitkering

Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 21/637 en ROE 21/638, waarin verzoekster een proceskostenveroordeling heeft gevraagd tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. In de eerste zaak, ROE 21/637, heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekster per 11 september 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, na een wijziging van het besluit door verweerder. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten, waarop verweerder akkoord ging. In de tweede zaak, ROE 21/638, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor een proceskostenvergoeding, omdat het bestreden besluit niet is gewijzigd en er geen relatie is met de beroepsgronden van verzoekster. De rechtbank heeft verweerder in de eerste zaak veroordeeld tot betaling van € 1.389,00 aan verzoekster voor de gemaakte proceskosten, terwijl het verzoek in de tweede zaak is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 21/637 en ROE 21/638
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 op het verzoek om proceskostenveroordeling in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. W.H. Beishuizen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Zaak ROE 21/637 (mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 11 september 2020)
Bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij met ingang van 11 september 2020 meer arbeidsgeschikt en dus minder arbeidsongeschikt is.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld, met als beroepsgrond, kort gezegd, dat sprake is van een grotere mate van arbeidsongeschiktheid.
Verweerder heeft de op het geding betrekking hebbende gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 juli 2021 heeft verzoekster de beroepsgronden aangevuld.
Verweerder heeft op 4 oktober 2021 een gewijzigd besluit op bezwaar genomen ter vervanging van het bestreden besluit 1 en daarbij het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Verzoekster wordt per 11 september 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Zij heeft daarom vanaf 11 september 2020 recht op een IVA-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 19 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornoemd verzoek.
Verweerder heeft hierop bij brief van 26 oktober 2021 meegedeeld akkoord te gaan met het verzoek om proceskostenvergoeding. Ook kan verweerder zich vinden in de kosten voor het inschakelen van Opzeeland Arbeidsdeskundig Advies.
Zaak ROE 21/638 (toekenning IVA periode 26 maart 2020 tot en met 10 september 2020)
Bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder verzoekster meegedeeld niet terug te komen op het besluit van 28 oktober 2011 over verzoeksters WIA-uitkering omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn doorgegeven.
Bij besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit 2 gegrond verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat aan verzoekster een inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) zal worden toegekend van 26 maart 2020 tot en met 10 september 2020.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld, gericht tegen het opnemen van een einddatum van de IVA-uitkering (10 september 2020).
Verweerder heeft de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 4 oktober 2021 een gewijzigd besluit op bezwaar genomen in zaak ROE 21/637 (zie hierboven). Aan verzoekster wordt vanaf 11 september 2020 een IVA-uitkering verstrekt.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en heeft zij verzocht verweerder in de kosten van deze beroepsprocedure te veroordelen.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren.
Verweerder heeft hierop bij brief van 17 januari 2022 gereageerd. Verweerder heeft meegedeeld niet akkoord te gaan met het vergoeden van proceskosten, aangezien er in deze procedure geen nieuw besluit op bezwaar is afgegeven en verweerder van mening is dat het bestreden besluit 2 juist is.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb, voor zover hier van belang, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
Ingevolge artikel 8:75a, derde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is afdeling 8.2.4 van deze wet (waarin onder meer artikel 8:54 is opgenomen) van overeenkomstige toepassing.
2. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedures aanleiding om met toepassing van artikel 8:75a van de Awb (zaak ROE 21/637) en met toepassing van artikel 8:54 van de Awb (zaak ROE 21/638) uitspraak te doen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Zaak ROE 21/673
4. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat verweerder is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
6. Verzoekster heeft ook vergoeding van kosten gevraagd in verband met de door haar ingeschakelde deskundige Opzeeland Arbeidsdeskundig Advies te Vlissingen.
De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van voornoemde deskundige die aan verzoekster advies heeft uitgebracht vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van het Besluit bestuursrecht proceskosten (Bpb) en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke aard zijn, een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur verhoogd met omzetbelasting (btw). Het in de nota’s gehanteerde tarief is lager dan voornoemd tarief. Dat betekent dat verweerder de nota’s volledig (7 uren à € 90,00) zal moeten vergoeden.
7. De totale proceskosten bedragen gelet op het voorgaande (€ 759,00 + € 630,00 =) € 1.389,00.
8. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden.

Zaak ROE 21/638

9. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is vereist dat verweerder geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan datgene wat de indiener van het beroepschrift wil(de), waarbij er een relatie moet zijn met de beroepsgronden.
10. Volgens verweerder is een proceskostenvergoeding in deze zaak niet aan de orde.
In deze procedure staat het bestreden besluit 2 ter discussie waarin verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 2 gegrond heeft verklaard. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder besloten tot toekenning van een IVA-uitkering gedurende de periode 26 maart 2020 tot en met 10 september 2020. Het gewijzigde besluit op bezwaar van 4 oktober 2021 (waarmee het bestreden besluit 1 is gewijzigd) maakt dit standpunt niet anders.
11. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen reden is verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank overweegt hiertoe dat het gewijzigde besluit op bezwaar van 4 oktober 2021 (waarmee het bestreden besluit 1 is gewijzigd) geen verdere gevolgen heeft voor de zaak ROE 21/638. Die zaak ziet immers op toekenning van de IVA-uitkering voor de periode 26 maart 2020 t/m 10 september 2020. Het bestreden besluit 2 is door verweerder niet gewijzigd of ingetrokken. Het gewijzigde besluit op bezwaar van 4 oktober 2021 ziet immers op de periode vanaf 11 september 2020, terwijl het bestreden besluit 2 ziet op de periode van 26 maart 2020 tot en met 10 september 2020.
12. Hoewel met dat gewijzigde besluit van 4 oktober 2021 tegemoet is gekomen aan hetgeen verzoekster ook in deze zaak heeft aangegeven te willen, namelijk een IVA-uitkering ook na 10 september 2020, is het gewijzigde besluit van 4 oktober 2021 naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet aan te merken als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarvoor is immers ook nodig dat er een relatie is tussen de beroepsgronden (tegen het bestreden besluit 2) en het nieuwe besluit. Die relatie is er niet nu verweerder het nieuwe besluit heeft genomen op andere gronden dan verzoekster met het beroep in deze zaak heeft aangevoerd. Verzoekster heeft in het beroep tegen het bestreden besluit 2 immers aangevoerd, kort gezegd, dat het toekennen van een IVA-uitkering strijdig is met het karakter van een IVA-uitkering, hetgeen verweerder juist uitdrukkelijk betwist. Volgens verweerder kan een IVA-uitkering wel degelijk eindigen. De reden voor het nieuwe besluit is dan ook niet gelegen in het onderschrijven van deze stelling van verzoekster, maar in het oordeel dat verzoekster vanaf 11 september 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zoals door verzoekster aangevoerd in haar beroep tegen het bestreden besluit 1.
13. Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek in deze zaak af.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in zaak ROE 21/637 in de proceskosten tot een bedrag van € 1.389,00 te betalen aan verzoekster;
  • wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten in zaak ROE 21/638 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 februari 2022
AC

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.