ECLI:NL:RBLIM:2022:7785

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
287661/HA ZA 21-48
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake deskundigenonderzoek in civiele procedure tussen RDR Beheer B.V. en BAS-Bouw B.V.

In deze civiele procedure tussen RDR Beheer B.V. (eiseres) en BAS-Bouw B.V. (gedaagde) heeft de Rechtbank Limburg op 5 oktober 2022 een tussenvonnis uitgesproken. De rechtbank heeft aangekondigd een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de oorzaak van scheurvorming in het stuc- en metselwerk van een pand, dat na een vooropname in opdracht van een derde is opgetreden. De rechtbank heeft de deskundige vragen voorgelegd die betrekking hebben op de oorzaak van de scheurvorming, de voorzorgsmaatregelen die genomen hadden kunnen worden, en de invloed van de werkzaamheden van BAS-Bouw op de fundering van het pand.

De rechtbank heeft BAS-Bouw aangewezen als partij die het voorschot op de kosten van de deskundige moet betalen. Daarnaast is bepaald dat RDR binnen twee weken na verzoek van de deskundige een afschrift van zijn volledige procesdossier moet opsturen. De deskundige zal zelfstandig het onderzoek instellen en moet de partijen gelegenheid bieden om het onderzoek bij te wonen. De rechtbank heeft ook richtlijnen gegeven voor de rapportage van de deskundige, waaronder het recht van hoor en wederhoor voor de partijen.

De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, en de rechtbank heeft de griffier opgedragen om de zaak op een eerdere rol te plaatsen zodra een deskundige bereid is gevonden de benoeming te aanvaarden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. T.A.J.M. Provaas.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: : C/03/287661 / HA ZA 21-48
Vonnis van 5 oktober 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RDR BEHEER B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten,
eiseres in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.H.J.G. Borger,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAS-BOUW B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen.
Partijen zullen hierna RDR en BAS-Bouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
 het tussenvonnis van 15 juni 2022;
 de akte uitlating persoon van en te stellen vragen aan de deskundige van BAS-Bouw;
 de akte uitlaten van RDR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In dit vonnis zal de rechtbank het in het tussenvonnis van 15 juni 2022 aangekondigde deskundigenbericht bevelen en de door de te benoemen deskundige te beantwoorden vragen formuleren. Ook zal worden bepaald welke partij het voorschot op de kosten van de deskundige zal moeten betalen. Bij afzonderlijk vonnis zal ook het te betalen voorschot op de kosten van de deskundige worden vastgesteld, alsook de deskundige worden benoemd.
2.2.
Partijen hebben zich uitgelaten over de door de rechtbank bij voornoemd tussenvonnis geformuleerde vragen. De rechtbank zal de in het dictum genoemde vragen aan de deskundige ter beantwoording voorleggen.
2.3.
Gelet op het voorshandse oordeel dat BAS-Bouw onrechtmatig tegenover RDR heeft gehandeld ziet de rechtbank aanleiding BAS-Bouw aan te wijzen als partij die het voorschot (en een eventueel nader voorschot) op de kosten van de deskundige moet voldoen.
2.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is/zijn naar uw oordeel de oorzaak of oorzaken van de scheurvorming (in het stuc- en metselwerk) die na de in opdracht van [naam 1] gemaakte vooropname van 25 augustus 2018 aan de binnen- en buitenzijde van het pand [adres 1] is opgetreden of verergerd?
Kunt u – voor zover u dat relevant acht en dit ook mogelijk is – daarbij in ieder geval ingaan op:
a) de deugdelijkheid van de inhoud en de (daadwerkelijke) uitvoering van het sloopplan van [naam 2] (productie 5 bij conclusie van antwoord);
b) de invloed van het tijdverloop na de sloop van het pand [adres 2] (inclusief begane grondvloer en kelder; zie sloopplan, algemeen bij 8)) en 12 maart 2019, de dag waarop het pand ‘schudde’ en vervolgens tussen 12 maart 2019 en de start van de onderstromingswerkzaamheden eind april/begin mei 2019, althans de voltooiing daarvan en de tijdigheid van deze maatregel;
c) de deugdelijkheid van de inhoud en de (daadwerkelijke) uitvoering van het stappenplan onderstroming van [naam 2] (productie 6 bij conclusie van antwoord) voor zover het gaat om het onderstromen van de fundering van de linkerzijgevel van [adres 1] ;
d) kunt u in verband met c) ingaan op de door [naam 2] voorgeschreven en de (daadwerkelijk) door BAS-Bouw aangehouden volgorde van het ontgraven van de moten, de breedte van de moten en de gekozen aanlegdiepte van de onderstroming alsmede op de voorgeschreven en de (daadwerkelijk) aangehouden wijze van onderstromen na die ontgravingen (inclusief voorgeschreven wachttijden tussen de diverse werkzaamheden);
e) de staat van de fundering alsmede de staat van het pand [adres 1] (bij aanvang van de sloop- en bouwwerkzaamheden) en in dit verband door RDR uitgevoerd onderhoud (vóór aanvang van de sloop- en bouwwerkzaamheden);
f) de invloed van de wijze waarop de bouwput voor het te realiseren appartementencomplex door BAS-Bouw is uitgegraven op een eventueel nadelige wijziging van de gronddruk bij de fundering van de linkerzijgevel van [adres 1] ;
g) de eventuele invloed die het aanbrengen van 50 schroefpalen voor de nieuwbouw heeft gehad op de fundering van de linkerzijgevel van [adres 1] .
2) Was het intreden van deze oorzaak of deze oorzaken voorafgaande aan het afbreken van [adres 2] dan wel (direct) na de afbraak te voorzien, mede gelet op de toen binnen de bouw- en sloopbranche bestaande kennis en (ter plekke) toe te passen onderzoekstechnieken en andere manieren om het risico daarop in kaart te brengen (zoals overleg met omwonenden, eigenaren)?
3) Zo ja, had het intreden van de oorzaak of oorzaken door het treffen van voorzorgsmaatregelen kunnen worden voorkomen dan wel had het treffen daarvan een ander schadebeeld doen ontstaan? Kunt u uw antwoord motiveren door aan te geven welke voorzorgsmaatregelen dan hadden kunnen worden genomen (op basis van de destijds bestaande informatie en de binnen de bouw- en sloopbranche bestaande kennis) en welke kosten zouden daaraan verbonden zijn geweest?
4) Welke voorzorgsmaatregelen zijn hiervan daadwerkelijk genomen?
5) Kunt u, als tijdens uw onderzoek blijkt dat partijen verschillende standpunten innemen over wat feitelijk is gebeurd ten aanzien van een punt dat naar uw oordeel van doorslaggevend belang is voor de beantwoording van de vraag, de vraag beantwoorden voor beide scenario’s?
6) Heeft u verder nog iets op te merken dat voor de beoordeling van de zaak relevant kan zijn?
3.2.
bepaalt dat de deskundige bij afzonderlijk vonnis zal worden benoemd,
het voorschot
3.3.
bepaalt het volgende met betrekking tot de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige:
de deskundige dient,
binnen twee wekenna ontvangst van het verzoek van de rechtbank om als deskundige op te treden, een begroting van de kosten op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten;
de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen;
partijen kunnen desgewenst
binnen twee wekenna dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting;
indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige worden vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag;
indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot door de rechter worden vastgesteld;
3.4.
bepaalt dat het voorschot op de kosten van de deskundige door BAS-Bouw moet worden betaald;
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat RDR binnen twee weken na een verzoek van de deskundige een afschrift van zijn volledige procesdossier aan de deskundige moet opsturen,
3.6.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.7.
wijst de deskundige erop dat:
 de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op
www.rechtspraak.nlof op te vragen bij de griffie);
 de deskundige pas met het onderzoek kan beginnen ná het bericht van de griffier over de betaling van het voorschot, en dat een eerder begin van het onderzoek voor eigen rekening en risico van de deskundige geschiedt;
 de deskundige het onderzoek onmiddellijk moet staken en contact moet opnemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn. Laat de deskundige dit na, dan geschiedt dit voor eigen rekening en risico;
 de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen; indien slechts één partij, althans niet alle partijen, bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan;
 indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd;
3.8.
bepaalt dat partijen:
 nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken indien deze daarom verzoekt. Partijen moeten de eventueel aan de deskundige te verschaffen gegevens ook in afschrift aan elkaar toesturen;
 de deskundige gelegenheid moeten geven tot het verrichten van het onderzoek onder andere door de deskundige toegang te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen;
het schriftelijk rapport
3.9.
draagt de deskundige op om, binnen een nader vast te stellen termijn, een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud bij de griffie van de rechtbank in te leveren, met daarbij een gespecificeerde declaratie;
3.10.
wijst de deskundige erop dat:
 uit het schriftelijke rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
 de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, en partijen de gelegenheid moet geven om binnen vier weken na verzending van het rapport daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden. Dit met het oog op het fundamentele recht van hoor en wederhoor;
3.11.
bepaalt dat partijen binnen vier weken nadat het conceptrapport van de deskundige aan hen is toegezonden, daarop schriftelijk kunnen reageren, en dat zij elkaar een afschrift van deze reactie moeten toezenden. Partijen krijgen bij de deskundige geen gelegenheid om op elkaars vragen en opmerkingen naar aanleiding van het conceptrapport te reageren. Deze gelegenheid krijgen zij bij de conclusie na deskundigenbericht;
overige bepalingen
3.12.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
21 december 2022;
3.13.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen zodra een deskundige bereid is gevonden de benoeming als deskundige te aanvaarden;
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
5 oktober 2022.