In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ingediend door de verzoeker, geboren in 1998, die vertegenwoordigd werd door mr. S.G.H. van de Kamp. De verzoeker had een verzoek ingediend om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak, waarin hij niet verder werd vervolgd. De officier van justitie had op 9 februari 2022 aan de verzoeker meegedeeld dat hij niet verder zou worden vervolgd. Het verzoekschrift werd op 9 mei 2022 ingediend, waarna het Openbaar Ministerie op 2 juni 2022 zijn standpunt kenbaar maakte. De rechtbank behandelde het verzoek op 4 oktober 2022, waarbij de gemachtigde advocaat van de verzoeker en de officier van justitie aanwezig waren. De verzoeker zelf was niet ter zitting verschenen.
De verzoeker vroeg om vergoeding van de kosten van zijn raadsman, die een factuur van € 1.270,50 had ingediend voor werkzaamheden in de strafzaak en € 680,00 voor het opstellen en indienen van het verzoek. De officier van justitie verzet zich tegen de toekenning van deze vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de advocaat tot en met 9 februari 2022 onder de piketregeling vielen en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding voor deze kosten toe te kennen. De rechtbank kende echter wel een vergoeding toe van € 332,75 voor de werkzaamheden van de raadsman na deze datum en het gebruikelijke bedrag van € 680,00 voor de kosten van het verzoek.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de verzoeker een totale vergoeding van € 1.012,75 toe te kennen, ten laste van de Staat. Deze beslissing werd genomen door mr. F.M. van Maanen Winters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en werd uitgesproken ter zitting van de raadkamer.