ECLI:NL:RBLIM:2022:7379

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
03/168284-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel tot kostenvergoeding ex artikel 13d van de Opiumwet - kostenverhaal in strafzaak tegen verdachte wegens hennepteelt en diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennepstekken en het stelen van elektriciteit. De verdachte werd ervan beschuldigd op 6 juli 2022 in Brunssum 2949 hennepstekken te hebben geteeld en elektriciteit te hebben gestolen van een energiebedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat hij verantwoordelijk was voor de hennepstekkerij die op zijn perceel was aangetroffen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte de kosten van de ruiming van de hennepstekkerij zou vergoeden op basis van artikel 13d van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie niet voldoende inzichtelijk had gemaakt wat de daadwerkelijke kosten waren en dat de gevorderde kosten niet in redelijkheid op de verdachte konden worden verhaald. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie afgewezen en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/168284-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2022. De verdachte is ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdachte hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 6 juli 2022 te Brunssum al dan niet samen met een ander 2949 hennepstekken opzettelijk heeft geteeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2:in de periode van 1 juni 2022 tot en met 6 juli 2022 te Brunssum al dan niet samen met een ander ten behoeve van deze stekkenkwekerij elektriciteit van [energie maatschappij] heeft gestolen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij, het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 9 en 10 van het procesdossier, het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 20 tot en met 22 van het procesdossier en de verklaring van de getuige [naam] . De verdachte was ten tijde van de ontmanteling van de hennepstekkerij de enige eigenaar en de enige feitelijk bewoner van het betreffende pand. Hij wordt daarom geacht verantwoordelijk te zijn geweest voor én opzet te hebben gehad op hetgeen zich in zijn woning bevond. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt. Dit alles maakt dat opzet op het telen van 2949 hennepstekken, maar in ieder geval op het telen van 2361 hennepstekken en het opzettelijk aanwezig hebben van 588 hennepstekken, bewezen kan worden verklaard. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte dit in een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte Verweij gedaan, met als gevolg dat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij, het proces-verbaal van bevindingen op pagina 21 van het procesdossier en de aangifte van [energie maatschappij]. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en de diefstal van de elektriciteit ten behoeve van deze hennepteelt plaatsvond, kan het niet anders dan dat de verdachte deze elektriciteit heeft gestolen. Ook dit feit heeft de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte Verweij gepleegd, met als gevolg dat ook hier sprake is van medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat er een hennepstekkerij op zijn perceel aanwezig was. Ook wist hij dat de stroom ten behoeve van deze hennepstekkerij illegaal werd afgenomen. De verdachte heeft verder verklaard dat deze hennepstekkerij niet aan hem, maar aan onbekend gebleven personen toebehoorde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Naar aanleiding van een tweetal MMA-meldingen en een positieve netmeting door [energie maatschappij] werd op 6 juli 2022 door verbalisanten een onderzoek verricht op de [adres] . Het bleek dat op genoemd adres een hennepstekkerij aanwezig was. [2]
Aantreffen hennepstekken
In de schuur achter in de tuin trof de verbalisant twee ruimtes aan. In ruimte 1, de garage, bevonden zich zeven dozen met in elke doos 84 hennepstekken. In ruimte 2 trof de verbalisant een in werking zijnde kweekinrichting aan. Hier stonden 2361 hennepstekken. [3]
De verbalisant constateerde op grond van zijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepstekken waren. [4]
Elektriciteitsvoorziening van de hennepstekkerij
De elektriciteitsvoorziening van de hennepstekkerij werd op 6 juli 2022 onderzocht door een fraude-inspecteur van de netbeheerder [energie maatschappij] Hierbij werd geconstateerd dat de elektriciteitsvoorziening ten behoeve van de hennepstekkerij illegaal werd afgenomen. [5]
Door [energie maatschappij] werd op 14 juli 2022 aangifte gedaan van de diefstal van elektriciteit na verbreking van de verzegeling. Uit onderzoek bleek dat er een illegale aansluiting na de hoofdbeveiliging was gemaakt in de hoofdaansluitkast. Om deze aftakking te kunnen realiseren is het noodzakelijk geweest dat het door [energie maatschappij] verzegelde deksel van de hoofdaansluitkast gedemonteerd is of is geweest. De door [energie maatschappij] aangebrachte zegels zijn dus verwijderd, vervangen of gemanipuleerd. De verdachte was op 6 juli 2022 contractant op genoemd perceel. [6]
De verklaring van de getuige [naam]
De getuige [naam 1] heeft op 6 juli 2022 onder meer en zakelijk weergegeven het volgende verklaard: [7]
Ik woon sinds 2020 op de [adres]. Mijn buurman [naam] woont nu ongeveer een jaar naast mij. Vanaf de eerste maand dat [naam] er woonde, viel het me op dat hij overdag, maar vooral in de avonduren, vaak op en neer liep naar de schuur. De schuur staat achter in de tuin. Ik zag dat hij telkens door de achterste deur van de schuur naar binnen ging. Ik zag dat hij nooit gebruik maakte van de eerste deur van de schuur. Ik zag dat hij enkele keren in het gezelschap van een voor mij onbekende jongen naar de schuur ging. Het was telkens een andere jongen. Het hele jaar door rook ik af en toe een hennepgeur.
De verdachte
De verdachte was op 6 juli 2022 tijdens de ontmanteling van de hennepstekkerij in de woning aan de [adres] aanwezig. De verdachte was de eigenaar van deze woning en stond als enige bewoner op dit adres ingeschreven. [8]
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer en zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
De woning aan de [adres] is mijn eigendom. Ik wist dat er een hennepstekkerij aanwezig was. Ik wist ook dat de stroom ten behoeve van deze hennepstekkerij illegaal werd afgetapt en was in de woning aanwezig toen deze aansluiting is gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 6 juli 2022 een hoeveelheid van 2361 hennepstekken opzettelijk heeft geteeld en een hoeveelheid van 588 hennepstekken opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ook acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juni 2022 tot en met 6 juli 2022 ten behoeve van deze hennepstekkerij elektriciteit heeft gestolen.
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 6 juli 2022 de eigenaar van het perceel aan de [adres] was. Hij was tevens de enige bewoner. Hij wordt daarom geacht verantwoordelijk te zijn geweest voor én opzet te hebben gehad op hetgeen zich in zijn woning – en de bijgebouwen – bevond. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt. De verdachte wist dat er een hennepstekkerij aanwezig was en dat de elektriciteit ten behoeve van deze hennepstekkerij illegaal werd afgenomen. Voor de verdere verklaring van de verdachte, die hij overigens pas voor het eerst ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, inhoudende dat de hennepstekkerij aan anderen zou hebben toebehoord, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt terwijl de verdachte die lezing ook op geen enkele wijze ‘handen en voeten’ heeft gegeven. Er is daardoor ook geen nader onderzoek mogelijk. Bovendien geeft de verklaring van de getuige [naam] meer steun aan het scenario van de officier van justitie dan aan het alternatieve scenario van de verdachte. Zij heeft immers verklaard dat de verdachte zich opvallend vaak, en dan vooral in de avonduren, naar het achterste deel van de schuur begaf. Als hier al iemand bij was, was dit telkens iemand anders. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van de verdachte niet aannemelijk vindt.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte degene is geweest die stekken heeft geteeld, opzettelijk aanwezig heeft gehad en elektriciteit heeft gestolen.
Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat de verdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zal hij van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1a
op 6 juli 2022 te Brunssum opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van 2361 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 1b
op 6 juli 2022 te Brunssum opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van 588 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2
in de periode van 1 juni 2022 tot en met 6 juli 2022 te Brunssum elektriciteit, die geheel aan [energie maatschappij] BV, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1a
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
feit 1b
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft de rechtbank verzocht hem niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat heeft de verdachte gedaan?
De verdachte heeft in een schuur een hennepstekkerij van 2361 hennepstekken in bedrijf gehad. Daarnaast stonden in de garage 588 hennepstekken in kartonnen dozen. De elektriciteitsmeter was ten behoeve van deze hennepstekkerij gemanipuleerd, met als doel de registratie van de afgenomen energie in het voordeel van de verdachte te beïnvloeden.
Een hennepstekkerij is een elementair onderdeel voor de productie van hennep; het staat aan het begin van de productieketen. De verdachte was in feite bezig om bijna 3.000 nieuwe hennepplanten op de markt te brengen. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Afgezien van het feit dat hennepteelt verboden is, kan het ook gevaarlijke situaties – zoals brandgevaar – opleveren. De verdachte is ook daaraan voorbijgegaan. De verdachte heeft verklaard dat de hennepstekkerij uit financiële nood is ontstaan. De rechtbank acht het afwenden van die financiële nood op deze illegale wijze verwerpelijk en onaanvaardbaar.
Met welke omstandigheden houdt de rechtbank rekening?
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt voorts rekening met de gevolgen die de feiten reeds voor de verdachte hebben gehad. Naast dat de verdachte strafrechtelijk wordt veroordeeld, is als gevolg van het
aantreffen van de hennepstekkerij zijn woning voor drie maanden gesloten, met als gevolg dat de verdachte op dit moment niet over woonruimte beschikt en de nachten noodgedwongen in zijn auto doorbrengt. Verdachte is daardoor hard getroffen. Dit gebeurt in vergelijkbare zaken niet altijd, dus hij wordt daardoor harder getroffen dan sommige anderen.
Welke straf is passend?
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich nog steeds in een zorgelijke financiële positie bevindt. De rechtbank acht het gevaar voor herhaling aanwezig. Van de straf zal dan ook een belangrijke preventieve werking moeten uitgaan.
De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting georiënteerd op de voor soortgelijke strafbare feiten gebruikelijke straffen. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting, gepubliceerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), is voor het telen van 100 tot 1.000 hennepplanten de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Gelet op deze oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken aan verdachten worden opgelegd, vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie niet passend. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het weliswaar om ruim 2949 planten gaat, maar dat dit grotendeels stekken betroffen en geen volgroeide planten. De rechtbank acht dit van belang omdat de financiële opbrengsten aan het einde van de productieketen veel omvangrijker zijn dan die aan het begin.
De rechtbank zal, alles overwegende, de verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en met een proeftijd van 2 jaren. Met de oplegging van een voorwaardelijke straf benadrukt de rechtbank enerzijds de ernst van de feiten en anderzijds wil zij de verdachte ervan doordringen dat hij niet nog eens strafbare feiten mag plegen. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren.

7.De maatregel tot kostenvergoeding ex artikel 13d van de Opiumwet

7.1
De inleiding
In Nederland is het algemene uitgangspunt dat de handhaving van wet- en regelgeving uit de algemene middelen wordt gefinancierd, omdat deze plaatsvindt ten behoeve van het algemeen belang. Dit uitgangspunt is onder meer neergelegd in artikel 6:1:12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling luidt:
Alle kosten van de tenuitvoerlegging komen ten laste van de staat, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders is bepaald.
Op 1 juli 2022 is een onderdeel in werking getreden van de Wet van 4 november 2021 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit [9] , ook wel: de Wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit. Met deze wet is een maatregel geïntroduceerd die het mogelijk maakt dat de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die voor het bezit van of de handel in deze voorwerpen wordt veroordeeld. Deze wetswijziging vormt dan ook een uitzondering op het algemene uitgangspunt.
Een van de bijzondere wetten waarin de zogenoemde maatregel kostenverhaal is opgenomen, is de Opiumwet, waarin een nieuwe bepaling is geïntroduceerd, te weten artikel 13d. Het eerste lid van deze bepaling luidt als volgt:
Op vordering van het openbaar ministerie kan de rechter bepalen dat aan degene die is veroordeeld wegens een feit strafbaar gesteld in de artikelen 10, 10a, eerste lid, 11, eerste tot en met vijfde lid, 11a of 11b, de verplichting wordt opgelegd tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en ten aanzien waarvan:
a. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd;
b. de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, had kunnen worden opgelegd maar waarvan door de veroordeelde afstand is gedaan op de wijze, bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering; of
c. een machtiging tot vernietiging als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is verleend voor zover het voorwerpen betreft die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Vandaag is voor het eerst dat deze rechtbank beslist op een vordering van het openbaar ministerie die is gebaseerd op deze bepaling.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte op grond van artikel 13d van de Opiumwet de verplichting op te leggen tot het vergoeden van de kosten voor een bedrag van € 920,80. Hiertoe heeft hij het volgende naar voren gebracht.
Door de staat zijn kosten gemaakt voor het ruimen van de hennepstekkerij waarbij de verdachte betrokken is geweest. Deze kosten dienen te worden verhaald op de verdachte en zijn mededader.
Om de kosten voor het ruimen van een hennepkwekerij deugdelijk te onderbouwen is door het Parket-Generaal van het openbaar ministerie de notitie ‘Kosten ruiming hennepplantages’ opgesteld. Uit deze notitie van 9 augustus 2022 en de Business Case ‘Landelijke werkwijze m.b.t. het “strafrechtelijk” ontmantelen en vernietigen (ruimen) van hennepkwekerijen’ van 11 april 2019 blijkt dat sinds 1 januari 2012 een landelijke werkwijze voor de ruiming van hennepkwekerijen van kracht is. Domeinen Roerende Zaken (DRZ) is de partij die de ruimingen feitelijk uitvoert, althans door onderaannemers laat uitvoeren. De Business Case omschrijft de afspraken die tussen het openbaar ministerie, de Nationale Politie en DRZ zijn gemaakt over aantallen ruimingen, werkprocessen en kosten. Daarnaast omvat deze de (prijs)afspraken tot en met 2023. In deze stukken wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds materiële kosten en anderzijds organisatie-/personele kosten.
Materiële kosten
Volgens de notitie van het Parket-Generaal van het openbaar ministerie bedraagt de kostprijs per ruiming in 2022 € 1.206,00. Dit is het gemiddelde bedrag van de materiële kosten voor een ruiming van een hennepkwekerij minus de opbrengsten van de vrijkomende afvalstromen. Het is niet mogelijk om de specifieke kosten per ruiming uit te rekenen, omdat met DRZ vaste prijsafspraken zijn gemaakt en de te vernietigen en te vervreemden goederen als bulkpartij worden verwerkt. Gelet op deze prijsafspraken is het bedrag van € 1.206,00 ook het daadwerkelijke bedrag aan materiële kosten voor het ruimen van één hennepkwekerij.
Op de materiële kosten vindt aan het eind van het jaar een verrekening plaats, als blijkt dat er minder ruimingen zijn verricht dan in de Business Case beraamd.
Organisatie-/personele kosten
Naast de materiële kosten per ruiming betalen het openbaar ministerie en de Nationale Politie een vast bedrag per jaar aan DRZ aan organisatie-/personele kosten, op welk bedrag geen verrekening plaatsvindt. In 2022 is dit bedrag vastgesteld op € 1.289.000,00. Het zijn kosten die daadwerkelijk door het openbaar ministerie en de Nationale Politie worden gemaakt.
Daar het op dit moment nog niet duidelijk is hoeveel hennepkwekerijen in totaal in 2022 geruimd zullen worden, is het nog niet mogelijk om precies vast te stellen hoe hoog deze kosten per ruiming zijn. De officier van justitie vraagt de rechtbank het aantal ruimingen voor dit jaar te schatten op 2.028, zijnde het aantal geruimde hennepkwekerijen in het jaar 2021. Gelet hierop zouden de organisatie-/personele kosten per ruiming € 635,60 bedragen.
Totale kosten per ruiming en de op te leggen betalingsverplichting
Gelet op de materiële kosten én de organisatie-/personele kosten zijn de totale kosten per ruiming van een hennepkwekerij in 2022 € 1.841,60. Dit betreft overigens de kosten die DRZ maakt voor het ruimen van een hennepkwekerij. De kosten die politie en justitie zélf nog hebben gemaakt, zijn niet in dit bedrag meegenomen.
Daar er volgens de officier van justitie sprake is van een medepleger en de wettelijke regeling geen hoofdelijke oplegging mogelijk maakt, meent hij dat het passend is om aan beide verdachten de helft van de betalingsverplichting op te leggen, zijnde € 920,80.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij zich niet kan voorstellen dat de ruiming van de hennepstekkerij € 1.841,60 heeft gekost. Dit bedrag is in zijn ogen veel te hoog, gelet op het beperkt aantal personen dat was gemoeid met het ruimen en de tijd die zij eraan hebben besteed.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Vooraf
Bij de beoordeling van de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank eerst ingaan op de wetsgeschiedenis. Daarna zal zij het standpunt van de officier van justitie bezien in het licht van deze wetsgeschiedenis en tevens het standpunt van de verdediging bespreken. Ten slotte zal de rechtbank haar oordeel geven over de vordering.
7.4.2
De wetsgeschiedenis
De Memorie van Toelichting bij de Wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit [10] vermeldt onder meer:
De maatregel betreft vooraleer de kosten van de vernietiging zelf. Daarnaast kan dit de kosten betreffen die met de vernietiging samenhangen, dit zal doorgaans gaan om de kosten van het verzamelen, het vervoer of de opslag voorafgaand aan de vernietiging. Hieronder kunnen ook de personeelskosten worden verstaan die hiervoor noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt.
De voorgestelde maatregel ziet alleen op daadwerkelijk gemaakte kosten. Dit betekent dat het verhalen van kosten niet kan zijn gebaseerd op schattingen. [11]
Om de rechter inzicht te geven in de gemaakte kosten is het nodig dat het openbaar ministerie aan het zaaksdossier een overzicht toevoegt van de gemaakte kosten voor de vernietiging van het inbeslaggenomen voorwerp.
Aangezien in veel gevallen de afvoer en de vernietiging met meerdere partijen van de in beslag genomen goederen tegelijk plaatsvindt zijn de kosten die zijn verbonden aan de vernietiging van een partij in veel gevallen enkel goed inzichtelijk te maken en te verantwoorden door uit te gaan van de gemiddelde kostprijs per kilo. In die gevallen moet worden volstaan met de berekening van de gemiddelde kosten per kilo over bijvoorbeeld het voorafgaande jaar.
Als het gaat om personeelskosten zal aan de hand van het salaris van ingezette medewerkers een berekening naar rato moeten plaatsvinden.
Indien de betrokken overheidsinstantie de kosten heeft gemaakt, dienen deze zo specifiek mogelijk te worden verantwoord. Indien de vernietigingskosten door een opsporingsdienst zijn gemaakt, ligt het voor de hand dat het openbaar ministerie en de betreffende opsporingsinstantie hierover met elkaar in overleg treden, nu de vernietigingskosten per geval zullen moeten worden berekend.
Doorgaans worden naast de Domeinen Roerende Zaken (DRZ) die verantwoordelijk is voor de vernietiging, gespecialiseerde derde partijen voor de vernietiging ingeschakeld, die direct naar DRZ, de betrokken opsporingsdienst of het OM een rekening zullen sturen.
Als de kosten zijn gemaakt door een derde partij, kan worden volstaan met (kopieën van) de facturen die voor de verrichte werkzaamheden in rekening zijn gebracht. [12]
De Memorie van Toelichting vermeldt ook dat de uitgangspunten die zijn neergelegd in het rapport «Maat houden» (2014) in acht moeten worden genomen. Dit rapport vermeldt onder meer:
Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt [dat de handhaving van wet- en regelgeving uit de algemene middelen wordt gefinancierd] is mogelijk indien (…) individuele (…) personen (…) de overheid aanwijsbaar noodzaken tot meer dan regulier toezicht en handhaving (het ‘veroorzaker betaalt’-beginsel). [13]
7.4.3
De bespreking van het standpunt van de officier van justitie
Materiële kosten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om de specifieke kosten per ruiming uit te rekenen en dat om die reden wordt gerekend met gemiddelden. Het bedrag van € 1.206,00 zou het gemiddelde bedrag zijn aan materiële kosten voor het ruimen van een hennepkwekerij in 2022, ongeacht de omvang ervan. Voor het openbaar ministerie en de Nationale Politie zou dit dan ook het daadwerkelijke bedrag aan materiële kosten zijn voor het ruimen van de hennepstekkerij in deze zaak.
De rechtbank begrijpt dat tussen het openbaar ministerie, de Nationale Politie en DRZ afspraken zijn gemaakt over aantallen ruimingen, werkprocessen en kosten en dat deze afspraken erin hebben geresulteerd dat wordt gerekend met gemiddelden. Uit het oogpunt van efficiency en kostenbesparing lijkt dit een logische keuze. Dit betekent echter niet dat deze gemiddelde kosten van een ruiming de basis kunnen vormen voor de bepaling van de kosten die mogen worden afgewenteld op een verdachte in een concrete zaak. Ten eerste is het normbedrag per ruiming geen uitdrukking van de kosten die ten laste komen van de staat, omdat dit gaat over een betalingsverplichting tussen verschillende onderdelen van de staat. Ten tweede vermeldt de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk dat de vernietigingskosten per geval berekend moeten worden en geeft deze toelichting hiervoor ook duidelijke handvatten.
In de Memorie van Toelichting wordt overigens wel de mogelijkheid besproken om te rekenen met gemiddelden. Zo wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat de vernietiging van een bepaalde partij voorwerpen alleen inzichtelijk gemaakt en verantwoord kan worden op basis van de gemiddelde kostprijs van de vernietiging van de desbetreffende stof per kilo. Dit is echter iets anders dan het uitgangspunt van een gemiddelde kostprijs voor een ruiming van een hennepkwekerij.
De officier van justitie heeft nog naar voren gebracht dat een groot deel van de kosten van een ruiming niet afhankelijk is van de omvang van de kwekerij, zodat een toegespitste berekening niet alleen onmogelijk maar ook overbodig zou zijn. Uit het dossier blijkt echter niet hoe groot dit deel dan zou zijn en waarom dat het geval is. Het is voor de rechtbank moeilijk voor te stellen dat de kosten van een ruiming van een eenvoudige hennepkwekerij van enkele tientallen planten bijna gelijk zijn aan die van een ruiming van een professionele kwekerij van enkele duizenden planten. Het gegeven dat de manuren op locatie significant verschillen tussen de zaken die op dezelfde dag ter zitting zijn behandeld, is in elk geval een aanwijzing dat verdere differentiatie mogelijk en naar het oordeel van de rechtbank ook nodig is. Hoe logisch en efficiënt de werkwijze van het ruimen van kwekerijen dan ook mag zijn, het mag er niet toe leiden dat degene die wordt veroordeeld voor het ‘runnen’ van een kleine hennepkwekerij of stekkerij meebetaalt aan de kosten voor het ruimen van een grote kwekerij waarmee hij niets van doen heeft. Dit zou in strijd zijn met de strekking van deze nieuwe wet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie in zijn berekening dan ook onvoldoende oog voor de omvang – in aantal of gewicht van de aangetroffen planten en hoeveelheid apparatuur – van de in deze zaak aangetroffen hennepstekkerij en wordt in het geheel niet inzichtelijk gemaakt wat de daadwerkelijke materiële kosten zijn geweest voor de ruiming ervan.
De officier van justitie heeft een kwartaalfactuur van DRZ aan het openbaar ministerie overgelegd om deze materiële kosten te onderbouwen. Dit is echter niet de bedoeling van de wetgever. Uit de geciteerde toelichting blijkt immers dat de wetgever doelt op de factuur van een derde partij aan (in dit geval) DRZ. In deze zaak heeft Kusters Facilities B.V. de ruiming feitelijk uitgevoerd. Enig inzicht had dus al gegeven kunnen en moeten worden door het overleggen van de factuur van deze derde partij. Dat is niet gebeurd.
Overigens blijkt uit de Business Case dat de staat een financieel voordeel zou kunnen genieten, als op jaarbasis meer hennepkwekerijen worden geruimd of meer geplande ruimingen plaatsvinden dan op voorhand is begroot. In dat geval zou immers naar rato een bedrag aan de staat worden terugbetaald, terwijl de staat bij toewijzing van de kosten zoals deze nu worden gevorderd het eerder ingeschatte bedrag per ruiming van de verdachte zou hebben ontvangen. Deze mogelijke teruggave is dan ook niet te rijmen met het opleggen van een betalingsverplichting aan een verdachte waarin deze (eventuele) teruggave niet kan worden meegenomen. Niet uitgesloten kan worden dat een verdachte in dat geval wordt verplicht een hoger bedrag te betalen dan het bedrag van de uiteindelijke kosten.
Organisatie-/personele kosten
De officier van justitie heeft aangegeven dat het op dit moment nog niet mogelijk is om precies vast te stellen hoe hoog de organisatie-/personele kosten zullen zijn. Dit is namelijk afhankelijk van het aantal hennepkwekerijen dat in 2022 zal worden geruimd. De officier van justitie heeft daarom verzocht het aantal ruimingen in 2022 te schatten op 2.028, zijnde het aantal geruimde hennepkwekerijen in het jaar 2021. Daarmee zouden de organisatie-/personele kosten uitkomen op een bedrag van € 635,60 per ruiming.
De Memorie van Toelichting vermeldt dat de kosten zo specifiek mogelijk moeten worden verantwoord indien een betrokken overheidsinstantie deze kosten heeft gemaakt, dat aan de hand van het salaris van ingezette medewerkers een berekening naar rato moet plaatsvinden en dat het verhalen van kosten niet kan zijn gebaseerd op schattingen. Dit betekent dat de officier van justitie ook voor de organisatie- en personele kosten geen gemiddeld normbedrag per ruiming mag hanteren, maar deze totale kosten aan de ruimingen zal moeten toerekenen naar rato van de omvang van de werkzaamheden die aan elke ruiming zijn besteed.
Alleen al op grond hiervan kan de vordering van de officier van justitie, voor zover deze ziet op de organisatie-/personele kosten, niet worden toegewezen.
Daarbij komt nog dat niet alle werkzaamheden die volgens de officier van justitie vallen onder organisatie- en personele kosten ook kunnen worden gekwalificeerd als kosten in verband met de vernietiging. Op pagina 9 van de Business Case staat een aantal werkzaamheden dat wordt geschaard onder de organisatie-/personele kosten. Deze werkzaamheden zijn dus doorberekend in het door de officier van justitie gevorderde bedrag van € 635,60. Hieronder vallen ook organisatie-/personele kosten die, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldoende nauw met de vernietiging van de voorwerpen samenhangen. Dit geldt in deze zaak minstens voor de genoemde audit-werkzaamheden (onder A.) en ondersteunende werkzaamheden (onder C.). Dit zijn kosten die zien op de uitoefening van de publieke taak van de overheid, waarvoor de algemene regel geldt dat deze ten laste zouden moeten komen van de staat. Uit de motivering van de officier van justitie is de rechtbank niet gebleken waarom deze werkzaamheden in dit geval toch moeten worden gekwalificeerd als meer dan regulier toezicht en handhaving in de zin van het rapport waar de wetgever naar verwijst. Op basis van het dossier kan de rechtbank dus niet vaststellen dat deze kosten niet zouden moeten worden gefinancierd uit de algemene middelen maar kunnen worden verhaald op de verdachte.
7.4.4
De bespreking van het standpunt van de verdediging
Uit vorenstaande overwegingen blijkt dat de rechtbank op grond van het dossier niet kan vaststellen hoe hoog de kosten zijn geweest die verband houden met de vernietiging van de aangetroffen hennepstekkerij. Zij weet dan ook niet of de door de officier van justitie gevorderde kosten te hoog zijn, zoals door de verdachte is aangevoerd.
7.4.5
De conclusie
Op grond van vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat
  • de officier van justitie, door uit te gaan van de gemiddelde kosten van een ruiming van een hennepkwekerij in Nederland in 2022, niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de daadwerkelijke kosten zijn voor de vernietiging van de hennepstekkerij in deze zaak;
  • de officier van justitie de rechtbank heeft gevraagd om een schatting te maken van de organisatie-/personele kosten, terwijl uit de Memorie van Toelichting blijkt dat dit niet kan;
  • de officier van justitie onder de organisatie-/personele kosten bovendien werkzaamheden schaart die niet direct met de vernietiging van de hennepstekkerij samenhangen.
Gelet hierop kan de rechtbank niet beoordelen welk deel van de door de officier van justitie gevorderde kosten in redelijkheid kan worden verhaald op de verdachte en om die reden zal de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor de feiten 1a, 1b en 2 tot een gevangenisstraf van
3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- veroordeelt de verdachte voor de feiten 1a, 1b en 2 tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Maatregel tot kostenvergoeding
- wijst af de vordering van het openbaar ministerie.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. L. Bastiaans en
mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts en
mr. K.J.M. Feron-Voncken, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 september 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2022 te Brunssum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer (588+2361=) 2949 hennepstekken, althans een groot aantal hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en met 6 juli 2022 te Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [energie maatschappij] BV, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022105643, gesloten d.d. 9 augustus 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 105.
2.Proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 9 augustus 2022, pagina’s 4 en 5.
3.Proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 9 augustus 2022, pagina’s 4 tot en met 8 en proces-verbaal van bevindingen onderzoek ter plaatse d.d. 6 juli 2022, pagina’s 20 tot en met 22.
4.Proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 9 augustus 2022, pagina 5.
5.Proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 9 augustus 2022, pagina 5.
6.Aangifteformulier diefstal energie d.d. 13 juli 2022, pagina’s 35 tot en met 37.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 1] d.d. 6 juli 2022, pagina 78.
8.Proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 9 augustus 2022, pagina 6.
9.Staatsblad 2021, 544.
10.Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 564, nr. 3.
11.Memorie van Toelichting, pagina 18.
12.Memorie van Toelichting, pagina 20.
13.Staatscourant 2014, nr. 16734.