ECLI:NL:RBLIM:2022:8073
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgang bij vorderingen van het Uwv op basis van de Werkloosheidswet na faillissement van een werkgever
In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 20 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een brief van het Uwv beoordeeld. Eiser, die vennoot was van een failliete onderneming, had bezwaar gemaakt tegen een vordering van het Uwv die voortvloeide uit de loongarantieregeling van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank oordeelt dat de brief van het Uwv, waarin een vordering werd ingesteld, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat de mededeling over de verschuldigde werkgeverspremies wel als een besluit moet worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt vast dat het Uwv te laat heeft beslist op het bezwaar van eiser en dat het Uwv de hoogte van de verbeurde dwangsom niet heeft vastgesteld. De rechtbank bepaalt de verbeurde dwangsom op het wettelijke maximumbedrag van € 1.442,00. Tevens wordt het besluit van het Uwv vernietigd en moet het Uwv een nieuw besluit nemen over de vordering die is gebaseerd op artikel 66, tweede lid, van de WW. Eiser krijgt zijn griffierecht van € 49,00 vergoed en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.897,50 bedragen.