3.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat er in de vroege avond van 24 oktober 2021 een aantal incidenten hebben plaatsgevonden in een woning voor arbeidsmigranten. Als blijkt dat een van de bewoners een slagaderlijke bloeding heeft ten gevolge van een verwonding aan zijn been, worden de hulpdiensten gebeld en komt de politie ter plaatse. Alsdan blijkt dat bijna alle betrokkenen de nodige alcohol hebben genuttigd.
Door de aangevers en verdachte zijn zowel bij de politie als (deels) bij de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. Deze verklaringen stroken echter niet met elkaar. Ook verklaren verschillende getuigen op vragen met betrekking tot - voor de tenlastelegging - evidente punten niet consistent. Het vaststellen van de feitelijke gang van zaken wordt daardoor - mede door het ontbreken van objectief bewijs - onmogelijk.
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs bestaat dat verdachte met het mes heeft gestoken. Verdachte wordt van dit feit integraal vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van getuigen op verschillende punten inconsistent zijn. Onder andere voor wat betreft de plaats op het lichaam waar aangever geraakt zou zijn (hoofd of arm) alsook het onderdeel van de stofzuiger waarmee hij geraakt zou zijn (slang of motor op wielen) en de handeling door middel waarvan de verdachte dit zou hebben gedaan (geslagen of gegooid).
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte de hele stofzuiger tegen zijn achterhoofd heeft gegooid en heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte de stofzuiger in zijn hand had en hem daarmee sloeg.
Ook getuige [slachtoffer 3] heeft wisselende verklaringen afgelegd. Bij de politie heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij heeft gezien dat aangever door verdachte met een stofzuiger werd geslagen. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft getuige [slachtoffer 3] verklaard dat aangever ‘bijna’ werd geslagen. In datzelfde verhoor heeft getuige verklaard dat aangever op zijn onderarm werd geraakt, dit in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring dat het hoofd werd geraakt. Gelet op voorgaande acht de rechtbank de getuigenverklaring van getuige [slachtoffer 3] onvoldoende betrouwbaar om deze te gebruiken als bewijsmiddel.
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat er met een stofzuigerslang zou zijn geslagen.
Verdachte ontkent te hebben geslagen met een stofzuiger(slang). Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij door aangever [slachtoffer 2] werd geslagen waardoor hij ten val kwam. Vervolgens zou hij aan zijn benen door de hal zijn gesleurd. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd de stofzuiger vast te grijpen om het slepen te laten stoppen.
De schade aan de stofzuiger is even waarschijnlijk onder alle scenario’s, inclusief het scenario van de verdachte. Anders dan de officier van justitie kent de rechtbank aan deze bevinding dus geen bewijskracht toe.
Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte letsel heeft, te weten beschadigde handen en armen inclusief schaafwonden. Het letsel van verdachte, omschreven door de FO-arts, past in het door verdachte geschetste scenario dat hij aan zijn benen door de hal gesleept werd. Nu het dossier geen feiten of omstandigheden bevat die maken dat de verklaring van verdachte als onjuist of als onaannemelijk moeten worden aangemerkt, kan niet vastgesteld worden dat verdachte met de stofzuiger heeft gegooid of geslagen en wordt verdachte ook van dit feit integraal vrijgesproken.
Feit 3
Vaststaat dat er op 24 oktober 2021 in de keuken van de woning te Heel een incident met een mes heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 3] een slagaderlijke bloeding in het bovenbeen heeft opgelopen. Bij dit incident waren geen getuigen.
Aangever [slachtoffer 3] heeft wisselende verklaringen afgelegd over hoe de slagaderlijke bloeding is veroorzaakt. In zijn eerste verklaring vertelt aangever dat op het moment dat hij zelf de keuken inloopt verdachte, die aan het aanrecht staat, een mes uit het messenblok pakt en hem aanvalt en in zijn bovenbeen steekt. In zijn tweede verklaring geeft aangever aan dat verdachte twee messen uit het afdruiprek pakt, hem daarmee te lijf wil gaan, waarna aangever een mes weet af te pakken na een worsteling waarin aangever verdachte geslagen en geschopt heeft. Als het gevecht ten einde is en aangever zich omdraait om de keuken te verlaten, springt verdachte (die achter hem op de grond lag) overeind en steekt hem in zijn bovenbeen. Bij de rechter-commissaris verklaart aangever dat verdachte na de eerdergenoemde worsteling op de grond ligt en het leek alsof hij huilde. Aangever draait zich om en wil de keuken verlaten waarna verdachte zittend op zijn knieën van achteren tussen de benen van aangever door met een mes in zijn bovenbeen steekt.
Uit de medische informatie volgt dat de wond aan de voorzijde ter hoogte van de lies zit op het linker bovenbeen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de keuken een koksmes en een tafelmes aan het afspoelen was, om tomaten te gaan snijden en een boterham te gaan smeren. Hij had beide messen in zijn rechterhand toen aangever de keuken in kwam. Op het moment dat aangever hem vanachter benaderde en verdachte aan zijn schouder naar achteren trok, heeft hij zich omgedraaid en aangever per ongeluk geraakt met het koksmes, toen aangever een trappende beweging richting hem maakte.
Ook over dit incident zijn dus verschillende verklaringen afgelegd. Dit keer heeft de aangever drie verschillende verklaringen afgelegd en heeft de verdachte telkens verklaard dat raken van het been van aangever met het mes per ongeluk is gebeurd. Van het moment waarop het mes en het been elkaar hebben geraakt, is niemand getuige geweest. Wel hebben de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard dat aangever zich omdraaide richting hen en toen flauwviel. Deze waarnemingen passen beter in de verklaring van de verdachte dan in de recentste twee verklaringen van aangever.
Nu er geen feiten of omstandigheden zijn die maken dat de verklaring van verdachte als onjuist of als onaannemelijk moet worden aangemerkt, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte gericht met een mes het slachtoffer heeft gestoken, gesneden of geprikt, zodat niet kan worden geoordeeld dat verdachte met het tenlastegelegde opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm - heeft gehandeld.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.