6.1.Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de ontheffing geen aanzienlijke milieueffecten heeft / kan hebben. Verweerder was dus niet verplicht tot het houden van inspraak op grond van het Verdrag van Aarhus. Indien blijkt dat in de toekomst vaker dan incidenteel gebruik zal worden gemaakt van de ontheffing - er gelden rapportageverplichtingen in dit verband -, kunnen verzoekers een verzoek om intrekking van de ontheffing indienen. Het betoog slaagt niet.
Wordt met de ontheffing afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van het konijn?
7. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de ontheffing niet verleend had mogen worden, omdat de gunstige staat van instandhouding van het konijn in het geding is. Volgens hen wordt met name niet voldaan aan artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb, aangezien de konijnenpopulatie volgens een rapport van de Zoogdiervereniging van 1 oktober 2020 sinds 1950 is afgenomen met 68%. Het konijn is daarom sinds 14 oktober 2020 opgenomen op de Rode Lijst zoogdieren. Daarnaast concludeerde Wageningen Environmental Research in maart 2022 dat de staat van instandhouding van het konijn zeer ongunstig is.
8. De verleende ontheffing maakt bestrijding van het konijn mogelijk in aanvulling op de landelijke vrijstelling voor grondeigenaren. Of een dergelijke ontheffing kan worden verleend moet worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn neergelegd in de artikelen 3.8, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.10, tweede lid, van de Wnb, mede bezien in het licht van de reeds eerder verleende landelijke vrijstelling. Dat betekent dat de ontheffing kan worden verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. a) er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b) de ontheffing is nodig ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
c) er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van het konijn in zijn natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
In artikel 3.15, eerste lid, van de Wnb is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, kunnen worden aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die in het gehele land schade veroorzaken. Het konijn wordt in artikel 3.1, onder d, van het Besluit natuurbescherming (Bnb) aangewezen als dier als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van de Wnb.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat het konijn ingevolge artikel 3.15, eerste lid, van de Wnb in samenhang met artikel 3.1 van het Bnb is aangewezen als dier dat niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd en in het gehele land schade veroorzaakt. Vanwege de plaatsing op de landelijke vrijstellingslijst geldt als uitgangspunt dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Dit neemt niet weg dat verweerder in geval van betwisting hiervan aannemelijk moet maken dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Hiertoe heeft verweerder erop gewezen dat het konijn in Limburg een algemene soort is en de aantalsontwikkeling van de soort een significante, matig toenemende trend laat zien in Limburg. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat niet betwist is dat in de periode 2015-2019 voor in totaal 17 konijnen ontheffingen preventief zijn doorgeschreven aan grondgebruikers, terwijl ter zitting door de Faunabeheereenheid onweersproken is verklaard dat in één jaar in Limburg 1800 konijnen via de landelijke vrijstelling voor grondeigenaren zijn gedood en 400 via de jacht. Alleen in 2016 zijn op basis van de eerder verleende ontheffing konijnen gedood vanwege zodanige sneeuwval dat inzet toegestaan was.Dit betekent naar het de oordeel van de voorzieningenrechter dat de ontheffing naar verwachting zeer incidenteel zal worden ingezet, zodat de staat van instandhouding door de ontheffing niet (verder) in het geding komt. Dat, zoals door verzoekers gesteld, het aantal konijnen dat op grond van de ontheffing gedood zal worden groter zal worden als gevolg van het verbieden van de jacht, volgt de voorzieningenrechter niet, omdat ter zitting door de Faunabeheereenheid onweersproken is verduidelijkt dat een grondgebruiker veel makkelijker en sneller gebruik kan maken van de landelijke vrijstelling, omdat hij dit niet via de Faunabeheereenheid hoeft te doen. De voorzieningenrechter komt dit standpunt niet onjuist / niet onredelijk voor. Tevens kan van de ontheffing op grond van de daaraan verbonden voorschriften 1 en 2 slechts gebruik worden gemaakt ter voorkoming van ernstige gewasschade en indien andere oplossingen, beschreven in de Faunaschade Preventiekit van Bij12, om schade te voorkomen onvoldoende zijn gebleken. In de Faunaschade Preventiekit, module haasachtigen wordt het gaasraster als preventieve maatregel genoemd om gewasschade door konijnen te voorkomen of te beperken. In het Faunabeheerplan is aangegeven dat op percelen met meerjarige en vaste teelten het plaatsen van een konijn werend raster gezien wordt als een andere bevredigende oplossing. Dit betekent dat van de ontheffing enkel gebruik kan worden gemaakt ter preventie van ernstige gewasschade bij een gerasterd perceel of bij totale sneeuwbedekking op een niet gerasterd perceel waar jaarlijks kapitaalintensieve houtachtige schadegevoelige gewassen worden gerouleerd (voorschrift 3). De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de Rode Lijst Zoogdieren afhankelijk van de mate van bedreiging verschillende categorieën kent, oplopend van ‘gevoelig’, ‘kwetsbaar’, ‘bedreigd’, ‘ernstig bedreigd’ tot ‘verdwenen’. Blijkens de publicatie van de geactualiseerde Rode Lijst Zoogdieren in de Staatscourant (Stcrt. 3 november 2020, 56788) en de toelichting daarop is het konijn in de categorie ‘gevoelig’ ondergebracht, derhalve de laagste categorie. Uit de toelichting op de Rode Lijst volgt dat de omvang van de populatie weliswaar fors is afgenomen, maar dat de staat van instandhouding niet in het geding is. De verwijzing ter zitting naar rechtsoverweging 4.4 van de uitspraak van de civiele voorzieningenrechter van 16 augustus 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:8234) volgt de voorzieningenrechter niet, omdat dit gaat over de mogelijkheden op dit moment van plaatsing van het konijn op de landelijke vrijstellingslijst. Deze plaatsing ligt, afgezien van het feit dat de vrijstellingslijst een algemeen verbindend voorschrift is, niet ter beoordeling voor.