ECLI:NL:RBLIM:2022:8095

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
9494790 CV EXPL 21-4849
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering erfgenaam tegen andere erfgenamen uit hoofde van overbedeling met betrekking tot ontvreemde inboedelgoederen en auto

In deze zaak vorderde een erfgenaam tegen andere erfgenamen op basis van overbedeling. De eiser stelde dat zijn neef inboedelgoederen had ontvreemd en dat zijn schoonzus zich een auto had toegeëigend die in bruikleen was gegeven. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser was verjaard. De schoonzus werd vermoed eigenaar te zijn van de auto, en de eiser had dit wettelijk vermoeden niet weerlegd. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af, omdat deze niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak vond plaats op 19 oktober 2022 in Maastricht, en de zaak betreft civiel recht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9494790 CV EXPL 21-4849
Vonnis van de kantonrechter van 19 oktober 2022
in de zaak van
[eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in het bevoegdheidsincident en het incident ex art. 118 Rv alsmede verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak,
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] ,

wonend te [woonplaats 2] , [adres] ,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in het bevoegdheidsincident en het incident ex art. 118 Rv alsmede eisende partij in reconventie in de hoofdzaak,
gemachtigde mr. D.W. Ruys,

2.[gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] ,

wonend op een geheim adres binnen de [woonplaats 3] ,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] , [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 7,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdend twee incidenten alsmede eis in reconventie van mr. Ruys namens [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] met producties 1 t/m 3,
  • de door mr. Ruys nagezonden productie 4,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] met producties 1 en 2,
  • de conclusie van antwoord in beide incidenten tevens houdend wijziging van eis in conventie met 1 productie van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident]
  • de rolbeslissing van 16 februari 2022
  • de akte uitlating van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] met producties genomen op de rolzitting van 9 maart 2022
  • het vonnis in het bevoegdheidsincident van 13 april 2012,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 8 en 9,
  • de brief waarbij een mondelinge behandeling is gepland,
  • de op voorhand ingestuurde spreekaantekeningen van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 9 juni 2022, alwaar partijen hun standpunten hebben toegelicht en door [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] (gewijzigde) spreekaantekeningen zijn overgelegd
  • de brief van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] van 12 juni 2022 met een opmerking over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de rolbeslissing van 16 februari 2022 (zie hiervoor onder 1.1.) zijn de volgende feiten weergegeven.
2.1.1.
Op 24 november 2012 is overleden [erflaatster] , hierna: erflaatster.
2.1.2.
Erflaatster heeft bij testament van 16 november 2001, verleden voor [naam notaris] , notaris te [plaats] , over haar nalatenschap beslist.
2.1.3.
Erflaatster was gehuwd met [erflater] , hierna: erflater, welk huwelijk door het overlijden van erflater op 16 april 2004 werd ontbonden.
2.1.4.
Uit het huwelijk van erflaatster en erflater zijn vijf kinderen geboren. Te weten: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] (eisende partij) en [naam 4] .
2.1.5.
Op 17 mei 2010 is [naam 4] overleden met achterlating van zijn echtgenote [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] (gedaagde sub 1) en hun beider kinderen [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] (gedaagde partij sub 2) en [naam 5] .
2.2.
Daar komen de volgende feiten bij.
2.2.1.
Sinds voor het overlijden van erflater hadden [naam 4] (hierna: [naam 4] ) en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] een auto in het bezit die voorheen van erflater was: een Toyota Carina. Deze auto heeft [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] na het overlijden van [naam 4] verkocht aan een derde.
2.2.2.
Op maandag 3 december 2012 hebben [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] een commode, een porseleinen set, een tv beugel, een wasmachine en een notenhouten kast uit het appartement van erflaatster meegenomen (productie 1 bij antwoord van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] ).
2.2.3.
[eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] heeft diezelfde dag per e-mail aan [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] het volgende geschreven:
“(…) [naam 6] belde net hevig ontdaan. Vooral omdat er vandaag zonder goed overleg spullen waren weggehaald uit het appartement van oma en nar mij toe met e mededeling dat de commode (die voor mij geoormerkt was) eveneens verdwenen was, terwijl dat gisteren nog besproken was met [naam 5] die daar ook interesse in had. Alleen is het zo dat ik de commode zelf heel goed kan gebruiken,. Dus bel me op (ik kreeg net geen contact) hoe we dit het beste doen.”
2.2.4.
In zijn e-mail van 4 december 2012 om 15:51 uur aan [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] , [naam 5] en [naam 3] schrijft [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] het volgende:
“(…) Ik heb te kennen gegeven dat ik de commode wilde hebben. Dat is jullie zondag duidelijk gemaakt door [naam 3] en [naam 6] . Dat jullie de spullen maandag hebben weggehaald getuigt van een zekere inhaligheid; ook [naam 6] was daar zeer door ontdaan. Ik vind het beneden alle peil wat jullie gedaan hebben , weet genoeg maar wil daar verder geen woord meer aan vuil maken.”
2.2.5.
Op 5 december 2012 om 09:05 uur reageert [naam 3] daarop per e-mail met het volgende:
“De secretaire blijft waar die is.
Verder geen commentaar.”
In een e-mail van diezelfde dag aan [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] schrijft zij het volgende:
“De secretaire blijft bij jullie
Gelet op de inhoud van de mail van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] is dadelijk alles uit zijn verband gehaald.
Vanaf het begin was het [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] duidelijk dat ook [naam 5] de secretaire graag wilde hebben.”
2.2.6.
Op 20 november 2020 (productie 2 bij antwoord van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] ) heeft [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] zijn zussen [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] alsmede [naam 5] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] aangeschreven met het verzoek de nalatenschap van zijn ouders alsnog op een volgens hem gerechtvaardigde wijze af te wikkelen.
2.2.7.
Bij brieven van 24 november en 5 en 19 december 2020 (productie 2 bij dagvaarding) heeft [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] die wens herhaald.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Vooropgesteld wordt dat in de rolbeslissing van 16 februari 2022 en in het tussenvonnis van 13 april 2022 per abuis is opgenomen dat ook [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] eisende partij is in het bevoegdheidsincident, het incident ex artikel 118 Rv en in reconventie in de hoofdzaak. De enkele mededeling van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] dat hij het eens is met het antwoord van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en de daarin opgenomen eisen is echter onvoldoende om aan te nemen dat hij ook een eis in reconventie / vorderingen in incident heeft ingesteld. [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] heeft deze immers niet overgenomen in een petitum.
in het incident ex artikel 118 Rv
Het niet-oproepen van de overige erfgenamen
3.2.
Bij rolbeslissing van 16 februari 2022 heeft de kantonrechter, omdat naar het voorshands oordeel sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, bepaald dat [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] de overige erfgenamen, te weten zijn zussen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , alsmede zijn nicht [naam 5] , als partij in het geding diende te betrekken door middel van oproeping op de voet van artikel 118 Rv. [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] heeft zijn zussen en nicht niet opgeroepen, maar zijn vorderingen gewijzigd. Zoals in het vonnis in incident van 13 april 2022 is overwogen, begrijpt de kantonrechter dat geen verdeling (meer) wordt gevorderd, maar dat de gedaagden worden aangesproken uit hoofde van onrechtmatige daad en overbedeling. Gelet op het bepaalde in artikel 3:171 BW, alsmede het feit dat de verdeling van de nalatenschap van erflaatster in 2012 reeds is voltooid, acht de kantonrechter [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] bevoegd om namens de gemeenschap de onderhavige vorderingen in te stellen. [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] zal derhalve niet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De proceskosten
3.3.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak in conventie
De vermeerdering van eis
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] zijn eis vermeerderd in die zin dat hij vordert om [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] te veroordelen tot betaling aan [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] (ten behoeve van de nalatenschapsboedel van erflaatster) een bedrag van € 538,00. Volgens [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] vertegenwoordigt de door [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] ontvreemde inboedel van erflaatster een waarde van € 950,00. Omdat partijen het eens zijn over de totale waarde van de inboedel van erflaatster, te weten € 2.060,00, en omdat [naam 5] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] ieder recht hebben op 10% van de totale waarde van de nalatenschap van erflaatster, komt op grond daarvan aan ieder van hen toe een bedrag van € 206,00, aldus [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] . Gelet daarop zijn [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] en [naam 5] ieder voor € 269,00 overbedeeld (€ 950,00 : 2 = € 475,00 - € 206,00). In totaal een bedrag van € 538,00. Eerder (in zijn conclusie van antwoord in het incident) stelde [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] dat de door [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] ontvreemde inboedel een waarde vertegenwoordigde van € 650,00 zodat de overbedelingsvordering een bedrag van € 238,00 in totaal behelsde. [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering.
3.5.
Zolang geen eindvonnis is gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde kan daar bezwaar tegen maken, op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten (artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
3.6.
[eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] heeft zijn eisvermeerdering niet bij conclusie of akte ter rolle gewijzigd waardoor deze alleen om die reden al buiten beschouwing moet worden gelaten. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding voor een verwijzing naar de rol om [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] alsnog daartoe in de gelegenheid te stellen. Niet gesteld of gebleken is dat [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] zijn eis niet in een eerder stadium van de procedure had kunnen vermeerderen. Verwijzing naar de rol voor de beoogde vermeerdering van eis, waarop [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] dan weer zouden mogen reageren, veroorzaakt bovendien een zodanige vertraging in de procedure dat sprake is van strijd met de goede procesorde. De kantonrechter laat de wijziging van eis daarom buiten beschouwing en zal uitgaan van het eerder door [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] gevorderde bedrag van € 238,00.
De vordering van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] : betaling van € 238,00 ter zake van de overbedeling van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] (inboedel) en van € 2.918,00 ter zake van de overbedeling van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] (auto)
3.7.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] dat [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] de hiervoor onder 2.2.2. genoemde inboedelgoederen van erflaatster hebben ontvreemd, althans dat zij deze zaken zonder instemming van de overige erfgenamen uit het appartement van erflaatster hebben meegenomen. Daarnaast stelt [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] dat [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] samen met wijlen haar echtgenoot de auto van erflater na diens overlijden in 2004 zonder enige betaling heeft overgeschreven op naam van [naam 4] . Volgens [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] was de auto aan [naam 4] in bruikleen gegeven en komt de waarde daarvan (bepaald in 2010) toe aan de gemeenschappelijke boedel. In zijn brief van 20 november 2020, gericht aan zijn zussen en aan [naam 5] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] , schrijft [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] dat hij pas sinds ongeveer twee weken onomstotelijk bewijs heeft gekregen daarvan.
3.8.
[gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] hebben de stellingen van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] gemotiveerd betwist en voeren als meest verstrekkend verweer dat zijn vorderingen zijn verjaard. De kantonrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van de inboedelgoederen
3.9.
Volgens [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] is de schuld van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] wegens overbedeling ontstaan door het ontvreemden en onrechtmatig toeeigenen van de inboedelgoederen door [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] . De rechtsvordering van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] behelst derhalve een vergoeding van de schade aan de nalatenschapsboedel en vloeit voort uit onrechtmatige daad. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een dergelijke rechtsvordering door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden en dat is, zo blijkt uit de tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie, 4 december 2012. Het in zijn brief van 20 november 2020 genoemde bewijs van de vermeende ontvreemding, welk bewijs [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] naar eigen zeggen pas sinds twee weken had verkregen, heeft hij niet aangedragen, zodat niet in rechte kan worden vastgesteld dat hij pas in 2020 bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Deze stelling is overigens ook strijdig met de inhoud van de in 2012 gevoerde correspondentie (zie 2.2.3. en verder). Zonder nadere toelichting, die [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] niet heeft gegeven, is niet duidelijk waarom de verjaringstermijn in plaats van vijf jaar twintig jaar zou moeten behelzen. Het verlengen van een verjaringstermijn – waar [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] tijdens de mondelinge behandeling om heeft verzocht – is enkel mogelijk door middel van een geldige stuitingshandeling. Niet gesteld of gebleken is dat [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] de verjaring heeft gestuit door middel van een schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin hij zich het recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehoudt (artikel 3:317 BW).
3.10.
Gelet op het voorgaande is de vordering van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] voor zover die ziet op betaling door [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] van een bedrag van € 238,00 door verloop van vijf jaren na 5 december 2012, en dus met ingang van 5 december 2017, verjaard. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de auto (Toyota Carina)
3.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter komt ter zake van de Toyota aan [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] geen vorderingsrecht toe. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 99, 109 en 119 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] vermoed de eigenaar te zijn geweest van de Toyota. Zij heeft namelijk onbetwist gesteld dat [naam 4] de auto sinds het jaar 2000 in zijn bezit had en dat zij na een onafgebroken periode van twaalf jaar de auto weer heeft verkocht. [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] heeft dit wettelijke vermoeden niet weten te weerleggen nu het aan zijn zijde slechts is gebleven bij de blote stelling dat sprake was van bruikleen. Er kan daarom niet in rechte worden vastgesteld dat de auto tot de nalatenschap van erflaatster behoorde. Derhalve zal ook de vordering ter zake van de betaling van € 2.918,00 worden afgewezen.
Proceskosten
3.12.
[eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie, aan de zijde van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] gevallen en tot vandaag begroot op € 436,00 aan salaris gemachtigde voor [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] (2 punten x tarief € 218,00) en € 50,00 voor [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] ter zake van noodzakelijke reis- en verblijfkosten en verletkosten.
De wettelijke rente over de proceskosten van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.13.
De door [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna onder de beslissing is bepaald.
in de hoofdzaak in reconventie
Het contactverbod
3.14.
[gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] vordert een contactverbod inhoudende dat het [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] wordt verboden om op welke wijze dan ook (telefonisch, schriftelijk, via derden, social media of anderszins) in contact te treden met haar. Volgens [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] kwalificeert het gedrag van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] als stalking.
3.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de conclusie getrokken kan worden dat het gedrag van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] aanleiding vormt om een contactverbod op te leggen. Dat [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident]
in 2020brieven heeft gestuurd waarin hij zijn standpunten en vorderingen kenbaar heeft gemaakt en daarnaast een schilderij heeft laten afleveren, is onvoldoende om te kunnen spreken van onrechtmatig handelen jegens [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] . Zeker nu zij erkent dat zij na begin 2021 en tot de dagvaarding niets meer heeft gehoord van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] en dat er vervolgens, in december 2021, slechts één enkel telefoontje heeft plaatsgevonden, waarin [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] verzocht om een schikking. Het vermoeden dat [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] zal gaan bestoken nadat de gemachtigde zich terugtrekt, is slechts dat: een vermoeden. Aannemelijk is dat (vooralsnog) niet. Kortom is niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken van zwaarwichtige redenen op grond waarvan het nodig is de rechten en vrijheden van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] in te perken. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat daar in de toekomst wel sprake van zal zijn, en voor zover dat in de toekomst zal blijken, dan staat het [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en/of [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak] vrij dit verbod alsnog te vorderen. Het gevorderde contactverbod zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.16.
[gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] gevallen en tot vandaag begroot op € 50,00 aan noodzakelijke reis-en verblijfkosten en verletkosten.

4.De beslissing

De kantonrechter
in het incident ex art. 118 Rv
4.1.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak in conventie
4.2.
wijst de vorderingen af,
4.3.
veroordeelt [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] tot betaling van de proceskosten, tot vandaag aan de zijde van [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] begroot op € 436,00, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na vandaag te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige voldoening, en aan de zijde van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] op € 50,00,
4.4.
veroordeelt [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 109,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige voldoening,
4.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling jegens [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak in reconventie
4.6.
wijst de vordering af,
4.7.
veroordeelt [gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in het bevoegdheidsincident] tot betaling van de proceskosten, tot vandaag aan de zijde van [eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in het bevoegdheidsincident] begroot op € 50,00,
4.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
RJ