ECLI:NL:RBLIM:2022:8093

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
03.060118.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in AZC met mes tijdens conflict om medicijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 19 oktober 2022, staat de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 maart 2022 in een asielzoekerscentrum (AZC) te [plaats]. De verdachte, geboren in 2001, heeft tijdens een conflict met de aangever, [slachtoffer], een mes gepakt in een poging om de aangever af te schrikken en zijn medicijn, een katoenen riem met opgerolde Koranteksten, terug te krijgen. Tijdens de worsteling die volgde, raakte de aangever gewond aan zijn arm door het mes van de verdachte. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet de intentie had om de aangever te doden, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdediging niet in verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade mede het gevolg was van omstandigheden die aan de benadeelde partij konden worden toegerekend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.060118.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
laatst wonende te [adres]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij verwijst hiertoe naar de verklaring van aangever [slachtoffer] in samenhang bezien met het letselrapport opgesteld door de forensisch arts. De forensisch arts heeft aangegeven dat het letsel van [slachtoffer] goed past bij de toedracht in zijn verklaring. De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig nu de ernst van de verwondingen en het aantal verwondingen niet past bij de verklaring van de verdachte. De hakkende bewegingen kunnen niet bewezen worden verklaard, maar de zwaaiende en stekende bewegingen gemaakt door de verdachte in de richting van de hals en arm van [slachtoffer] kunnen gekwalificeerd worden als poging doodslag. Uit het letselrapport volgt dat de kraswond in de nek zich vlakbij de linker halsslagader bevond. In het geval dat het zwaaiende mes zich iets dichterbij de hals was gekomen had de slagader beschadigd kunnen worden, met als gevolg een niet te stelpen slagaderlijke bloeding. Bovendien is de armslagader in de elleboogplooi net niet geraakt. Zou de armslagader zijn geraakt, dan had dit geleid tot een massale bloeding. De kans op overlijden was dan ook aanmerkelijk. De verdachte heeft deze kans bewust aanvaard en had gelet op de uiterlijke verschijningsvormen van zijn handelingen, dan ook op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De raadsman voert hiertoe aan dat de verdachte enkel het mes heeft gepakt om te bewerkstelligen dat [slachtoffer] het medicijn van de verdachte zou loslaten. In het duw- en trekwerk dat ontstond toen [slachtoffer] het medicijn niet wilde loslaten, heeft de verdachte [slachtoffer] met het mes geraakt. Dit kan echter niet gekwalificeerd worden als poging tot doodslag, nu de verdachte enkel afwerende bewegingen heeft gemaakt.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De verdachte heeft ter terechtzitting van 5 oktober 2022 onder meer het volgende verklaard – zakelijk weergegeven – :
Op 10 maart 2022 bevond ik mij op mijn kamer op het AZC te [plaats] . Mijn kamergenoot [slachtoffer] pakte mijn medicijn vast. Mijn medicijn is een katoenen riem met daarin opgerolde Koranteksten. Hij had ‘s ochtend tegen mij gezegd dat hij de volgende keer als hij het medicijn zou zien, naar buiten zou gaan en het medicijn zou verbranden. Hij had het medicijn vast met zijn rechterhand en ik had het medicijn vast met mijn linkerhand. Wij stonden voor de kledingkast. Terwijl wij het medicijn zo vasthielden, heb ik het mes gepakt uit de lade van mijn kledingkast. Ik dacht dat hij mijn medicijn uit angst dan wel los zou laten. Maar toen pakte hij mij met zijn vrije linkerhand in de knieholte van mijn rechterbeen en probeerde hij mij te vloeren door mijn been op te tillen. Ik had het mes toen vast met mijn rechterhand. Hij wilde mij optillen en ik wilde dat niet. We waren aan het duwen en aan het trekken. Ik was ook aan het duwen en trekken met de hand waarin ik het mes vast had. Zo raakte ik hem per ongeluk in zijn arm.
Uit de letselrapportage d.d. 14 maart 2022 van C.J. van Leeuwen volgt onder meer dat [slachtoffer] een wond van ongeveer 10 centimeter op zijn linker bovenarm had en een wond van ongeveer 10 centimeter in zijn linker elleboogplooi. Daaronder zaten twee oppervlakkige snijwonden. In de hals aan de linkerzijde zat een langere oppervlakkige kraswond. [2]
In het proces-verbaal omschrijving wapens en munitie heeft verbalisant [naam 1] – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: [3]
Op maandag 14 maart 2022, stelde ik, een onderzoek in aan het op donderdag 10 maart 2022, inbeslaggenomen voorwerp.
Dit voorwerp werd in beslag genomen onder de verdachte: [verdachte] . Geboren op [geboortedag] 2001 in Gambia en woonachtig op het asielzoekerscentrum in [plaats] .
Ik zag dat dit voorwerp een keukenmes is met de navolgende kenmerken:
Totale lengte: 32 centimeter
Lengte lemmet: 20,5 centimeter
Bewijsoverweging
Over hetgeen zich precies heeft afgespeeld in de kamer lopen de verklaringen van [slachtoffer] en de verdachte uiteen. Er waren geen andere getuigen of forensische sporen die een onderscheid tussen beide verklaringen kunnen maken. Volgens [slachtoffer] zou de verdachte hem uit het niets hebben aangevallen terwijl hij lag te slapen. De verdachte riep dat hij hem zou gaan vermoorden, sloeg hem met zijn vuisten tegen zijn hoofd, liep naar de kast om een mes te pakken en stak met dit mes op hem in. De verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij het mes heeft gepakt omdat [slachtoffer] het medicijn van de verdachte niet wilde loslaten. Hij zou dit enkel hebben gedaan om [slachtoffer] af te schrikken zodat hij het medicijn zou loslaten. Toen de verdachte het medicijn niet wilde loslaten, ontstond er onderling geduw en getrek waarbij de verdachte [slachtoffer] per ongeluk met het mes in zijn arm heeft geraakt. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet weerlegd kan worden met bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte is ook niet onwaarschijnlijk nu in het dossier naar voren komt dat [slachtoffer] zich al langer ergerde aan de manier waarop de verdachte iedere ochtend dit medicijn (een katoenen riem met daarin opgerolde Koranteksten) om zijn lichaam bond. De conclusie van de forensisch arts dat het letsel van [slachtoffer] zeer goed past bij de verklaring van [slachtoffer] heeft geen onderscheidend vermogen, omdat deze deskundige niet heeft beoordeeld hoe goed dit letsel past bij de verklaring van de verdachte. De rechtbank concludeert dat het letsel van [slachtoffer] minstens even goed past bij het scenario van de verdachte. Voorts maken de volgende omstandigheden dat de rechtbank meer geloof hecht aan de verklaring van verdachte dan aan die van aangever. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] zich al langer ergerde aan de manier waarop de verdachte iedere ochtend dit medicijn (een katoenen riem met daarin opgerolde Koran-teksten) om zijn lichaam bond. [slachtoffer] noemde dit een ritueel en heeft er zelfs foto's van gemaakt. [4] Deze ergernis past bij het willen afpakken van het medicijn zoals door de verdachte is verklaard. Voorts blijkt uit het dossier en met name uit het verhoor van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris dat [slachtoffer] een zeer gespierd postuur heeft en verdachte een tenger postuur. [5] Uit de gegevens van het AZC blijkt dat bij eerdere conflicten [slachtoffer] degene was die zich agressief opstelde en de verdachte in deze situaties rustig bleef. [6] Deze omstandigheden maken dat de stelling van [slachtoffer] dat verdachte is begonnen met slaan, toen [slachtoffer] nog aan het slapen was en gaandeweg het mes pakte, niet voor de hand liggend en onwaarschijnlijk is. Voorts loopt de verdachte na het incident meteen naar de receptie. Ook aangever komt daar al bloedend aan. Verdachte blijft rustig en geeft aan dat hij het mes zal afgeven als hij beschermd wordt tegen aangever. Op het moment dat de AZC medewerker tussen hen in gaat staan, geeft verdachte meteen het mes af. [7] De rechtbank is er dus niet van overtuigd dat het is gegaan zoals [slachtoffer] heeft verklaard, maar acht aannemelijk dat het is gegaan zoals de verdachte heeft verklaard. Zij verklaart op basis daarvan bewezen dat de verdachte met een mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de arm van [slachtoffer] . Nu de rechtbank enkel uitgaat van onderling duwen en trekken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat de verdachte hakkende (steek)bewegingen heeft gemaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de lichte krasverwonding in de hals niet de conclusie getrokken kan worden dat de verdachte met het mes in de richting van de hals of gezicht van [slachtoffer] heeft gezwaaid. Waarschijnlijker is dat deze is opgelopen tijdens het onderlinge geduw en getrek.
Poging doodslag of poging zware mishandeling?
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte niet de intentie (vol opzet) heeft gehad om [slachtoffer] te doden. De vraag die voorligt is echter of er voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] kan worden afgeleid uit het handelen van de verdachte. Hierbij dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood bij aangever zou kunnen intreden. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet komen vast te staan dat de verdachte hakkende (steek)bewegingen heeft gemaakt of een zwaaiende beweging richting de hals/het gezicht. Door het in een worsteling vast blijven houden van een mes kan in beginsel niet de conclusie worden getrokken dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever daardoor dodelijk verwond zou kunnen raken en dat de verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De verdachte heeft echter door zijn handelen wel de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een persoon die in zijn arm geraakt wordt door een mes van 32 centimeter met een lemmet van 20,5 centimeter als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel op kan lopen, bijvoorbeeld ernstige spier-, pees- of zenuwschade. Dat de verdachte een dergelijk groot mes vastpakt terwijl hij in een worsteling met [slachtoffer] is terechtgekomen en doorworstelt met dit mes in de hand, maakt de kans aanmerkelijk dat hij [slachtoffer] op een dusdanige manier met het mes raakt dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel oploopt. De verdachte moet geacht worden ook daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door desalniettemin zo te handelen heeft de verdachte bewust deze kans aanvaard. De rechtbank acht derhalve de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 subsidiair
op 10 maart 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, - telkens met voornoemd opzet - zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de arm van deze [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, waardoor hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] het medicijn van de verdachte heeft afgepakt. [slachtoffer] zou eerder die dag aan de verdachte hebben gezegd dat hij het medicijn van de verdachte zou verbranden. De verdachte kon niet weglopen omdat [slachtoffer] het medicijn vasthad en hij kon niet met de blote hand vechten omdat [slachtoffer] veel sterker was dan hij. Het mes lag toevallig binnen handbereik en hij heeft geen aanvallende beweging gemaakt. Gelet hierop kon de verdachte niet anders, waarmee is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer dient te worden verworpen. Het door de verdachte geschetste scenario is niet aannemelijk waardoor er geen sprake zou zijn van een noodweersituatie waartegen verdediging geboden was. In het geval de rechtbank het door de verdachte geschetste scenario aannemelijk zou achten, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verdachte zelf het conflict heeft opgezocht. De verdachte had op andere wijze kunnen en moeten handelen. De officier van justitie concludeert daarom dat niet is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Indien door of namens de verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door de verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden.
Zoals hiervoor reeds is overwogen volgt de rechtbank verdachte in zijn verhaal dat [slachtoffer] de uiteenzetting begon door het medicijn van verdachte af te pakken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [slachtoffer] worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een goed. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte zich bevond in een noodweersituatie.
Nu er sprake is van een noodweersituatie, moet worden beoordeeld of het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde door middel van het plegen van een in beginsel strafbaar feit (de zogeheten subsidiariteit) en of de manier waarop hij zich verdedigde in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding (de zogeheten proportionaliteit). De verdachte heeft een mes gepakt om [slachtoffer] af te schrikken opdat hij het medicijn van de verdachte zou loslaten. Toen [slachtoffer] het medicijn niet losliet, ontstond er onderling geduw en getrek waarbij de verdachte [slachtoffer] met het mes geraakt heeft. Hoewel dit medicijn voor verdachte heel belangrijk was, is het afpakken van dit medicijn door [slachtoffer] niet een zodanig ernstig vergrijp dat daardoor de verdediging met het mes gerechtvaardigd was. De door verdachte gekozen wijze van verdediging staat in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Verdachte heeft daarmede gehandeld zowel in strijd met de eis van de subsidiariteit als die van de proportionaliteit. De verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verzocht om, indien de rechtbank tot strafoplegging komt, een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. [slachtoffer] heeft de confrontatie immers zelf opgezocht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Hij heeft [slachtoffer] met een mes verwond aan zijn arm. [slachtoffer] moest gehecht worden aan enkele van deze verwondingen.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat ook [slachtoffer] een rol heeft in het ontstaan van het conflict door het medicijn van de verdachte af te willen pakken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafeis heeft de rechtbank bovendien acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij zij uitgaat van de categorie ‘opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor een dergelijk feit zeven maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bewezenverklaard is echter een poging tot zware mishandeling, en geen voltooid delict, waardoor een lagere straf dan het oriëntatiepunt aan de orde is.
Alles overwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Nu deze opgelegde straf lager is dan de duur van de door verdachte op 5 oktober 2022 ondergane voorlopige hechtenis, heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis op 5 oktober 2022 opgeheven. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.450,00.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 2.500,00 voor toewijzing vatbaar is. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen mede gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De schade is namelijk mede het gevolg van omstandigheden die aan de benadeelde partij kunnen worden toegerekend. De beoordeling van de mate waarin de aan beiden toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen en de vraag of de billijkheid een andere verdeling van de schade eist, vergen in dit geval een uitvoerig partijdebat en mogelijke nadere bewijslevering. Daarvoor is in dit strafgeding geen plaats. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P.W. van Well, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.L.L. Ruijters, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij, op of omstreeks 10 maart 2022 te [plaats] , gemeente Leudal, althans in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, - (telkens) met voornoemd opzet - een of meer zwaaiende en/of hakkende (steek)bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht, de hals en/of de arm(en), althans het bovenlichaam van deze [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij, op of omstreeks 10 maart 2022 te [plaats] , gemeente Leudal, althans in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, - (telkens) met voornoemd opzet - een of meer zwaaiende en/of hakkende (steek)bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht, de hals en/of de arm(en), althans het bovenlichaam van deze [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022036023, gesloten d.d. 17 april 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 82.
2.Medische informatie dr. C.J. van Leeuwen d.d. 14 maart 2022, pag. 48 en 49.
3.Proces-verbaal omschrijving wapens en munitie van verbalisant [naam 1] d.d. 14 maart 2022, pag. 45.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] d.d. 15 maart 2022, pag. 63-66.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. 12 juli 2022.
6.Incidentenrelaas AZC [plaats] met betrekking tot [verdachte] d.d. 10 maart 2022, pag. 72-73; incidentenrelaas AZC [plaats] met betrekking tot [slachtoffer] d.d. 10 maart 2022, pag. 77-80.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] d.d. 10 maart 2022, pag. 20.