Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaken tussen
Gezondheidscentrum Hoensbroek B.V., gevestigd Hoensbroek, eiseres,
het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
1 juni 2012 gerealiseerd was, kon de subsidieverlening worden ingetrokken.
15 september 2017, aan het college van B&W van de gemeente Heerlen een subsidie verleend van € 10.950.000,-. Ook heeft verweerder in dit besluit het besluit van 2 mei 2011 ingetrokken nu beide projecten (waaronder de ontwikkeling van het voormalig gemeentehuis Hoensbroek) niet gerealiseerd waren. De reeds uitbetaalde voorschotten van in totaal € 500.000,- zijn middels dit besluit verrekend.
19 december 2019 voor het eerst kennis heeft genomen van het besluit van
5 september 2017. Eiseres stelt belanghebbende te zijn ex artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres is het niet eens met de (volledige) intrekking van de subsidie en stelt dat het besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Verweerder heeft daarbij onder andere verwezen naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg van 14 augustus 2020. Verweerder heeft aangevoerd dat het college van B&W van de gemeente Heerlen de begunstigde van de subsidie was. Eiseres had wellicht een financieel belang bij het al dan niet intrekken van die subsidie, maar dit is een van het college van B&W van de gemeente Heerlen afgeleid belang en maakt haar niet rechtstreeks belanghebbende. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 september 2012. [1] Volgens verweerder wordt eiseres niet geraakt in een fundamenteel recht, zoals het recht op leven, werk of woning, waarvan toegang tot de bestuursrechter hem niet onthouden zou mogen worden. Volgens verweerder is er ook geen sprake van een concurrentiepositie. [2]