In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming NOW-2 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had op 8 juli 2020 een tegemoetkoming in de loonkosten aangevraagd in het kader van de Tweede tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-2). De minister heeft deze tegemoetkoming op 30 maart 2021 definitief vastgesteld, maar eiseres was het niet eens met deze vaststelling. In het bestreden besluit van 28 april 2021 verklaarde de minister de bezwaren van eiseres ongegrond, waarop eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 behandeld. Eiseres betoogde dat de minister de omzetdaling niet op de juiste wijze had berekend en dat de toepassing van de NOW-2-regeling onevenredig nadelig voor haar uitpakte. De rechtbank concludeert dat de minister de rekenmethode correct heeft toegepast, zoals voorgeschreven in de NOW-2. De rechtbank wijst erop dat de NOW-2 geen ruimte biedt voor maatwerk en dat de strikte toepassing van de regels niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, waardoor het besluit van de minister in stand blijft en eiseres het griffierecht niet terugkrijgt.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke en eenduidige toepassing van de NOW-regeling, waarbij de keuze voor de omzetperiode als element voor het vaststellen van de omzetdaling doorslaggevend is. De rechtbank wijst erop dat de minister bewust heeft gekozen voor een eenvoudige uitvoering van de regeling, zonder hardheidsclausules, om zo de doelstellingen van de noodmaatregel te waarborgen.