1.4.Uit de nader ingebrachte stukken van partijen blijkt dat eiser zijn hulpvraag bij de huisarts heeft neergelegd. Eiser heeft aangegeven dat het traject Werkplaats een demotiverende invloed op hem heeft. Daarom heeft hij verzocht om het traject “Op eigen kracht naar werk” te volgen, waaraan verweerder gehoor heeft gegeven. Hij wordt daarbij ondersteund door zijn participatiecoach. Er is ook een nieuw plan van aanpak opgesteld in het kader van eisers arbeidsinschakeling. Verder heeft eiser per 30 mei 2022 werk gevonden op oproepbasis als beveiliger bij Mosae Secure BV.
Verweerder geeft aan dat eiser heeft laten zien dat hij, in tegenstelling tot eerdere trajecten, de terugkoppeling die hij vanuit verweerder krijgt beter oppakt. Hij komt meer gemotiveerd over en zet duidelijke stappen in de goede richting.
2. Het voorgaande is voor verweerder aanleiding geweest om het herzieningsbesluit te nemen. Als grondslag daarvoor heeft verweerder artikel 18, elfde lid, van de PW, gebruikt. Eisers bijstandsuitkering wordt over de maand november 2021 niet met 100%, maar met 75% verlaagd. Onder het kopje “Hoe nu verder?” heeft verweerder het volgende opgenomen:
“Zoals gezegd zien wij uw inspanning. Wel vinden wij het nu te vroeg om ons besluit zo te wijzigen dat wij volledig afzien van de verlaging. Wij sluiten dit echter niet volledig uit. Omdat moeilijk van tevoren is vast te stellen welke resultaten u zult bereiken met de training “Op eigen kracht naar Werk” en het traject met de participatiecoach, willen wij u geen concrete doelen opleggen. Wel willen wij ons besluit en daarmee ook dit besluit, nogmaals overwegen als blijkt dat u zich op dezelfde manier blijft inspannen. Uiteraard willen wij u hierbij graag blijven helpen.”
3. Eiser is het niet eens met de besluiten. Ten aanzien van het bestreden besluit heeft hij kortgezegd aangevoerd dat hem gedragingen worden verweten die buiten de periode in geding vallen. Ook wist hij niet dat hij zich iedere opeenvolgende dag ziek moest blijven melden. Ten aanzien van het herzieningsbesluit heeft hij – samengevat weergegeven –aangevoerd op de goede weg te zijn en al zijn afspraken en verplichtingen na te komen. Hij weet niet wat hij nog meer moet doen. Eiser wijst er op zelfstandig werk te hebben gevonden. Tevens wijst hij op zijn grote belang om de maatregel over de maand november 2021 volledig te herzien. Deze maatregel kan immers worden aangemerkt als een nieuwe schuld, waardoor hem mogelijk geen schone lei zal worden verleend in het kader van zijn Wsnp-traject.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder b, van de PW, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
Artikel 18, vierde lid, aanhef en onder sub h, van de PW luidt:
Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen: het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college op grond van het vijfde lid van artikel 18 van de PW de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
6. Artikel 18, elfde lid, van de PW, luidt als volgt: Indien het college de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid heeft verlaagd, kan het college op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt.
7. Ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
8. In deze procedure is veel gebeurd. Het komt de rechtbank voor dat partijen in de loop van de tijd steeds meer naar elkaar toe zijn bewogen vanwege het goede gedrag van eiser na het bestreden besluit. Verweerder houdt bewust nog een slag om de arm door de maatregel niet volledig, maar gedeeltelijk te herzien. De rechtbank zal daarom allereerst dit herzieningsbesluit beoordelen. Gezien eisers beroepsgronden zal het daarbij aankomen op de vraag of het herzieningsbesluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel zoals dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
9. De rechtbank wenst allereerst op te merken dat zij de inspanningen van verweerder in het dossier van eiser zeer waardeert en het eveneens zeer waardeert dat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 18, elfde lid, van de PW. Een situatie als deze, waarbij eiser duidelijk laat blijken op de goede weg te zijn door het volgen van het traject “Op eigen kracht naar werk”, het zelfstandig vinden en behouden van werk en het in gang zetten van een psychologisch hulpverleningstraject, leent zich daar bij uitstek voor.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser op een kleine uitzondering na in de afgelopen maanden heeft voldaan aan alle afspraken en verplichtingen. Ook heeft hij vanaf 30 mei 2022 werk gevonden als beveiliger. Ter zitting heeft eiser daarover verklaard dat hij nog steeds als beveiliger werkzaam is. De inkomsten daarvan zijn steeds meer opgelopen, tot een bedrag van ongeveer 1500 euro, verdiend in de eerste helft van augustus. Het Wsnp-traject zit in een afrondende fase. De maatregel kan worden aangemerkt als een nieuwe schuld, waardoor hem mogelijk geen schone lei wordt verleend. Dit maakt dat eiser een groot belang heeft bij het volledig herzien van de maatregel. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven de maatregel niet volledig te willen herzien omdat hij een vinger aan de pols wil houden. Verweerder heeft zich voorgenomen om iedere maand dat eiser zijn goede gedrag voortzet de maatregel met 25% te verlagen.
11. De rechtbank begrijpt verweerders doelstelling, maar vindt de voorwaarden voor een verdere matiging van de maatregel zoals die zijn opgenomen in het herzieningsbesluit vaag, er zijn immers geen concrete doelen benoemd. Daarnaast kan er ook een vinger aan de pols worden gehouden door middel van een ander instrument. Als eiser zijn verplichtingen niet nakomt, kan immers een nieuwe maatregel worden opgelegd. Dat is ook een prikkel om aan de verplichtingen van de PW te (blijven) voldoen. De rechtbank heeft verweerder dit ter zitting voorgehouden. Daarover heeft verweerder verklaard dat dit inderdaad een mogelijkheid is, maar dat dit geen reden is om de maatregel volledig te herzien.
12. In het kader van de belangenafweging die de rechtbank dient te maken bij de beoordeling of het herzieningsbesluit evenredig is, stelt de rechtbank allereerst vast dat partijen het erover eens zijn dat eiser met zijn houding en gedrag ondubbelzinnig heeft laten blijken dat hij zijn verplichtingen nakomt zoals bedoeld in artikel 18, elfde lid, van de PW. Hij heeft in het kader van zijn Wsnp-traject ook een groot belang bij het volledig herzien van de maatregel over de maand november 2021. Daarentegen zijn er door verweerder bewust geen concrete doelstellingen opgenomen in het herzieningsbesluit die kunnen leiden tot een verdere herziening. Nog daargelaten of deze wijze van herzien in overeenstemming is met de bedoeling van artikel 18, elfde lid, van de PW, kan verweerder ook een vinger aan de pols houden door een nieuwe maatregel op te leggen., bij eventueel toekomstig tekortschietend gedrag van eiser. Verweerder heeft dus in feite slechts een gering belang bij het stapsgewijs herzien van de maatregel, terwijl hij wel van mening is dat eiser aan alle toepassingsvoorwaarden van artikel 18, elfde lid, van de PW voldoet en eiser een groot belang heeft bij het volledig herzien van de maatregel. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het herzieningsbesluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
Dit brengt met zich dat het beroep tegen het herzieningsbesluit van 15 juli 2022 gegrond is.
13. De rechtbank heeft zich afgevraagd welke consequenties aan het gebrek verbonden moeten worden. De rechtbank concludeert dat er in dit geval maar één uitkomst op zijn plaats is, en dat is dat de maatregel over de maand november 2021 volledig wordt herzien. De rechtbank ziet hierin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de maatregel van 100% over de maand november 2021 volledig wordt herzien (en dus op 0% wordt gesteld).
14. Met deze uitkomst is niet aannemelijk dat eiser nog een belang heeft bij het beoordelen van het besluit van 1 februari 2022. Een proceskostenveroordeling voor het instellen van beroep en het verschijnen ter zitting wordt toegekend voor het beroep gericht tegen het herzieningsbesluit. Voor zover met het beroep tegen het besluit van 1 februari 2022 ook een beoordeling van het bezwaar tegen het primaire besluit is beoogd en een eventuele toekenning van proceskosten in bezwaar verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2021 (zaaknummer 21/2977). De rechtbank neemt de inhoudelijke overwegingen over het primaire besluit over. Er is daarom geen grond om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in het bezwaar heeft gemaakt. Het beroep tegen het besluit van 1 februari 2022 is wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
15. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten die eiser in beroep tegen het herzieningsbesluit redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
16. Tot slot moet het college het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.