ECLI:NL:RBLIM:2022:7792

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
03.172311.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met geweld, vrijspraak voor geweldsdelict

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De verdachte, geboren te Nijmegen, werd bijgestaan door haar advocaat mr. M.H.H. Meulemeesters. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 september 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie beschouwde het ten laste gelegde feit als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor opzet op geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een centrale rol had gespeeld in de diefstal, maar sprak haar vrij van het geweld, omdat er geen bewijs was dat zij opzet had om geweld te plegen.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 2 maart 2021 te Holtum, samen met anderen, een portemonnee met bankpassen en geld had weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer, die een bedrag van € 1.839,56 aan materiële schade vorderde. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij voor het materiële gedeelte toe, maar verklaarde de vordering voor het immateriële gedeelte niet-ontvankelijk, omdat dit voornamelijk het gevolg was van het geweld waarvan de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partij verzekerd was van betaling van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.172311.21
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 11 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Nijmegen op [geboortedatum] ,
wonende te [Adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat kantoorhoudende te Zeist.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 september 2022. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (03.100782.21), [medeverdachte 2] (03.114377.21) en [medeverdachte 3] (03-172302-21).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 2 maart 2021 te Holtum samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd dan wel daartoe opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, als verwoord in zijn op schrift gesteld requisitoir.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een vooropgezet plan had om geweld te plegen jegens het slachtoffer. Uit het dossier blijkt niet dat het de intentie was om geweld te plegen. De kans dat er toch geweld gebruikt zou worden, is evenmin aanmerkelijk geweest, gezien het plan van aanpak. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de verdachte vooraf de kans dat de medeverdachten hun toevlucht zouden nemen tot geweld, aanmerkelijk heeft geacht en voorts bewust heeft aanvaard. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het geweld zoals dat is ten laste gelegd.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de diefstal.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 2 maart 2021 met zijn huisgenote [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aanwezig was in zijn woning te Holtum. Op enig moment zag hij een schim langs het keukenraam lopen. Hij keek door het raam en zag de garagepoort dichtgaan, terwijl die poort gewoonlijk dicht was. Op het moment dat hij met [medeverdachte 1] naar de garage liep werden zij geconfronteerd met twee mannen die zich reeds in de garage bevonden. De mannen werkten zich met geweld de woning binnen. Door de mannen is er geweld gebruikt bestaande uit vastpakken, slaan, de arm op de rug draaien en met kracht tegen de grond drukken van [slachtoffer 1] . Verder hebben de mannen gedreigd dat zij hem zouden kapot schieten en verrot zouden slaan. [2]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij zag dat beide mannen over aangever heen stonden en hem herhaaldelijk met gebalde vuist en met kracht tegen diens gezicht sloegen. [3]
Op enig moment heeft aangever zich hevig verzet waarop de mannen zijn weggevlucht. Door aangever en [medeverdachte 1] werd de achtervolging ingezet. Buiten de woning zag aangever een vrouw genaamd [verdachte] staan, de verdachte. Dit betreft een vriendin van [medeverdachte 1] die een tijdje bij hen heeft ingewoond. De verdachte rende eveneens weg toen zij door de slachtoffers werd gezien. Aangever zag dat de daders in een bruine, vijfdeurs personenauto auto wegreden. Een portemonnee met daarin bankpassen en € 150,- was uit de woning weggenomen. Aangever heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] mogelijk betrokken was bij de overval. De garagedeur waardoor de verdachten binnen kwamen was normaal gesproken altijd afgesloten. [medeverdachte 1] had voorts op de dag van de overval de kabels van de wifi en het camerasysteem uitgetrokken. [4]
[medeverdachte 1] heeft bevestigd dat zij de avond voor het gebeuren de camera’s had uitgeschakeld. Zij heeft ook gezorgd dat de rolluiken dicht waren. [5]
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] met de idee kwam om te gaan inbreken bij [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] had aan verdachte gevraagd of zij mensen kende die hen daarmee konden helpen. De verdachte heeft mannen uit Rotterdam geregeld. [medeverdachte 1] zou de garagedeur open laten staan zodat de mannen naar binnen konden gaan. De bedoeling was dat de mannen het geld of de hele kluis zouden meenemen. Dat zou moeten gebeuren op het moment dat er niemand thuis was. De mannen zijn nu te vroeg naar binnen gegaan. Het idee was 1 of 2 dagen van te voren bedacht. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben het idee verder bedacht en uitgevoerd. [6]
De medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft verklaard dat hij geld moest wegnemen uit een woning. Alles zou geregeld zijn door de medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] . Het geld zou worden verdeeld onder verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de andere man. [7]
Conclusie
De rechtbank is - gelet op bovenstaande bewijsmiddelen - van oordeel dat [medeverdachte 1] en de verdachte het plan hebben opgevat om anderen in de woning van [slachtoffer 1] in te laten sluipen om daar geld en/of goederen weg te laten nemen. De verdachte heeft contact gelegd met de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , en het plan van aanpak met hen besproken. [medeverdachte 1] heeft volgens plan de beveiligingscamera’s uitgezet, de wifikabels uitgetrokken en de garagedeur open laten staan. [medeverdachte 1] heeft voorts de rolluiken van de woning naar beneden gedaan. De buit zou onder de vier verdachten worden verdeeld.
De verdachte heeft met haar gedragingen een centrale (en cruciale) rol gespeeld in het delict. Haar materiële en intellectuele bijdrage is van zodanig gewicht dat zij moet worden aangemerkt als medepleger van de diefstal.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde geweld, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte het opzet had om geweld te plegen jegens het slachtoffer. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat het dreigen met of gebruik van geweld de intentie was van de verdachte noch dat het gebruik van geweld van tevoren onderling is besproken door de verdachte en haar medeverdachten. De rechtbank ziet evenmin bewijs dat de verdachte de (aanmerkelijke) kans op geweld op de koop had toegenomen, aangezien zij ervan uitging dat het slachtoffer niet thuis zou zijn ten tijde van de insluiping. Het opzet van de plegers van het geweld is verder gegaan dan waarop de opzet van de verdachte was gericht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair:
op 2 maart 2021 te Holtum, tezamen en in vereniging met anderen, een portemonnee (inhoudende in elk geval 3 bankpasjes en/of €150,-), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, mocht de rechtbank haar standpunt voor wat betreft de bewezenverklaring volgen. Mocht de rechtbank de verdediging niet volgen, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat naast een gevangenisstraf van gelijke duur aan het voorarrest, een taakstraf kan worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben enige tijd bij [slachtoffer 1] in mogen wonen.
Kennelijk, zo volgt uit de verklaring van verdachte, hadden beiden moeite met de regels die er gesteld werden door [slachtoffer 1] , zijn persoon en de inrichting van de financiële huishouding en zijn zij en [medeverdachte 1] uiteindelijk op wraak gaan zinnen. Al vlug kwamen zij met het plan om geld te laten stelen bij [slachtoffer 1] .
Dat plan is evenwel danig uit de hand gelopen. De insluiping verwerd tot een gewelddadige overval.
Weliswaar kan verdachte niet het verwijt worden gemaakt dat er geweld is gebruikt, maar haar treft wel schuld; zonder het plan van haar en [medeverdachte 1] en de acties die zij in dat kader ondernomen heeft zou het feit, klein in voornemen, maar uit de hand gelopen bij de uitvoering, nooit gepleegd zijn.
De rechtbank vindt het daarbij ook zorgelijk dat de verdachte er geen been in ziet, om een inbraak/insluiping te regelen bij de man wiens gastvrijheid zij genoot. Kennelijk was de lust tot wraak en de zucht naar geld groter, dan het respect voor de man die haar geruime tijd onderdak heeft geboden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Hoewel de verdachte geen schoon justitieel verleden heeft, is zij niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking gekomen met politie en justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in zijn eis de meest passende strafmodaliteit heeft gekozen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal echter van de hoogte van de eis van de officier van justitie afwijken omdat de rechtbank de verdachte niet verantwoordelijk acht voor het gepleegde geweld. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van verdachte, die reden zouden geven om af te wijken van hetgeen hiervoor is overwogen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting bij insluipingen. Gelet op dat oriëntatiepunt, dat spreekt van 2 maanden voor een insluiping, de rol van de verdachte, het medeplegen van het feit met anderen, de gevolgen die het feit heeft gehad en het misbruik van vertrouwen acht de rechtbank hier een straf van 4 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal de officier van justitie niet volgen in zijn vordering gevangenneming omdat de rechtbank daar geen gronden voor ziet.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.839,56 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voor wat betreft het materiële gedeelte (€ 1.839,56) voor toewijzing gereed ligt. Het immateriële gedeelte dient te worden gematigd tot € 6.000,-. Het totaalbedrag van € 7.839,56 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en hoofdelijk te worden opgelegd.
Ten slotte dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de materiële schade die rechtstreeks het gevolg is van de insluiping voor vergoeding in aanmerking komt. De vergoeding heeft dan enkel betrekking op de portemonnee, het identiteitsbewijs en het cashgeld. Voor het overige dient de benadeelde in de vordering ter zake niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tevens dient de benadeelde in de vordering ter zake de immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen causaal verband bestaat tussen de insluiping en deze schade.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.839,56 materiële schade is geleden. Deze schade is – anders dan door de verdediging bepleit – een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank merkt daarbij op dat de stelling dat de voor vergoeding in aanmerking komende schadeposten beperkt zouden zijn tot de concreet in de tenlastelegging benoemde goederen geen steun vindt in het recht. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde geweld en de rechtbank de immateriële schade het voornamelijk gevolg ziet van dat geweld, zal zij de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijk
De verdachte is met haar medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] verantwoordelijk voor de diefstal in vereniging. De verdachte is verplicht om het totale bedrag aan materiële schade aan de benadeelde partij te betalen, voor zover dit niet reeds door een van de anderen is betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte hoofdelijk opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 1.839,56 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (2 maart 2021).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 28 dagen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf van
4 maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake de materiële schade, groot
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan materiële schade aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] of [medeverdachte 2] ) is betaald;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering ter zake de immateriële schade;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op 28 dagen; verstaat dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte bovengenoemde bedragen aan de benadeelde partij heeft voldaan, daarmee de betalingsverplichting aan de Staat is vervallen en omgekeerd, dat voor zover de verdachte de genoemde bedragen aan de Staat heeft betaald, zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Buiten staat
Mr. drs. E.C.M. Hurkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging- ten laste gelegd dat
primair:
zij op of omstreeks 2 maart 2021 te Holtum, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een portemonnee (inhoudende in elk geval 3 bankpasjes en/of €150,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] naar de grond te duwen en/of
- deze [slachtoffer 1] (meermalen) te slaan en/of
- aan een arm van genoemde [slachtoffer 1] te draaien en/of
- met een knie op de rug van voornoemde [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "Ik schiet je kapot, ik sla je verrot";
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of een onbekend gebleven derde op of omstreeks 2 maart 2021 te Holtum, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee (inhoudende in elk geval 3 bankpasjes en/of €150,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of een onbekend gebleven derde, toebehoorde(n) heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 maart 2021 te Holtum, gemeente Sittard-Geleen opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, BVH nummer: PL2400-2021032217 (Onderzoek Reykjavik), gesloten d.d. 3 september 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 295 en de bijlage bij het einddossier, gesloten op 20 september 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 296-315.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 25-28 en het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 6 april 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 35 -38.
3.Proces-verbaal van aangifte van [medeverdachte 1] d.d. 2 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina 47.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 25-28 en het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 6 april 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 35 -38.
5.Proces-verbaal van verhoor van M. [medeverdachte 1] , welk verhoor is afgelegd bij de rechter-commissaris op 14 april 2022.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 15 februari 2022, niet doorgenummerd.
7.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 12 november 2021, niet doorgenummerd.