In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M. van der Veen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. E. Römgens. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat haar arbeidsongeschiktheid op 39,72% had vastgesteld op basis van een praktische schatting, wat leidde tot een verlaging van haar WIA-uitkering. Eiseres was van mening dat haar medische situatie slechter was dan het UWV had aangenomen en dat zij meer beperkingen had.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin het UWV op 20 juli 2020 haar arbeidsongeschiktheid had herbeoordeeld en de uitkering had aangepast. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 3 oktober 2022 was de gemachtigde van het UWV aanwezig, maar eiseres en haar gemachtigde waren afwezig.
De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht had beslist dat eiseres op 19 juni 2020 voor 39,72% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de rapporten zorgvuldig waren opgesteld en aan de vereisten voldeden. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat de rapporten niet klopten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontving.