ECLI:NL:RBLIM:2022:7809

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/03/307916 / KG ZA 22-299
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over aanneming van werk en gebreken aan het dak van een woonhuis

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een aannemingsovereenkomst hadden gesloten voor de bouw van een woonhuis. De eisers, die in het kort geding als verweerders in het incident optraden, stelden dat zij een spoedeisend belang hadden bij de toewijzing van hun vorderingen, omdat zij dringend behoefte hadden aan een goed dak boven hun hoofd. De gedaagde, die als eiser in het incident optrad, betwistte echter dat er sprake was van een spoedeisend belang en voerde aan dat het dak niet gebrekkig was. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende hadden onderbouwd dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de vorderingen in kort geding niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De incidentele vordering van de gedaagde werd eveneens afgewezen, omdat de hoofdzaak niet werd toegewezen. De proceskosten aan de zijde van de gedaagde werden begroot op € 1.330,00, terwijl de kosten aan de zijde van de eisers op nihil werden begroot, aangezien het verweer in het incident gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de hoofdzaak was gedaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/307916 / KG ZA 22-299
Vonnis in kort geding, in de hoofdzaak en in het incident, van 11 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser in het kort geding, verweerder in het incident sub 1]

2.
[eiseres in het kort geding, verweerster in het incident sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in het kort geding, verweerders in het incident,
advocaat mr. J-P. van Dyck,
tegen
[gedaagde in het kort geding, eiser in het incident], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in het kort geding, eiser in het incident,
advocaat mr. J.A.M.W. Lutgens.
Partijen zullen hierna [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] en [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 september 2022 met de producties 1 t/m 16,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de hoofdzaak en in het incident.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 6 september 2020 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten (productie 2 bij dagvaarding). Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] in opdracht van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] de (ruw)bouw van een woonhuis uitvoert tegen een door [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] in vier termijnen te betalen aanneemsom van € 36.300,- inclusief btw. Voorts hebben partijen een aannemingsovereenkomst voor het dichtbranden van het plat dak gesloten voor
€ 27.273,40 inclusief btw. [naam bedrijf] (verder: [naam bedrijf] ) heeft, in opdracht van [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] (onderaanneming), de werkzaamheden aan het dak uitgevoerd.
2.2.
[gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] heeft zijn werkzaamheden bij [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] begin mei 2021 beëindigd, waarna [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] ook de laatste termijn heeft voldaan. [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] zijn in juni 2021 in het woonhuis gaan wonen.
2.3.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] hebben in oktober 2021 bij [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] melding gemaakt van een lekkage.
2.4.
Vebidak heeft op 9 november 2021 in opdracht van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] het dak onderzocht. Voorts heeft er op 3 maart 2022 een (destructief) onderzoek door Vebidak plaatsgevonden (producties 5 en 11 bij dagvaarding).
2.5.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] hebben bij brief van 22 december 2021 [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] aansprakelijk gesteld (productie 6 bij dagvaarding). In die brief staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“ (…) Middels dit schrijven willen wij [handelsnaam] (…) aansprakelijk stellen voor de schade aan ons dak.
Het dak heeft meerdere gebreken en is niet conform de richtlijnen uitgevoerd, waardoor wij schade hebben geleden, dit is voor ons onacceptabel en zijn dan ook van mening dat het dak, voor uw kosten, opnieuw gemaakt moet worden volgens de voorwaarden. (...)
Tevens stellen wij u aansprakelijk voor alle geleden gevolgschade, de nu nog niet zichtbare schade, en alle bijkomende kosten om deze schade naar behoren te herstellen. (…) ”
2.6.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] hebben op 31 januari 2022 [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen 14 dagen na 31 januari 2022 de verplichtingen uit de aanneemovereenkomst geheel na te komen (productie 8 bij dagvaarding).

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vorderingen daar zij dringend behoefte hebben aan een goed dak boven hun hoofd en een woning die zowel van binnen als van buiten droog blijft. Een bodemprocedure zal niet op tijd - vóór de herfst - zijn afgerond, aldus [eisers in het kort geding, verweerders in het incident]
3.2.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] vorderen - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] veroordeelt
primair
tot de nakoming van de aannemingsovereenkomst door uiterlijk 1 november 2022 een dak tot stand te brengen en op te leveren dat conform de overeenkomst is en de redelijke verwachtingen, en de daaraan, op grond van de branche geldende, redelijkerwijze te stellen eisen,
tot het betalen van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag na de veertiende dag na betekening, dat [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] in gebreke blijft aan de primaire vordering te voldoen,
dan wel subsidiair
3. te gedogen dat (naar keuze) [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] na de veertiende dag na betekening zelf over (doen) gaan tot het opheffen van de gebreken, onder gelijktijdige veroordeling tot betaling van de daarmee gepaard gaande kosten,
4. tot betaling van schadevergoeding van € 112.451,14, dan wel een voorschot daarop van € 56.500,00,
5. in de deskundigen- (€ 640,00) en buitengerechtelijke kosten (€ 3.831,14),
6. in de kosten van dit geding, nakosten daaronder begrepen.
3.3.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] stellen - samengevat - dat het dak non-conform is. Het dak is gebrekkig waardoor lekkages in diverse binnenruimtes van het woonhuis zijn ontstaan. De schade is begroot op € 112.451,14.
3.4.
[gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] voert verweer. Van een spoedeisend belang is geen sprake. [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] betwist dat het dak gebrekkig is. [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] voert (onder meer) aan dat in oktober 2021 sprake was van een scheur in de stadsuitloop waardoor er schade is ontstaan. De scheur in de stadsuitloop is hersteld. In december 2021 heeft herstel van een gat in het dak plaatsgevonden. Sindsdien hebben [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] niet meer gecontracteerd over (actieve) lekkages of andere vochtproblemen. Vebidak heeft geen oorzaak kunnen vaststellen voor de aanwezige vochtproblematiek. [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] voert aan dat er wellicht nog sprake is van (bouw)vocht onder het dak. Nu de oorzaak van het gestelde vochtprobleem onvoldoende is komen vast te staan en nader dient te worden onderzocht door een onafhankelijke deskundige leent deze zaak zich niet voor afdoening in kort geding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering in incident

4.1.
Voor het geval de vorderingen van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] worden toegewezen vordert [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] samengevat - haar toe te staan de firma [naam bedrijf] , gevestigd te [vestigingsplaats] , aan de [adres] , in vrijwaring op te roepen tegen een door de voorzieningenrechter te bepalen zittingsdatum teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen.
4.2.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] maken geen bezwaar tegen de incidentele vordering tot oproeping van [naam bedrijf] in vrijwaring, indien de procedure tot vrijwaring niet leidt tot vertraging in dit kort geding (de hoofdzaak).

5.De beoordeling

De hoofdzaak

5.1.
In artikel 254 lid 1 Rv is bepaald dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven.
5.2.1.
Van een dergelijk spoedeisend belang Van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] is de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken. De enkele omstandigheid dat een beslissing in een te voeren bodemprocedure lang op zich laat wachten en dat die procedure niet voor de herfst zal zijn afgerond, is onvoldoende.
De aanwezigheid van lekkages wordt door [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] gemotiveerd betwist en [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] hebben nagelaten die stelling te onderbouwen. In de rapporten van Vebidak wordt (in ieder geval) geen melding gemaakt van een of meerdere lekkages. Daarmee blijft het zijdens [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] bij een blote stellingname. Voor zover [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] met een droge woning de afwezigheid van reeds aanwezig vocht beogen, hebben zij nagelaten te onderbouwen hoe en in welke mate de aanwezigheid van vocht aan de bewoning van de woning en daarmee aan het woongenot in de weg staat. De enkele stelling dat er vocht in de woning aanwezig is, maakt nog niet dat sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij blijft - ook na de mondelinge behandeling - onduidelijk hoe ‘een droge woning’ ten aanzien van reeds aanwezig vocht kan worden verwezenlijkt met hetgeen wordt gevorderd. Met het (doen) herstellen van het dak - als gevorderd - wordt dit immers niet opgelost.
5.2.2.
Voorts is de vraag of een vordering tot herstel van het dak als in onderhavige zaak kan worden toegewezen in dit kort geding. Een kort gedingprocedure leent zich niet voor een nadere bewijsvoering door partijen. Voor toewijzing is vereist dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de vorderingen van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] ook in een bodemprocedure worden toegewezen. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een gebrek en of dit gebrek aan [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] kan worden toegerekend. In het licht van hetgeen is gesteld en betwist, kan de voorzieningenrechter in dit kort geding niet met voldoende mate van zekerheid oordelen dat [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst.
5.3.
De vorderingen moeten derhalve worden afgewezen.
5.4.
[eisers in het kort geding, verweerders in het incident] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.016,00
totaal € 1.330,00.
Incident
5.5.
Er bestaat geen algemene rechtsregel die zich tegen de vrijwaring in een kort gedingprocedure verzet, waarbij uiteraard beperkingen gelegen zijn in de eisen van voortvarendheid, die de kort gedingprocedure kenmerken.
5.6.
Nu de voorzieningenrechter niet toekomt aan toewijzing van de vorderingen in de hoofdzaak ligt ook de incidentele vordering in kort geding voor afwijzing gereed.
5.7.
[gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] worden begroot op nihil, aangezien het verweer in het incident op de zitting is gedaan, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de eis in de hoofdzaak.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het kort geding
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] tot op heden begroot op € 1.330,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling als in rov. 6.2. is vermeld, uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident
6.4.
wijst de vordering af,
6.5.
veroordeelt [gedaagde in het kort geding, eiser in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers in het kort geding, verweerders in het incident] tot op heden begroot in het incident op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CM