ECLI:NL:RBLIM:2022:7790

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
03-172302-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval met geweld en bedreiging

Op 11 oktober 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 2 maart 2021 samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd in Holtum. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, de woning van het slachtoffer is binnengekomen met de intentie om geld en goederen te stelen. Tijdens de overval werd geweld gebruikt tegen het slachtoffer, die werd bedreigd en fysiek aangevallen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaren op. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die materiële en immateriële schade had geleden door de overval. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen respect had getoond voor de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en dat woningovervallen ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers en de samenleving. De rechtbank besloot dat de verdachte zijn straf in een penitentiaire inrichting moet ondergaan, met de mogelijkheid tot deelname aan een penitentiair programma na verloop van tijd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.172302.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 11 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 1994,
wonende te [Adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Vedder, advocaat kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 september 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (03-172311-21), [medeverdachte 2] (03-100782-21) en [medeverdachte 3] (03-114377-21).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 2 maart 2021 te Holtum samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd dan wel daartoe opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, als verwoord in zijn op schrift gesteld requisitoir.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte in de auto zat en geen weet had van wat de anderen van plan waren. Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een woningoverval is onvoldoende bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Er kan geen rol worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte als medeplichtige een rol heeft gespeeld. Vrijspraak dient te volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 2 maart 2021 met zijn huisgenote [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) aanwezig was in zijn woning te Holtum. Op enig moment zag hij een schim langs het keukenraam lopen. Hij keek door het raam en zag de garagepoort dichtgaan, terwijl die poort gewoonlijk dicht was. Op het moment dat hij met [medeverdachte 2] naar de garage liep werden zij geconfronteerd met twee mannen die zich reeds in de garage bevonden. De mannen werkten zich met geweld de woning binnen. Door de mannen is er geweld gebruikt bestaande uit vastpakken, slaan, de arm op de rug draaien en met kracht tegen de grond drukken van [slachtoffer 1] . Verder hebben de mannen gedreigd dat zij hem zouden kapot schieten en verrot zouden slaan. [2]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij zag dat beide mannen over aangever heen stonden en hem herhaaldelijk met gebalde vuist en met kracht tegen diens gezicht sloegen. [3]
Op enig moment heeft aangever zich hevig verzet waarop de mannen zijn weggevlucht. Door aangever en [medeverdachte 2] werd de achtervolging ingezet. Buiten de woning zag aangever een vrouw genaamd [medeverdachte 1] staan. Dit betreft een vriendin van [medeverdachte 2] die een tijdje bij hen heeft ingewoond. Deze [medeverdachte 1] rende eveneens weg toen zij door de slachtoffers werd gezien. Aangever zag dat de daders in een bruine, vijfdeurs personenauto auto wegreden. Een portemonnee met daarin bankpassen en € 150,- was uit de woning weggenomen. Aangever heeft verder verklaard dat [medeverdachte 2] mogelijk betrokken was bij de overval. De garagedeur waardoor de verdachten binnen kwamen was normaal gesproken altijd afgesloten. [medeverdachte 2] had voorts op de dag van de overval de kabels van de wifi en het camerasysteem uitgetrokken. [4]
[medeverdachte 2] heeft bevestigd dat zij de avond voor het gebeuren de camera’s had uitgeschakeld. Zij heeft ook gezorgd dat de rolluiken dicht waren. [5]
[medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) heeft verklaard dat [medeverdachte 2] met de idee kwam om te gaan inbreken bij [slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] had aan [medeverdachte 1] gevraagd of zij mensen kende die hen daarmee konden helpen. [medeverdachte 1] heeft mannen uit Rotterdam geregeld. [medeverdachte 2] zou de garagedeur open laten staan zodat de mannen naar binnen konden gaan. De bedoeling was dat de mannen het geld of de hele kluis zouden meenemen. Dat zou moeten gebeuren op het moment dat er niemand thuis was. De mannen zijn nu te vroeg naar binnen gegaan. Het idee was 1 of 2 dagen van te voren bedacht. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het idee verder bedacht en uitgevoerd. [medeverdachte 1] heeft ten slotte verklaard dat de buit zou worden verdeeld. [6]
De medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) heeft verklaard dat hij geld moest wegnemen uit een woning. Alles zou geregeld zijn door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het geld zou worden verdeeld onder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de andere man. [7]
De andere man?
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft aanvankelijk verklaard dat hij met één ander persoon naar Limburg is gereden. Na confrontatie met de verklaring van medeverdachte [verdachte] dat er een derde persoon bij geweest zou zijn, sluit de verdachte zich daarbij aan. Bestuurder was “mijn medeverdachte die met mij vast zit.” [medeverdachte 3] bevestigt desgevraagd dat dit ‘ [verdachte] ’ is, maar hij noemt hem ‘ [bijnaam verdachte] ’. ‘ [bijnaam verdachte] ’ wist waarom zij naar Limburg reden omdat [medeverdachte 3] hem verteld had wat de meiden (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) hem hadden verteld. Zij zouden het geld verdelen. Ze zijn met twee personen het huis van [slachtoffer 1] ingegaan. De ander (de rechtbank begrijpt: niet ‘ [bijnaam verdachte] ’) is in de auto blijven zitten en had er niets mee te maken, aldus [medeverdachte 3] . [8] Aangever heeft verklaard dat een van de mannen lang was en de ander kleiner. [9] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee mannen achter de struiken had zien staan van de oprit van [Adres 2] te Holtum. Hij zag dat het tweetal in de richting van Voss van Holtumstraat keek. Hij zag verder dat het tweetal in een auto stapte en wegreed. [10] Beiden stapten voorin de auto. Eén van de twee had een boller gezicht en een forser postuur. Dat was de bestuurder. De getuige heeft geen andere personen rondom of in de auto gezien. [11] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat één van de twee personen aan de bestuurderszijde in een auto stapte. De andere persoon stapte aan de bijrijderszijde in dezelfde auto. Zij zag vervolgens dat de auto weg reed. Zij heeft geen andere personen in de auto gezien. [12] De verdachte heeft verklaard dat hij een auto had gehuurd en met [medeverdachte 3] van Rotterdam naar Limburg is gereden. In een woning in Hoensbroek waren ze aan het chillen met onder meer [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ). Later op de dag zijn zij naar een adres in Holtum gereden. [13]
De verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die in Holtum in de auto is blijven zitten en dat [medeverdachte 3] met een ander in Holtum de auto is uitgestapt. Op vragen van de politie en tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris heeft geen der verdachten aangegeven wie de derde persoon zou zijn geweest. Niemand heeft iets over hem willen verklaren.
De rechtbank is gelet op de verklaring van [medeverdachte 3] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] van oordeel dat er bij het incident op 2 maart 2021 geen derde manspersoon betrokken is geweest. Hetgeen de verdachte heeft verklaard wordt niet geloofd, te meer nu op geen enkele concreet verifieerbare wijze de zogenaamde derde persoon een gezicht heeft gekregen. Andere aanwijzingen voor betrokkenheid van een derde zijn niet in het dossier aangetroffen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet ‘een ander’ maar verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 3] in de woning van aangever is geweest.
Conclusie
De rechtbank is - gelet op bovenstaande bewijsmiddelen - van oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het plan hebben opgevat om anderen de woning van [slachtoffer 1] in te laten sluipen om daar geld en/of goederen weg te laten nemen. Het geld zou vervolgens worden verdeeld. [medeverdachte 3] en verdachte zijn samen aan het plan uitvoering gaan geven, echter zij werden geconfronteerd met de aangever [slachtoffer 1] . Deze werd direct door de verdachte en diens mededader met geweld aangepakt en met geweld bedreigd. De verdachte is samen met [medeverdachte 3] uit de woning gerend. De portemonnee van [slachtoffer 1] met daarin bankpassen en geld is meegenomen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair:
op 2 maart 2021 te Holtum, tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee (inhoudende in elk geval 3 bankpasjes en/of € 150,-), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 1] naar de grond te duwen en
- deze [slachtoffer 1] (meermalen) te slaan en
- aan een arm van genoemde [slachtoffer 1] te draaien en
- met een knie op de rug van voornoemde [slachtoffer 1] te gaan zitten en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "Ik schiet je kapot, ik sla je verrot".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat -mocht een bewezenverklaring- volgen de strafeis aanzienlijk moet worden gematigd
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daartoe aangezet door anderen heeft verdachte samen met een ander de woning van [slachtoffer 1] in willen sluipen om daar geld en/of goederen weg te nemen.
De uitvoering van dat plan mislukte echter, doordat [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] thuis bleken te zijn. Geconfronteerd met hen hebben de verdachte en zijn mededader echter niet afgezien van hun snode plannen. Sterker nog, in plaats van weg te gaan, hebben zij een spreekwoordelijk tandje bijgezet. Koste wat kost hebben zij kennelijk hun buit willen verkrijgen en zijn toen overgegaan tot het plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] .
Pas door het verzet van [slachtoffer 1] hebben verdachte en zijn mededader ervoor gekozen weg te gaan.
Met het plegen van het bewezen verklaarde feit heeft de verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, zijn gezondheid, veiligheid en eigendom. Een woning behoort een veilige omgeving te zijn. Het is voor slachtoffers zeer beangstigend om in hun woning te worden overvallen met geweld en dreiging met geweld. Slachtoffers krijgen veelal te maken met psychische gevolgen die nog geruime tijd na het voorval hun leven zullen beïnvloeden. Bovendien veroorzaken zulke feiten ook in de samenleving gevoelens van onveiligheid en onrust. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer aan.
De rechtbank vindt het daarbij bepaald verontrustend dat dit blijkens zijn justitiële documentatie niet de eerste keer is dat verdachte veroordeeld wordt voor het plegen van strafbare feiten en vindt het nog verontrustender dat de verdachte kennelijk zo makkelijk te porren is voor het plegen van strafbare feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet met een andere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Woningovervallen komen vaker voor. Zo vaak zelfs dat er door rechtbanken en hoven een zogeheten oriëntatiepunt voor de straftoemeting is geformuleerd. Dit oriëntatiepunt houdt in dat bij een "gewone" woningoverval met licht geweld/bedreiging een straf van 3 jaren als passend kan worden gezien. Zou een dergelijke straf hier ook moeten volgen? De rechtbank betrekt hierbij dat de verdachten aanvankelijk niet uit waren op het plegen van een woningoverval, ze zouden alleen naar binnen sluipen en dat wat van hun gading was meenemen. Toen dat plan doorkruist werd door de aanwezigheid van [slachtoffer 1] (en [medeverdachte 2] ) hebben zij wel licht geweld gepleegd en hebben ze [slachtoffer 1] bedreigd. Ook hebben ze het feit samen gepleegd, hetgeen voor [slachtoffer 1] extra bedreigend moet zijn geweest.
Wanneer alles afgewogen wordt en de persoon van de verdachte erbij betrokken wordt, oordeelt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden. En dat met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is eerder door de rechtbank geschorst.
Het uitgangspunt daarbij was dat iedereen zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, tenzij er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzakelijk maken. De verdachte heeft met de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn berechting in vrijheid mogen afwachten en heeft er ook belang bij om ook de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep in vrijheid af te mogen wachten. Dit belang is evenwel niet onbeperkt en moet afgewogen worden tegen de ernst van de feiten, waarvoor eerst ernstige bezwaren bestonden en waarvoor naar het oordeel van de rechtbank nu wettig en overtuigend bewijs is.
Het is namelijk niet zo dat een verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid mag afwachten, gelet op artikel 5 lid 1, aanhef en onder a van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hierin is immers bepaald dat ná veroordeling vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is. Deze veroordeling hoeft ook niet onherroepelijk te zijn.
Dit uitgangspunt kan ook toegepast op zaken in eerste aanleg waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst en de verdachte vervolgens tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Bij de beoordeling of de schorsing in onderhavige zaak moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. In dit geval wegen voor de rechtbank de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid. Dit betekent dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen, waarmee het bevel tot gevangenhouding weer van kracht is geworden.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.839,56 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voor wat betreft het materiële gedeelte (€ 1.839,56) voor toewijzing gereed ligt. Het immateriële gedeelte dient te worden gematigd tot € 6.000,-. Het totaalbedrag van € 7.839,56 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en hoofdelijk te worden opgelegd.
Ten slotte dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen. De verdediging heeft subsidiair de vordering van de benadeelde partij betwist, in die zin dat de gevorderde kosten voor extra rolluiken niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat de vergoeding van immateriële schade moet worden gematigd en niet hoofdelijk moet worden opgelegd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.839,56 materiële schade is geleden. Deze schade is - anders dan door de verdediging bepleit - een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank merkt daarbij op dat de stelling dat de voor vergoeding in aanmerking komende schadeposten beperkt zouden zijn tot de concreet in de tenlastelegging benoemde goederen geen steun vindt in het recht. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het gevorderde bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijk
De verdachte is samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verantwoordelijk voor de diefstal in vereniging. De verdachte is verplicht om het totale bedrag aan materiële schade aan de benadeelde partij te betalen, voor zover dit niet reeds door een van de anderen is betaald.
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] worden - anders dan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - ook verantwoordelijk geacht voor het toegepaste geweld en dreiging met geweld. De verdachte wordt derhalve ook verplicht het door de rechtbank vastgestelde bedrag aan immateriële schade aan de benadeelde partij te betalen, voor zover dit niet reeds is betaald door de andere medeverdachte.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte hoofdelijk opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 4.339,56 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (2 maart 2021).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 53 dagen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf van
3 jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan materiële schade aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] ) is betaald;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan immateriële schade aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens de ander is betaald;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op tot
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op 53 dagen; verstaat dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte bovengenoemde bedragen aan de benadeelde partij heeft voldaan, daarmee de betalingsverplichting aan de Staat is vervallen en omgekeerd, dat voor zover de verdachte de genoemde bedragen aan de Staat heeft betaald, zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij komt te vervallen.
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Buiten staat
Mr. drs. E.C.M. Hurkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging- ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 2 maart 2021 te Holtum, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een portemonnee (inhoudende in elk geval 3 bankpasjes en/of €150,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] naar de grond te duwen en/of
- deze [slachtoffer 1] (meermalen) te slaan en/of
- aan een arm van genoemde [slachtoffer 1] te draaien en/of
- met een knie op de rug van voornoemde [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "Ik schiet je kapot, ik sla je verrot";
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een onbekend gebleven derde op of omstreeks 2 maart 2021 te Holtum, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een portemonnee (inhoudende in elk geval 3 bankpasjes en/of €150,-), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die onbekend gebleven derde en/of verdachte toebehoorde(n) heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 maart 2021 te Holtum, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een voertuig te besturen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, BVH nummer: PL2400-2021032217 (Onderzoek Reykjavik), gesloten d.d. 3 september 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 295 en de bijlage bij het einddossier, gesloten op 20 september 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 296-315.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 25-28 en het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 6 april 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 35 -38.
3.Proces-verbaal van aangifte van [medeverdachte 2] d.d. 2 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina 47.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 25-28 en het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 6 april 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 35 -38.
5.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] , welk verhoor is afgelegd bij de rechter-commissaris op 14 april 2022.
6.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 15 februari 2022, niet doorgenummerd en het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 14 april 2022.
7.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] d.d. 12 november 2021, niet doorgenummerd.
8.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] d.d. 12 november 2021, niet doorgenummerd.
9.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 26 en 27.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 2 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina 108.
11.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 17 november 2021, ongenummerd.
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 4 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina 115-116.
13.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2022.