ECLI:NL:RBLIM:2022:765

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
C/03/284439 / FA RK 20-4063
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststellen van een kinderbijdrage in het kader van alimentatieplicht en schuldsanering

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststellen van een kinderbijdrage. De vader, die zich in de schuldsanering bevindt, is door de moeder verzocht een maandelijkse bijdrage van € 105,00 te betalen voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2015. De moeder heeft geen eigen inkomen en ontvangt geen toeslagen, terwijl de vader wel inkomsten uit arbeid heeft, maar beperkt is in zijn financiële mogelijkheden door zijn schuldsanering. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van het kind. Ondanks de argumenten van de moeder dat er sprake is van een klemmend tekort om in de behoeften van het kind te voorzien, heeft de rechtbank geoordeeld dat er in dit specifieke geval geen aanleiding is om de vader te verplichten tot het betalen van de kinderbijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen zolang hij in de schuldsanering zit. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking kan door de verzoekende partij en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/284439 / FA RK 20-4063
Beschikking van 2 februari 2022 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.P.J. Oudenhoven;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Geradts;
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 2015 , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- de tussen partijen gegeven beschikking van 19 oktober 2021;
- het F9-formulier van de vader, op 14 december 2021 ingekomen op de griffie;
- het F9-formulier van de moeder, op 20 december 2021 ingekomen op de griffie.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 19 oktober 2021 zijn de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast en is een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald. De beslissing op het zelfstandige verzoek van de moeder tot het betalen van een bijdrage in de kosten van opvoeding en levensonderhoud (hierna: kinderbijdrage) door de vader is aangehouden. De vader is verzocht een verzoek in te dienen bij de rechter-commissaris en de rechtbank te informeren over de beslissing daarop.

3.Het verzoek

3.1.
Het zelfstandige verzoek van de moeder houdt in de vader te veroordelen ter zake van [minderjarige] een bedrag van € 105,00 per maand als kinderbijdrage bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen, kosten rechtens.
De moeder heeft de behoefte van [minderjarige] op € 195,00 in 2018 gesteld, gebaseerd op een minimaal netto besteedbaar inkomen van € 1.500,00 per maand.
3.2.
De moeder stelt dat [minderjarige] behoefte heeft aan een kinderbijdrage. Alhoewel de vader in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP) zit, geniet hij wel inkomsten uit arbeid. De moeder heeft geen inkomen en zij ontvangt geen kindgebonden budget. De moeder woont samen met haar nieuwe partner en draagt zorg voor [minderjarige] en haar halfzusje. De partner van de moeder werkt als zelfstandige. De moeder is de mening toegedaan dat beide ouders in de behoefte van [minderjarige] moeten voorzien. Vooralsnog ieder bij helfte. Volgens de moeder is sprake van een uitzonderlijk geval, omdat zij helemaal geen inkomen ontvangt. Als de vader niets kan of mag betalen en de moeder geen inkomen heeft, moet de moeder dus maar uitzoeken hoe zij in het levensonderhoud van [minderjarige] moet voorzien.
3.3.
De moeder is het niet eens met de vraagstelling aan de rechter-commissaris door de bewindvoerder van de vader. Daarbij vindt de moeder het antwoord van de (assistent van de) rechter-commissaris onvoldoende, hetgeen mede te wijten is aan de vraagstelling door de bewindvoerder. De moeder blijft bij haar verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage. Als de vader geen kinderbijdrage hoeft te betalen, wordt [minderjarige] hiervan de dupe en dat zou niet het geval mogen zijn.

4.Het verweer

4.1.
De vader heeft verklaard dat hij in de WSNP zit tot 21 januari 2023. Daardoor heeft hij nu geen ruimte voor het betalen van een kinderbijdrage. Hij ontvangt enkel een zogenoemd vrij te laten bedrag (hierna: vtlb), dat ongeveer gelijk is aan bijstandsniveau.
4.2.
Volgend op de beschikking van 19 oktober 2021 heeft de bewindvoerder van de vader, namens de vader, de rechter-commissaris verzocht zijn vtlb te verhogen met een bijdrage aan kinderalimentatie voor [minderjarige] . De rechter-commissaris heeft de vader bericht dat het verzoek tot een correctie van het vtlb met een bedrag aan kinderbijdrage, moet worden afgewezen. De rechter-commissaris stelt in dit verband dat het vtlb is vastgesteld zonder een correctie voor een te betalen kinderbijdrage, omdat er (nog) geen verplichting tot het betalen van kinderalimentatie bestaat. Het is volgens hem uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de rechter-commissaris op voorhand een oordeel geeft over een mogelijke correctie van het vtlb in verband met mogelijkerwijs in de toekomst te betalen kinderalimentatie. Die correctiemogelijkheid kan en mag geen rol spelen in de procedure omtrent de vaststelling van een kinderbijdrage.

5.De beoordeling

5.1.
In de beschikking van 19 oktober 2021 is uiteengezet dat in het VTLB Rapport van juli 2021 de mogelijkheid is opgenomen dat in uitzonderlijke gevallen de ruimte bestaat voor de rechter-commissaris het vtlb te verhogen in verband met het voldoen van een kinderbijdrage. Van een uitzonderlijk geval kan sprake zijn als duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. In de beschikking is opgenomen dat in deze zaak mogelijk sprake is van een uitzonderlijk geval nu de vader in de WSNP zit en de moeder geen inkomsten heeft. Alhoewel het verzoek dat namens de vader is ingediend bij de rechter-commissaris geen bedrag aan vast te stellen kinderbijdrage noemt, is de genoemde beschikking van 19 oktober 2021 wel met het verzoek meegestuurd.
De rechter-commissaris heeft in de meegestuurde beschikking geen aanleiding gezien het vtlb van de vader te verhogen.
In dit verband overweegt de rechtbank als volgt. Uit de reactie van de rechter-commissaris op het verzoek van de vader blijkt niet dat is gekeken naar de individuele omstandigheden van partijen. Er wordt slechts in het algemeen gesteld dat de mogelijkheid het vtlb te verhogen geen rol mag spelen bij het vaststellen van een bedrag aan kinderbijdrage. De vraag kan worden gesteld of een dergelijke – algemeen geformuleerde – afwijzing recht doet aan de belangen van kinderen. Zonder dat blijk is gegeven van het beoordelen van de specifieke situatie, worden de belangen van schuldeisers boven het belang van [minderjarige] gesteld. Immers, als gevolg van de negatieve reactie op het verzoek, blijft het vtlb van de vader gesteld op een bedrag dat vergelijkbaar is met bijstandsniveau. Hierdoor heeft hij geen ruimte voor het voldoen van een kinderbijdrage zo lang hij in de schuldsanering zit.
De rechter-commissaris heeft gesteld dat
“een verzoek om het vtlb op voorhand te corrigeren met “een bedrag” aan kinderalimentatie, moet worden afgewezen”.De rechtbank overweegt dat deze formulering de ruimte biedt een bedrag aan kinderbijdrage vast te stellen, waarna de vader de rechter-commissaris zou moeten verzoeken zijn vtlb te verhogen met het berekende bedrag. Gelet op het VTLB Rapport heeft het vaststellen van een bedrag aan kinderbijdrage echter enkel nut als sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. Immers, als geen sprake is van een klemmend tekort, kan de rechter-commissaris het vtlb van de vader alsnog niet verhogen. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat in dit individuele geval niet is komen vast te staan dat sprake is van een dergelijk klemmend tekort. In dit verband is enkel gesteld dat de vader in de WSNP zit en dat de moeder geen inkomen heeft. Niet is gesteld dat de moeder geen inkomsten zou kunnen verwerven om in het onderhoud van [minderjarige] te voorzien. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de moeder samenwoont met haar nieuwe partner en het inkomen van deze partner dusdanig hoog is, dat de moeder geen kindgebonden budget ontvangt ten behoeve van [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, alhoewel de vader is gehouden een kinderbijdrage te voldoen ten behoeve van [minderjarige] , het verzoek moet worden afgewezen nu de vader zich in de schuldsanering bevindt en hij niet over draagkracht beschikt om een bedrag aan kinderbijdrage te voldoen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat na afloop van de schuldsanering van de vader opnieuw bekeken zou moeten worden welk bedrag de vader zou kunnen voldoen als kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] .
5.2.
De proceskosten
5.2.1.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een door de vader te betalen bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 2015;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Minkenberg, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 2 februari 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van H.S.M. Eijkemans, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.