ECLI:NL:RBLIM:2022:7568

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
ROE 21/1734
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder bestuursdwang op grond van de Opiumwet met betrekking tot sluiting van een woning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen een last onder bestuursdwang, opgelegd door de burgemeester van Maastricht, op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De last houdt in dat de woning van eiser voor de duur van zes maanden gesloten wordt. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de gehele woning te sluiten, omdat deze als één geheel moet worden beschouwd. Eiser had onvoldoende toezicht gehouden op zijn woning, waardoor vreemden de mogelijkheid hadden om verdovende middelen en een vuurwapen in het pand te verstoppen. De rechtbank concludeert dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is, ondanks dat eiser niet direct betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/1734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts),
en

de burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.W. Ploum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de opgelegde last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] te [woonplaats] voor de duur van zes maanden.
1.1.
In het primaire besluit van 19 januari 2021, verzonden op 22 januari 2022, heeft verweerder de genoemde last onder bestuursdwang opgelegd.
1.2.
In het bestreden besluit van 19 mei 2021, verzonden op 20 mei 2022, heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep in gesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep met een verweerschrift gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woonde ten tijde van het bestreden besluit op de tweede etage van een pand, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Op 25 november 2020 heeft de politie in het kader van een lopend onderzoek een doorzoeking uitgevoerd in dit pand. Daarbij is het hele pand doorzocht, inclusief de etage waar eiser woonde. In de sluitingsrapportage van
26 november 2020 staat vermeld dat de begane grond niet als woning is ingericht en dat in de keukenkasten aldaar 712 gram heroïne, 137 gram cocaïne, een vuurwapen en een geldbedrag van € 14.140 is aangetroffen. Op de eerste verdieping, die eveneens niet als woning is ingericht, werd niets aangetroffen. Op de tweede verdieping, die wel als woning is ingericht, werden 14 gsm-toestellen gevonden. Bij de MMC verdovende middelen-testen reageerden monsters van de heroïne en cocaïne positief.
3. Verweerder heeft vervolgens besloten het hele pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet (en het daarop gebaseerde Damoclesbeleid Lokalen en woningen) met ingang van 26 januari 2021 te sluiten voor de duur van zes maanden. Verweerder heeft dat gedaan vanwege de aangetroffen verdovende middelen en het feit dat sluiting volgens hem noodzakelijk is. Bovendien ziet verweerder geen bijzondere omstandigheden om van het beleid af te wijken. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
8 maart 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder de sluiting van de woning zoals gezegd in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
4. De rechtbank dient deze zaak te beoordelen aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd. Eiser heeft – kort gezegd – aangevoerd dat hij de sluiting van zijn woning niet terecht vindt. Uit niets blijkt dat hij betrokken was bij de aangetroffen verdovende middelen, het geld en/of het vuurwapen. Verweerder had de sluiting daarom moeten beperken tot de begane grond en had deze niet tevens moeten gelasten ten aanzien van zijn woning/etage. Dat had verweerder immers ook al eerder – in 2017- zo gedaan.
5. Bij de vraag of verweerder tot sluiting van het hele pand, inclusief de etage waar eiser woont, heeft kunnen overgaan, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of verweerder hiertoe bevoegd was. Daarna moet beoordeeld worden of de sluiting noodzakelijk was en of deze evenredig was. Bij dat laatste speelt een rol in welke mate eiser een verwijt kan worden gemaakt en welke gevolgen de sluiting voor hem heeft (gehad). [2]
Was verweerder bevoegd tot sluiting van de hele woning?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder op grond van de aangetroffen verdovende middelen bevoegd was tot sluiting van de begane grond over te gaan. Eiser meent echter dat verweerder niet de bevoegdheid had om ook zijn woning – op de tweede etage - te sluiting, omdat de drugs, geld en/of vuurwapen daar niet zijn aangetroffen en hij hier niets mee te maken heeft. Verweerder had dan ook enkel de ruimtes op de begane grond en eventueel de eerste verdieping mogen sluiten. In 2017 had verweerder ook drugs op de begane grond en de eerste verdieping aangetroffen en destijds besloten om die ruimtes te sluiten en niet de tweede verdieping. Dat had verweerder ook nu moeten doen. Eiser wijst er daarbij op dat het enkele feit dat er 14 gsm-toestellen in zijn woning zijn aangetroffen, niet maakt dat hij met de handel in drugs te maken heeft gehad. Deze toestellen heeft de politie aan hem teruggegeven en de politie heeft eiser als getuige (en niet als verdachte) aangemerkt bij het onderzoek naar drugshandel. Een gehele sluiting van het pand kan ook niet zijn gelegen in de omstandigheid dat er voor het hele pand slechts één meterkast is die zich op de begane grond bevindt. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat er een achteringang is die toegang geeft tot de ruimte waar de drugs lagen. Eiser maakt nooit gebruik van deze ingang omdat hij van daaruit niet door kan lopen naar zijn eigen woning, omdat er een deur tussen zit die afgesloten is. Hij gaat altijd via de voordeur naar binnen en heeft dan ook geen zicht op wat er aan de afgesloten achterzijde gebeurt.
7. De rechtbank overweegt dat in de rechtspraak van de Afdeling [3] een criterium is ontwikkeld ter beantwoording van de vraag wanneer een pand wel of niet geheel of gedeeltelijk gesloten kan worden. Het gaat om de vraag of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken, dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Als er een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid tot sluiten zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. Bij die beoordeling wordt meegewogen dat de sluitingsbevoegdheid is bedoeld om aan het voorhanden hebben van de handelsvoorraad daadwerkelijk een einde te maken, maar ook om naar de (criminele) buitenwereld te laten zien dat de betreffende, als zodanig bekend staande locatie aan de drugshandel is onttrokken.
7.1.
Bij de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van één geheel, gaat de rechtbank uit van de volgende feitelijke situatie. Het pand waarin de drugs zijn aangetroffen heeft een voordeur, met een huisnummer. Daarnaast is er een achteringang. Het pand bestaat uit een begane grond, een eerste verdieping en een tweede verdieping. Via de gezamenlijke voordeur aan de voorzijde van de woning kan toegang tot de woning worden verkregen. De verdiepingen kunnen via een trap worden bereikt. Zowel de begane grond als de verdiepingen hebben ieder nog een aparte toegangsdeur. De begane grond en de eerste verdieping waren ten tijde van het aantreffen van de verdovende middelen niet bewoond.
De achterdeur (een schuifpui) was open en niet afsluitbaar en komt direct uit in de ruimte waar de drugs zijn aangetroffen. Dit is volgens verweerder een ingang van de woning. De voordeur klemde zodanig dat de politie en de slotenmaker via de achterzijde naar binnen moesten gaan. Er is in het gehele pand één meterkast op de begane grond aanwezig.
7.2.
Gelet op deze feitelijke situatie is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was het hele pand te sluiten. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat het pand één voordeur en huisnummer heeft en voor de buitenwereld doet het pand ook aan als één geheel. Verder is van belang dat het pand slechts één meterkast heeft die zich op de begane grond bevindt. Intern bezien is het pand in dat opzicht dus ook één geheel. De rechtbank betrekt hierbij tevens dat eiser weliswaar gesteld heeft dat hij toegang had tot zijn etage via de voordeur (en het pand dus niet betrad via de achterdeur die rechtstreeks toegang gaf tot de ruimte waar de drugs zijn aangetroffen) maar dat strookt niet met de aangetroffen situatie. De politie heeft immers gerelateerd dat de voordeur dusdanig klemde dat deze niet open ging. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Het feit dat verweerder in 2017 wel heeft besloten het pand slechts gedeeltelijk te sluiten doet aan dit alles niet af.
Was de sluiting noodzakelijk?
8. Eiser heeft de noodzaak van de sluiting niet betwist. Voor zover eiser met zijn pleidooi om zijn etage open te laten heeft bedoeld dat het niet noodzakelijk was – ook- zijn etage te sluiten, overweegt de rechtbank het volgende.
9. Zoals de rechtbank hierboven al heeft overwogen is het pand naar buiten toe één geheel. Dat geldt zowel voor de feitelijke toegang, als de uitstraling. Omdat er maar een gezamenlijke voordeur en/of achterdeur is, kan de etage van eiser alleen open blijven als verweerder de voor en/of achterdeur open laat. Daarmee zou het effect van de sluiting ernstig te niet worden gedaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat het noodzakelijk was het hele pand te sluiten.
Was de sluiting evenredig?
10. Eiser heeft aangevoerd dat hij niets te maken had met de aangetroffen drugs en dat hem dus geen verwijt kan worden gemaakt. De aangetroffen 14 gsm-toestellen maken nog niet dat hij met de handel in drugs te maken heeft. Dit geldt ook voor het feit dat het naastgelegen pand in eigendom van zijn familie is, waar in het verleden ook drugs zijn aangetroffen. Hij leidt zijn eigen leven en bemoeit zich niet met zijn familieleden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting niet onevenredig is. De rechtbank baseert dit oordeel op het navolgende.
11.1.
De rechtbank is het in zoverre met eiser eens dat niet blijkt dat eiser zich heeft bezig gehouden met de handel of het stashen van drugs. De enkele omstandigheid dat eiser een aantal gsm’s in zijn bezit heeft mag strafrechtelijk gezien in combinatie met verdovende middelen wellicht duiden op betrokkenheid van eiser, maar na onderzoek te hebben gedaan bleek dat volgens de politie niet het geval te zijn. Dit blijkt uit het proces-verbaal dat eiser in geding heeft gebracht, waarin de politie relateert dat eiser geen verdachte is en dat de telefoons allemaal aan hem zijn geretourneerd. Daar komt bij dat de rechtbank ook de andere argumenten die verweerder in dit kader heeft aangevoerd (te weten dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard waarom hij zoveel telefoons had, alsmede het feit dat eiser familie is van personen die door verweerder gelinkt worden aan drugshandel) niet doorslaggevend acht. Eiser kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor daden van zijn familie. Daarnaast heeft eiser bij de voorzieningenrechter inderdaad verklaard dat hij de toestellen had omdat hij ze repareert/er aan knutselt, terwijl hij eerder had verklaard dat het om oude toestellen ging die hij bewaarde. Maar naar het oordeel van de rechtbank sluit de ene verklaring de andere verklaring niet uit.
11.2.
Hoewel dus niet kan worden vastgesteld dat eiser zich bezig hield met de drugs, noch dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid hiervan, is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat hem wel enige mate van verwijt kan worden gemaakt. In de uitspraak van
2 februari 2022 (zie voetnoot 2) heeft de Afdeling immers geoordeeld dat ook verwijtbaarheid kan ontstaan wanneer de hoofdbewoner van woning onvoldoende toezicht uitoefent op wat er in zijn woning gebeurt. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan eiser kan worden verweten dat hij het pand – waar hij op dat moment als enige woonde – niet deugdelijk heeft afgesloten, zodat er geen mogelijkheid was voor vreemden om verdovende middelen, geld en een vuurwapen in het pand te verstoppen. Hoewel eiser – onbetwist – heeft gesteld dat hij alleen de tweede verdieping huurde en bewoonde, blijkt uit de feitelijke situatie dat zijn etage bereikbaar was via de – openstaande – achterdeur. Zeker gelet op alle drugsproblematiek die er heerst in de omgeving van het pand, had eiser ervoor moeten zorgen dat het pand niet toegankelijk was voor vreemden.
11.3.
Naast het feit dat eiser dus enig verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken van dusdanig nadelige gevolgen voor eiser dat verweerder in dit geval niet tot sluiting had mogen overgaan. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat een sluiting altijd ingrijpend is voor degene die het betreft en – zeker wanneer het iemand treft die zelf niet rechtstreeks betrokken was bij de handel in drugs – ook heel onrechtvaardig voelt. Hoewel de rechtbank dit invoelbaar acht, maakt dit niet dat de sluiting onevenredig is. Dat is pas het geval indien de sluiting in dit specifieke geval dusdanig verstrekkende gevolgen heeft dat ze de normale gevolgen van een sluiting te boven gaan. Eiser heeft dergelijke gevolgen niet gesteld, noch is hiervan gebleken.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 5 oktober 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 5 oktober 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 en 2 februari 2022,
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2456 en