Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
en
[gedaagde sub 3],
1.Het verdere verloop van de procedure
- het incidenteel vonnis van 23 juni 2021,
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, alsmede in het incident betreffende toepassing van artikel 843a Rv van de Gemeente met productie 7,
- de conclusie van antwoord in conventie en in het incident van artikel 843a Rv van de Stichting en [gedaagde sub 3] met productie 1,
- de akte houdende overlegging producties, tevens wijziging van eis van [eiseressen] met de producties 6 en 7,
- de bij brief van 18 maart 2022 door de Stichting en [gedaagde sub 3] aanvullend overgelegde (ongenummerde) productie,
- de bij brief van 13 april 2022 door de Stichting en [gedaagde sub 3] aanvullend overgelegde (ongenummerde) productie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 april 2022, waarbij door alle partijen spreekaantekeningen zijn voorgedragen.
2.De feiten
3.Het geschil
- a) verklaart voor recht dat de Gemeente en/of de Stichting een overheidsopdracht voor gevelrenovaties in strijd met de Aanbestedingswet 2012 en/of de beginselen van het WVEU, en daarmee onwettig, onderhands hebben gegund,
- b) de rechtshandelingen tussen de Gemeente en/of de Stichting en [gedaagde sub 3] die betrekking hebben op het project Atelier Stadsrevisie vernietigt en gedaagden veroordeelt tot ongedaanmaking van de rechtsgevolgen van deze rechtshandelingen, een en ander binnen veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn,
- c) verklaart voor recht dat de Gemeente aan [gedaagde sub 3] en de Stichting aan [gedaagde sub 3] overheidsopdrachten voor gevelrenovaties in strijd met de Aanbestedingswet 2012 en/of de beginselen van het WVEU, en daarmee onwettig, onderhands hebben gegund,
- d) de rechtshandelingen tussen de Gemeente en [gedaagde sub 3] , alsmede tussen de Stichting en [gedaagde sub 3] , die betrekking hebben op het project Atelier Stadsrevisie vernietigt en gedaagden veroordeelt tot ongedaanmaking van de rechtsgevolgen van deze rechtshandelingen, een en ander binnen veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn.
- f) verklaart voor recht dat de opdracht ‘Project Gevelrenovatie Binnenstad Heerlen’ (TenderNed-kenmerk 346209) op grond van de Aanbestedingswet 2012 een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht is,
- g) ieder der gedaagden, althans de Gemeente en/of de Stichting, veroordeelt om aan eiseressen te voldoen een dadelijk opeisbare dwangsom van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij nalaat om te voldoen aan een van de vordering onder a t/m d, tot een maximum van € 408.000,00 (zegge: vierhonderdachtduizend euro), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maximum;
- h) gedaagden veroordeelt tot betaling van de proceskosten en de nakosten van deze procedure, met inbegrip van salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, subsidiair artikel 6:119 BW over deze kosten, indien niet binnen veertien dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden.
4.De beoordeling
De afgesproken vergoeding voor de diensten van de heer [gedaagde sub 3] bedraagt € 135.000,-- per jaar voor maximaal een periode van 3 jaar.” Dat die mogelijkheid tot verlenging door de Gemeente uiteindelijk niet benut is, zou aanbestedingsrechtelijk irrelevant zijn. Het maakt immers niet dat de waarde van de verlenging buiten de oorspronkelijke raming mocht worden gelaten. Voorts stellen [eiseressen] dat tussenkomst van de Stichting in het kader van subsidieverlening onverenigbaar zou zijn met het splitsingsverbod van artikel 2.14 Aw.
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00);
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00);