ECLI:NL:RBLIM:2022:8045

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/03/308187 / KG ZA 22-310
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres in vordering tot opheffing conservatoir beslag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W.M. van Doorn, en gedaagde, de Gemeente Maastricht, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Swennen. Eiseres vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de Gemeente was gelegd op het aandeel van haar ex-echtgenoot in een woning. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van het beslag en dat dit beslag onrechtmatig was, aangezien het een privéschuld van haar ex-echtgenoot betrof. De Gemeente voerde aan dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar vordering, omdat zij haar ex-echtgenoot niet had gedagvaard, wat in strijd was met de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres inderdaad niet-ontvankelijk was, omdat zij niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van haar vordering. Hierdoor werd de verdere beoordeling van de zaak niet noodzakelijk geacht. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die op € 1.692,00 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/308187 / KG ZA 22-310
Vonnis in kort geding van 13 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.W.M. van Doorn;
tegen:
de openbare rechtspersoon
GEMEENTE MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. I. Swennen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8;
  • de bij brief van 2 oktober 2022 door de Gemeente in het geding gebrachte producties 1 t/m 12;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnotitie van [eiseres] ;
  • de conclusie van antwoord/pleitnota van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is gehuwd geweest met een zekere [naam] . Hun huwelijk is bij beschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2018 ontbonden. [eiseres] en [naam] waren gezamenlijk eigenaar van een woning te [plaats 1] en een woning te [plaats 2] aan de [adres] . In het kader van de verdeling van hun huwelijksgemeenschap hebben [eiseres] en [naam] besprekingen gevoerd over de verdeling van die woningen.
2.2.
Op 31 januari 2018 is door de Gemeente op het onverdeelde aandeel van [naam] in de woning in [plaats 2] conservatoir beslag gelegd, na daartoe van de voorzieningenrechter verkregen toestemming van 29 januari 2018. Dat beslag gelegd is verband met een beweerde vordering van de Gemeente op [naam] wegens bestuurdersaansprakelijkheid van [naam] .
2.3.
Het beslagexploot is op 9 februari 2018 betekend aan de zoon van [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat zij de vermogensrechtelijke gevolgen van haar echtscheiding heeft geregeld met [naam] in een convenant van 23 augustus 2018. De woning in [plaats 2] zou gezamenlijke eigendom van [eiseres] en [naam] blijven. Zij zouden deze woning renoveren en vervolgens verhuren. De huuropbrengsten zouden door hen worden gedeeld.
3.2.
Volgens [eiseres] heeft zij kort daarna met [naam] afgesproken dat de woning in [plaats 2] aan [eiseres] zou worden toegedeeld. Nadat zij begin 2022 van de hypotheekadviseur van de SNS-bank had vernomen dat zij toestemming had gekregen om haar hypotheek over te sluiten, dan wel de huidige hypotheek voort te zetten, stelt [eiseres] te hebben vernomen dat de Gemeente conservatoir beslag had gelegd op het aandeel van [naam] in de woning te [plaats 2] .
3.3.
[eiseres] stelt voordien, en dus ook tijdens de onderhandelingen met [naam] over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, niet op de hoogte te zijn geweest van het beslag.
3.4.
[eiseres] voert aan dat de levering aan haar van het aandeel van [naam] in de woning te [plaats 2] voor haar van essentieel belang is, nu zij terminaal ziek is en de woning het enige is dat zij aan haar erfgenamen kan nalaten. Bovendien is de woning gelet op haar ziekte te groot; zij wil de woning verkopen en vervolgens een gelijkvloers appartement kopen.
3.5.
De schuld waarvoor het omstreden beslag is gelegd, betreft volgens [eiseres] een privéschuld van [naam] . Verder wijst [eiseres] op het feit dat de aan [naam] toegedeelde woning in [plaats 1] een ruime overwaarde heeft waarop de Gemeente, als alternatief voor het omstreden beslag, beslag had kunnen leggen.
3.6.
Andere juridische mogelijkheden, zoals het in rechte aanspreken van haar voormalige advocaat, die volgens [eiseres] heeft verzuimd tijdens de onderhandelingen in verband met de verdeling van de panden te onderzoeken of deze mogelijk waren beslagen, of het aanspreken van [naam] , in verband met dwaling ter zake de verdeling, zouden voor haar te veel tijd in beslag nemen.
3.7.
De Gemeente heeft ook geen vordering op [eiseres] , maar enkel op [naam] ; [eiseres] wordt nu echter wel geconfronteerd met het door de Gemeente ten laste van [naam] gelegde beslag.
3.8.
Gelet op haar specifieke persoonlijke belangen acht [eiseres] het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij wordt betrokken in een procedure tussen de Gemeente en [naam] , waarop zij geen enkele invloed en waarvan zij ook geen weet heeft.
3.9.
Dat alles maakt dat bij een afweging van belangen haar belangen bij opheffing van het beslag volgens [eiseres] zwaarder moeten wegen dan de belangen van de Gemeente bij handhaving van het beslag.
3.10.
[eiseres] stelt zich daarnaast op het standpunt dat het beslag onrechtmatig is. De Gemeente heeft het gelegde beslag niet aan haar doen betekenen, zodat zij pas heel laat heeft vernomen dat het omstreden beslag was gelegd. Indien zij binnen de wettelijke termijn van drie dagen na inschrijving van het beslag in het kadaster kennis daarvan had gekregen, dan had zij zich ten opzichte van [naam] anders kunnen opstellen en een andere strategie kunnen volgen.
3.11.
Daarnaast stelt [eiseres] dat de Gemeente haar niet de volledige beschikking van 29 januari 2018 van de voorzieningenrechter ter beschikking heeft gesteld. Derhalve weet zij niet wat de grondslag is van de vorderingen van de Gemeente jegens de diverse bestuurders, waaronder [naam] , die de Gemeente op grond van bestuurdersaansprakelijkheid heeft aangesproken, op welke vermogensbestanddelen allemaal beslag is gelegd en welke verhaalswaarde die beslagen vertegenwoordigen.
3.12.
[eiseres] verwijt de Gemeente verder dat zij niet heeft onderzocht, dan wel voldoende inzichtelijk gemaakt, dat zij verhaal van haar vordering jegens de man zeker had kunnen stellen door een conservatoir beslag op de woning in [plaats 1] . Volgens een door [eiseres] bij een Belgische advocaat ingewonnen advies blijkt dit zeer wel tot de mogelijkheden te behoren.
3.13.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente beveelt het door, dan wel namens haar gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak, staande en gelegen te [plaats 2] , aan de [adres] , van 31 januari 2018 op te (laten) heffen en wel binnen twee dagen na betekening van het in deze nog te wijzen vonnis en onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de Gemeente hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 100.000,--.
3.14.
De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van de Gemeente luidt dat [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering, nu zij in strijd met het bepaalde in artikel 438 lid 6 Rv jo. artikel 705 lid 3 Rv heeft verzuimd om ook [naam] in kort geding te dagvaarden.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer terecht is voorgedragen. Artikel 438 lid 6 Rv, zoals dat thans luidt, bepaalt het volgende: “Verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde.”
4.3.
Artikel 705 lid 3 Rv, zoals dat thans luidt, bepaalt het volgende: “Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, derde lid, derde zin, vierde en vijfde en zes lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.”
4.4.
Omdat artikel 705 Rv handelt over de opheffing van een conservatoir beslag, betekent dat analoge toepassing van artikel 438 lid 6 Rv inhoudt dat verzet door een derde (lees: [eiseres] ) tegen een conservatoir beslag geschiedt door dagvaarding van zowel de executant (lees: de Gemeente) als de geëxecuteerde (lees: [naam] ).
4.5.
Omdat [naam] echter niet door [eiseres] is gedagvaard, moet [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard (zie ook Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, aantekening 3 bij artikel 705 Rv).
4.6.
Nu de voorzieningenrechter op grond van dat oordeel niet toekomt aan een verdere beoordeling van de vordering, behoeven de andere verweren van de Gemeente geen bespreking.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 676,00;
- salaris advocaat €
1.016,00;
Totaal € 1.692,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT