ECLI:NL:RBLIM:2022:7566

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
ROE 21/1290
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de herbeoordeling van zijn WIA-uitkering. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling in 2015 was zijn uitkering beëindigd omdat het UWV hem minder dan 35% arbeidsongeschikt achtte. In 2021 heeft eiser opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd, waarop het UWV hem per 2 januari 2020 een vervolguitkering toekende met een arbeidsongeschiktheid van 35,12%. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarna het UWV het bezwaar gegrond verklaarde en de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogde naar 36,04%.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de medische toestand van eiser op de datum van 2 januari 2020 en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Eiser voerde aan dat het UWV niet zorgvuldig had gehandeld, omdat het onderzoek in bezwaar was uitgevoerd door een arts die geen verzekeringsarts was. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht had besloten dat eiser voor 36,04% arbeidsongeschikt was, en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat de medische rapporten niet aan de voorwaarden voldeden en dat er geen reden was om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een hogere WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 36,04% correct was en dat eiser geen recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat deze al was omgezet naar een WGAloonaanvullingsuitkering. De uitspraak werd op dezelfde dag verzonden en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1290

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder

(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

Met het besluit van 15 januari 2021 heeft het UWV aan eiser per 2 januari 2020 een vervolguitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 35,12%.
Met het besluit van 16 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 36,04%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als internationaal vrachtwagenchauffeur en heeft zich op 27 april 2010 ziekgemeld voor dit werk. Na het einde van de wachttijd voor de WIA heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling heeft het UWV eiser in 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en zijn WIA-uitkering beëindigd.
2. Het UWV heeft een melding verslechtering gezondheid van eiser en uitkeringsinstantie ISDBOL ontvangen, waarna een herbeoordeling voor de mate van arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 2 januari 2020. Hij heeft gemotiveerd dat er vanaf 2 januari 2020 sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak, binnen vijf jaar na eerdere schatting. Hij heeft de beperkingen opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er vier functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 64,88% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 35,12%. Daarom is aan eiser per 2 januari 2020 een WIA-uitkering toegekend gebaseerd op dit percentage.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een arts [1] bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De arts bezwaar en beroep ziet reden om de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen te corrigeren, dan wel aan te vullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zijn heroverweging gebaseerd op het rapport van de arts bezwaar en beroep en de nieuwe FML van 16 maart 2021. Hij heeft gemotiveerd dat hij afwijkt van het oordeel van de arbeidsdeskundige, omdat een geduide functie komt te vervallen. Hij heeft hiervoor een nieuwe functie geduid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser heeft hij vastgesteld op 36,04%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

5. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij verzoekt de inhoud van zijn bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Hij voert aan dat niet is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen, nu het onderzoek in bezwaar heeft plaatsgevonden door een arts, niet zijnde verzekeringsarts. Het is onduidelijk wat de toetsing door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ingehouden.
6. Volgens eiser is er sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Het UWV heeft al eerder geoordeeld dat sprake was van geen benutbare mogelijkheden. Het uitgangspunt was destijds dat eiser min of meer overeind werd gehouden door zijn vriendin. Naar de mening van eiser bestaat deze situatie nu ook, volgens hem is dan ook sprake van geen benutbare mogelijkheden.
7. Eiser heeft meer beperkingen dan door het UWV zijn aangenomen. Het UWV heeft met sommige beperkingen geen rekening gehouden, namelijk met eisers suikerziekte en beperkingen aan zijn handen. Die zouden volgens het UWV zijn ontstaan na de eerdere beëindiging van de WIA-uitkering. Volgens eiser is die scheiding niet zo makkelijk te maken en ook niet juist. Vanwege rug- en pijnklachten heeft eiser energetische en fysieke beperkingen. Aan suikerziekte worden ook energetische en fysieke beperkingen gekoppeld. Om de suikerziekte, of de extra beperkingen daarvan, niet mee te nemen is volgens eiser dan ook onjuist. Volgens hem is er een link met de oude beperkingen, die wel verzekerd zijn. Dat geldt volgens eiser ook voor de beperkingen aan zijn handen. In verband met de oude beperkingen aan nek en schouder waren er al beperkingen voor heffen, tillen en duwen. Bij deze handelingen moet men ook de handen gebruiken. Dat was dus al beperkt. Nu zou daar dus een nieuwe beperkingen aan handen bij moeten komen. Ook is er te weinig rekening gehouden met de vermoeidheidsklachten van eiser. Vanuit preventief oogpunt had een urenbeperking moeten worden aangenomen. De opgenomen beperking voor horen, hij mag niet werken in een lawaaiige omgeving, is naar de mening van eiser onvoldoende. Daarnaast hadden er in verband met de psychiatrische stoornis, beperkingen moeten worden gesteld in de rubriek voor persoonlijk functioneren 1.1 en 1.2.
8. De geduide functies kan eiser niet, althans zeker niet fulltime, verrichten. Hij behoort tijdens de coronapandemie, vanwege zijn leeftijd en suikerziekte, tot de risicogroep, er bestaat voor hem dan ook geen mogelijkheid om de geduide functies te verkrijgen. Volgens eiser kan hij niet geschat worden op functies die hij niet kan verkrijgen, dus had het arbeidsongeschiktheidspercentage op 80 tot 100 gesteld moeten worden.
9. Eiser is van mening dat hem een loongerelateerde WGA-uitkering had moeten worden toegekend. De loongerelateerde uitkering was nog niet opgebruikt.

Waarover het gaat in deze zaak

10. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 36,04% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 2 januari 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

11. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 2 januari 2020 voor 36,04% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat uitleggen.
13. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
14. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser gesproken op een telefonisch spreekuur. Hij
heeft beschreven dat de in het dossier aanwezige gegevens in combinatie met zijn eigen onderzoek voldoende informatie oplevert over de aard van de medische problematiek en voor het vaststellen van de belastbaarheid. Volgens de verzekeringsarts is er sprake van complexe medische problematiek en zijn er vanaf 2 januari 2020 toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak.
15. De arts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 15 maart 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd, eiser op de hoorzitting gesproken en na afloop daarvan lichamelijk onderzocht. Ook heeft eiser in bezwaar nog nieuwe medische informatie verstrekt. Namelijk een (ongedateerd) uittreksel van zijn patiëntendossier bij de huisarts en correspondentie van Adelante van 29 september 2011. De arts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts. Hij heeft een extra beperking op item 3.7 aangenomen vanwege de bestaande gehoorproblemen en vanuit preventief oogpunt. Ook heeft de arts bezwaar en beroep een extra beperking opgenomen voor item 5.7, voor het boven schouderhoogte actief zijn. Het sociaal medisch oordeel van de arts is vervolgens getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
16. Volgens eiser is het onderzoek onzorgvuldig omdat het onderzoek in bezwaar heeft plaatsgevonden door een arts, niet zijnde verzekeringsarts. Er heeft wel een zogenaamde toetsing plaatsgevonden door een geregistreerde verzekeringsarts, maar onduidelijk is wat die toetsing precies heeft ingehouden. Eiser vindt het rapport van de arts wel heel precies en heel duidelijk.
17. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiser in bezwaar is gezien door een arts bezwaar en beroep, het onderzoek niet onzorgvuldig maakt.
De rechtbank merkt allereerst op dat een medisch onderzoek een onderzoekshandeling is om medische feiten vast te stellen. Daarvoor is wel een arts, maar geen verzekeringsgeneeskundige deskundigheid nodig. Die deskundigheid is wel nodig voor de vertaalslag naar beperkingen, maar die is gewaarborgd door de contrasignering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is zich ervan bewust dat dit oordeel in strijd is met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad).
Maar ook uit de rechtspraak van de Raad leidt de rechtbank niet af dat de omstandigheid dat eiser is gezien door een arts bezwaar en beroep het onderzoek onzorgvuldig maakt.
Uit de rechtspraak van de Raad leidt de rechtbank wel af dat een onderzoek in beginsel onzorgvuldig is als een betrokkene in de primaire fase is gezien en onderzocht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts, en er in bezwaar geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Maar niet in een situatie als de onderhavige, waarin in de primaire fase een telefonisch spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een verzekeringsarts en in bezwaar een fysiek spreekuur met een arts bezwaar en beroep. En helemaal al niet, zoals in dit geval, wanneer het onderzoek door de arts bezwaar en beroep ook volgens eiser heel precies en heel duidelijk is. De rechtbank ziet dan ook geen toegevoegde waarde in een nieuw onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank merkt tot slot over dit onderwerp nog het volgende op. Als een onderzoek onzorgvuldig zou moeten worden geacht om de enkele reden dat het onderzoek in de bezwaarfase is gedaan door een arts bezwaar en beroep, zou dat er naar het oordeel van de rechtbank toe leiden dat opleiding van artsen bezwaar en beroep tot verzekeringsartsen bezwaar en beroep, in ernstige mate wordt belemmerd, omdat de arts bezwaar en beroep dan geen zelfstandig onderzoek zou mogen verrichten. De rechtbank acht dat een onwenselijke situatie.
18. De arts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De arts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
19. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat sprake is van een complexe problematiek in de vorm van rugklachten bij spondylolyse, somatoforme pijnstoornis en tevens psychische klachten bij schizoïde persoonlijkheid en aanpassingsstoornis. Ook heeft de verzekeringsarts de diagnoses diabetes mellitus en hypertensie benoemd. Volgens de verzekeringsarts zijn er toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na eerdere schatting. In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
20. De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 maart 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. De arts bezwaar en beroep heeft een aanvullende beperking ten aanzien van de geluidsbelasting gesteld omdat eiser, ondanks de gehoorapparaten, moeite heeft om goed te kunnen horen in een lawaaierige omgeving. Deze beperking is ook aangewezen uit het oogpunt van preventie van verdere aantasting van een reeds beschadigd gehoor. Ook heeft de arts bezwaar en beroep een aanvullende beperking opgenomen ten aanzien van boven schouderhoogte actief zijn. Bij eiser is sprake van al langer bestaande schouderproblematiek en bij lichamelijk onderzoek kan duidelijk geobjectiveerd worden dat eiser beperkt is ten aanzien van de schouderbewegingen met name rechts, maar in mindere mate ook links.
21.
De arts bezwaar en beroep heeft ook gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Van de situatie ‘geen benutbare mogelijkheden’ is sprake wanneer er sprake is van: opname in ziekenhuis of inrichting, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid of onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren ten gevolge van een ernstige psychische stoornis. De arts bezwaar en beroep motiveert dat op de datum in geding geen sprake was van een opname in ziekenhuis of inrichting en dat eiser ook niet bedlegerig was. Hoewel eiser wordt ondersteund vanuit WMO-begeleiding, zijn er geen aanwijzingen dat hij niet in staat is tot bijvoorbeeld zelfverzorging, eten en drinken of het nemen van medicijnen, zoals bijvoorbeeld ook het zelf spuiten van insuline vanwege de suikerziekte. Volgens de arts bezwaar en beroep is eiser dan ook in staat om de basale activiteiten uit te kunnen voeren en is er daarom geen sprake van ADL-afhankelijkheid. Ook is niet gebleken van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren ten gevolge van een ernstige psychische stoornis. De arts bezwaar en beroep concludeert daarom dat er bij eiser geen sprake was van een uitzonderingssituatie en dat eiser dus functionele mogelijkheden heeft.
22. De rechtbank vindt dat de arts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’. In het rapport van verzekeringsarts L’Espoir van 1 maart 2012 leest de rechtbank dat destijds sprake was van ‘geen benutbare mogelijkheden’ omdat eiser door een ernstige psychische stoornis sterk beperkt was in het persoonlijk en/of sociaal functioneren. Er was sprake van ernstig disfunctioneren op alle drie de niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren. De arts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport voldoende gemotiveerd dat hiervan op de datum in geding geen sprake is. Eiser heeft zijn standpunt ook niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de arts bezwaar en beroep niet te volgen.
23. De arts bezwaar en beroep licht ook toe dat de problematiek zoals de diabetes mellitus en de artrose van de handen allemaal van latere datum dan 2015 is. Deze problematiek bestond nog niet bij de vorige beoordeling. Met deze problematiek en de daaruit voorkomende beperkingen kan daarom geen rekening worden gehouden bij de huidige beoordeling. De diagnose autisme spectrum stoornis is ook pas na de vorige beoordeling in 2015 gesteld, maar omdat het een ontwikkelingsstoornis is, was hier in 2015 ook al sprake van. Deze diagnose leidt volgens de arts bezwaar en beroep echter niet tot andere of meer beperkingen. De arts bezwaar en beroep heeft ook gemotiveerd waarom er geen reden is voor een beperking van de duurbelastbaarheid van eiser.
24. De rechtbank vindt dat de arts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De arts bezwaar en beroep heeft bovendien gemotiveerd dat de diabetes mellitus en de artrose van de handen zijn ontstaan na de vorige beoordeling en dat hiermee daarom geen rekening kan worden gehouden bij deze beoordeling. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een (verzekerings)arts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan.
De arbeidskundige beoordeling
25. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
26. Eiser beroept zich op het Schattingsbesluit omdat hij de geduide functies niet kan verkrijgen vanwege de coronapandemie. Het UWV heeft in het aanvullend verweerschrift gesteld dat het daadwerkelijk kunnen verkrijgen van de voorbeeldfuncties geen criterium is bij de schatting. De rechtbank kan het standpunt van het UWV volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of eiser een van de geduide functies kan verkrijgen, gelet op het bepaalde in artikel 6 tweede lid van de Wet WIA, niet van belang. Er wordt alleen gekeken of eiser – met zijn beperkingen – in theorie in staat zou zijn om een dergelijke functie uit te oefenen. De geduide functies mochten naar het oordeel van de rechtbank daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
27. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 2 januari 2020 met de middelste van deze functies 63,96% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als internationaal chauffeur, zodat eiser voor de overige 36,04% arbeidsongeschikt is.
Loongerelateerde WGA-uitkering
28. Eiser is van mening dat hij recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat deze nog niet was opgebruikt. Het UWV heeft toegelicht dat de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser per 24 september 2014 is omgezet naar een WGAloonaanvullingsuitkering, omdat eiser de maximale duur van de loongerelateerde WGA-uitkering had bereikt. Eiser heeft zijn standpunt niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het UWV hierin niet te volgen.

De conclusie van de rechtbank

29. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per 2 januari 2020 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,04%.
30. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 oktober 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 3 oktober 2022
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.