Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding met de producties 1 tot en met 4,
- de door [gedaagde] overgelegde producties 1 tot en met 9,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [gedaagde] .
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft eiseres, na een echtscheiding van gedaagde, een kort geding aangespannen met als doel de afgifte van de hond [naam hond 1] en een geldvordering van € 1.199,86. De echtscheiding werd uitgesproken op 21 november 2019 en ingeschreven op 10 maart 2020. Eiseres heeft de hond in oktober 2021 aangeschaft, maar deze is na de breuk in maart 2022 bij gedaagde achtergebleven. Eiseres stelt dat zij de eigenaar is van de hond, terwijl gedaagde dit betwist en zich als eigenaar beschouwt. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar vordering tot afgifte van de hond te onderbouwen. De rechter concludeert dat gedaagde als bezitter te goeder trouw moet worden beschouwd, waardoor de vordering tot afgifte wordt afgewezen. Daarnaast wordt de geldvordering van eiseres afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat er een spoedeisend belang is en dat de financiële situatie van eiseres niet voldoende is onderbouwd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder partij de eigen kosten draagt.